Jozua (boek)/10: verschil tussen versies

2.100 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 104:
 
''Ro 16:20  De God nu van de vrede zal de satan spoedig <u>onder uw voeten verpletteren</u>. De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u! (Telos)''
 
== Joz. 10:27 ==
Joz 10:27  En het geschiedde, ten tijde als de zon onderging, beval Jozua, dat men hen van de houten afname, en zij wierpen hen in de spelonk, alwaar zij verborgen geweest waren; en zij leiden grote stenen voor den mond der spelonk, [die] [daar] [zijn] tot op dezen zelven dag. (SV)
'''Ten tijde als de zon onderging, beval Jozua, dat men hen van de houten afname.''' Zo worden ze naar oud gebruik afgenomen.
 
''De 21:22  Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft [waarop] de doodstraf [staat], en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, De 21:23  dan mag zijn dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist diezelfde dag [nog] begraven. Een gehangene is namelijk door God vervloekt. U mag uw land, dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, niet onrein maken.'' (HSV)
 
Eerst nu kan aan het voortzetten van het krijgsbe­drijf worden gedacht en kan een begin worden ge­maakt met de onderwerping van Zuid-Kanaän, welks voornaamste koningen bij Gibeon zo totaal werden verslagen en bij Makkeda zoo jammerlijk het leven lieten. Van een gemeenschappelijk verzet van de zijde der Kanaänieten kan nu geen sprake meer zijn. Daarvoor heeft „de schrik des Heeren" zich te diep in aller ziel genesteld en te zeer aller kracht gebro­ken.
 
== Joz. 10:28 ==
Regel 114 ⟶ 122:
 
''Joz 8:29  En den koning van Ai hing hij aan een hout, tot aan den avondstond; en omtrent den ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam van het hout afname; en zij wierpen het aan de deur der stadspoort, en richtten daarop een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag.'' (SV)
 
== Joz. 10:29 ==
Joz 10:29  Toen toog Jozua door, en gans Israël met hem, van Makkeda naar Libna, en hij krijgde tegen Libna. (SV)
Daarna wordt de tocht voortgezet. Het schijnt dat Jozua ervoor zorg draagt, het gebied der Filistijnen te vermijden en in het heu­velland te blijven, dat de kustvlakte scheidt van het bergland. Zo nadert hij [[Libna]].
 
== Joz. 10:40 ==
Joz 10:40  Alzo sloeg Jozua het ganse land, het gebergte, en het zuiden, en de laagte, en de aflopingen der wateren, en al hun koningen; hij liet geen overigen overblijven; ja, hij verbande alles, wat adem had, gelijk als de HEERE, de God Israëls, geboden had. (SV)
In een geweldige stormloop wordt geheel het latere gebied van Juda gedwongen zich te onderwerpen: „het ge­bergte, het Zuiderland, de Laagte en de hellingen".
 
== Bron ==