Jozua (boek)/3: verschil tussen versies

103 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 48:
Joz 3:16  Zo stonden de wateren, die van boven afkwamen; zij rezen op een hoop, zeer verre van de stad Adam af, die ter zijde van Sarthan ''ligt''; en die naar de zee des vlakken velds, ''te'' ''weten'' de Zoutzee, afliepen, vergingen, zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. (SV)
'''Zij rezen op een hoop... zij werden afgesneden.''' Zodra het volk overgetrokken was, hernam de rivier weer zijn loop. Wonderlijk is de tijdigheid van de tegenhouding en van de doorlating van het water. Ps. 114 herinnert aan de doortocht door de Schelfzee en aan die door de Jordaan:
[[Bestand:Jordan River.jpg|koppeling=https://christipedia.miraheze.org/wiki/Bestand:Jordan%20River.jpg|miniatuur|Jordaan|534x534px]]
''Ps 114:1 Toen Israël uit Egypte toog, het huis Jakobs van een volk, dat een vreemde taal had; Ps 114:2  Zo werd Juda tot Zijn heiligdom, Israël Zijn volkomene heerschappij. Ps 114:3  De zee zag het, en vlood; <u>de Jordaan keerde achterwaarts</u>. (...) Ps 114:5  Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? <u>gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet?</u> (SV)''
 
Regel 66:
 
Verderop in het boek Jozua lezen we dat God grote hagelstenen doet neerkomen op de vijandelijke legers (Joz. 10:11) die voor Israël vluchtten.
[[Bestand:Adam (stad) - wandkaart Böhl Meima 1921.jpg|miniatuur|751x751px|Ligging van Adam]]
 
In het geval van de waterophoping bij Adam geeft de Schrift geen uitsluitsel. Een natuurlijke afdamming, door God bewerkt, is mogelijk, niet onwaarschijnlijk. Niet het feit, dát de wateren opgehouden werden, maar het feit, dat het ''juist toen'' geschiedde, en dat de wateren weer doorstroomden nadat de priester met de ark uit de bedding van de Jordaan waren gestapt (4:18), dát is het wonder. De neer­stortende mergelgronden - als die de oorzaken waren - dammen de rivier af op het ogenblik, dat Israël er behoefte aan heeft. Alles, alles gehoorzaamt het gebod van God!