Jozua (boek)/7: verschil tussen versies

5.491 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 37:
Joz 7:7  En Jozua zeide: Ach, Heere HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten, om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan gene zijde van de Jordaan! (SV)
Omdat Jozua eerst God vraagt, vraagt hij niet om raad, komt hij niet met een „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?" Neen, nu komt hij met een vertwijfeld „waarom toch?". Hij ziet zich en zijn volk reeds in de macht der Amorieten. Vergeten schijnt de wondere doortocht door de Jordaan. Vergeten schijnt ook de wondere val van Jericho.
 
== Joz. 7:11 ==
Joz 7:11  Israël heeft gezondigd; en zij hebben ook Mijn verbond, hetwelk Ik hun geboden had, overtreden; en ook hebben zij van het verbannene genomen, en ook gestolen, en ook gelogen, en hebben het ook onder hun gereedschap gelegd. (SV)
'''Israël heeft gezondigd.''' Israël, niet iemand uit Israël; neen, heel het volk, want dat bestaat niet als een verzameling van individuen, maar als eenheid.
 
'''Gestolen.''' Door iets weg te nemen van wat onder de ban lag, derhalve God toe­behoorde.
 
== Joz. 7:12 ==
Joz 7:12  Daarom zullen de kinderen Israëls niet kunnen bestaan voor het aangezicht hunner vijanden; zij zullen den nek voor het aangezicht hunner vijanden keren; want zij zijn in den ban. Ik zal voortaan niet meer met ulieden zijn, tenzij gij den ban uit het midden van ulieden verdelgt. (SV)
En nu kan die eenheid alleen van de ondergang worden gered, doordat ze uit haar midden wegdoet wie Israël heeft doen zondigen.
 
== Joz. 7:13 ==
Joz 7:13  Sta op, heilig het volk, en zeg: Heiligt u tegen morgen; want alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Er is een ban in het midden van u, Israël! gij zult niet kunnen bestaan voor het aangezicht uwer vijanden, totdat gij den ban wegdoet uit het midden van u. (SV)
'''Heiligt u.''' Het hele volk moet zich hei­ligen, d.w.z. zich door het wassen van de kleren en het zich onthouden van de vrouw (Exod. 19 :10, 14v.) in die staat van reinheid stellen, dat het voor het aangezicht van God kan verschijnen.
 
== Joz. 7:14 ==
Joz 7:14  Gij zult dan in den morgenstond aankomen naar uw stammen; en het zal geschieden, de stam, welken de HEERE geraakt zal hebben, die zal aankomen naar de geslachten, en welk geslacht de HEERE geraakt zal hebben, dat zal aankomen bij huisgezinnen, en welk huisgezin de HEERE geraakt zal hebben, dat zal aankomen man voor man. (SV)
'''Geraakt.''' Aangewezen. God zelf zal volksschouw houden en — op een wijze, die niet nader wordt aangeduid, misschien door het lot (Spr. 16 :33) — de schuldige aanwijzen. Het godsoordeel zal dus uitspraak doen, wat zeker wel gepaard zal zijn gegaan met godsdienstige cere­moniën en dus door priesters zal zijn uitgevoerd.
 
== Joz. 7:19 ==
Joz 7:19  Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef toch den HEERE, den God van Israël, de eer, en doe voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen, wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet. (SV)
'''Mijn zoon!''' Zo begint Jozua's vaderlijk vermaan.
 
== Joz. 7:21 ==
Joz 7:21  Want ik zag onder den roof een schoon sierlijk Babylonisch overkleed, en tweehonderd sikkelen zilvers, en een gouden tong, welker gewicht was vijftig sikkelen; en ik kreeg lust daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen in de aarde, in het midden mijner tent, en het zilver daaronder. (SV)
'''Ik zag.''' Door de oogpoort is de zonde zijn hart binnengeslopen (vgl. Gen. 3 :6, 2 Sam. 11:2, Job 31 : 1) en zijn begeerte is uit­gegaan naar de kostbare dingen die hij zag liggen.
 
'''Een schoon sierlijk Babylonisch overkleed.''' Zeker een­zelfde prachtkleed als de afbeeldingen van Mesopo­tamische koningen te zien geven.
 
'''Een gouden tong.''' Dit staat er letterlijk in het Hebreeuws. Wat is dit? De NBG51-vertaling vertaalt: 'een staaf goud'. De Nieuw Bijbelvertaling en de Herziene Statenvertaling hebben 'goudstaaf'. De Naardense vertaling: 'één tong goud'. Het is een gouden voorwerp in de vorm van een tong, mogelijk een gouden versiersel<ref>Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901). </ref>.
 
'''Vijftig sikkelen.''' Dat is 50 x 11,4 gram = 570 gram. Zie [[Sikkel]].
 
== Joz. 7:24-25 Steniging en verbranding ==
Joz 7:24  Toen nam Jozua, en gans Israël met hem, Achan, den zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden ze naar het dal Achor. Joz 7:25 En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u beroeren te dezen dage! En gans Israël stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen met stenen. (SV)
Omdat dit alles onder de ban lag en dus God toe­behoorde, heeft Achan zijn leven verbeurd en tevens het leven van alles, wat hij heeft. Wat hij heeft: dus het hele gezin, al zijn vee, al zijn goed. Mens en dier wordt dus gestenigd (vgl. Levit. 24 :16, Num. 15 : 35, Deut. 13 :10; 17 : 5; 21: 21) en daarna, omdat het zulk een zwaar vergrijp gold, met vuur ver­brand (vgl. Gen. 38:24, Levit. 20:14; 21:9).
 
Wat de inwoners van Jericho trof, dood en verderf, valt nu neer op Achans gezin dat zich vergrepen heeft aan goederen van Jericho. Mogelijk hebben gezinsgenoten afgeweten van de diefstal (vgl. het meervoud in vers 10). Laat ons ook bedenken dat de dood van de 36 'onschuldige' mannen (die niets van Jericho hadden gestolen) bij Ai verscheidene gezinnen in rouw had gedompeld.
 
'''Zij overwierpen hen met stenen.''' Dan wordt het geheel, natuurlijk met het aan de ban onttrokkene, overdekt met een grote steenhoop, die wellicht de herinnering aan Achans schanddaad levendig moet houden. Eerst dan laat 's Heeren toorn af en is de rechte bondsverhouding hersteld.
 
<u>Ananias en Safira.</u> De geschiedenis van Achan, kort na aankomst in het Beloofde Land, doet denken aan de geschiedenis van Ananias en Safira. De gemeente is pas gevormd. Ook hier is sprake van liegen. Ook hier volgt de doodstraf.
 
''Hnd 5:3  Petrus echter zei: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om te liegen tegen de Heilige Geest en van de opbrengst van het land achter te houden?  Hnd 5:4  Als het onverkocht was gebleven, bleef het niet van u en was na de verkoop de opbrengst niet in uw macht? Waarom hebt u zich deze daad in uw hart voorgenomen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God. Hnd 5:5  Toen nu Ananias deze woorden hoorde, viel hij neer en stierf. En er kwam grote vrees over allen die het hoorden.'' (Telos)
 
== Beschouwing ==
Zonde ondermijnt de kracht van een volk en leidt tot nederlaag. De zonde van Achan werd beschouwd als een zonde van het volk: "Israël heeft gezondigd', zei God. Er kon geen kracht of zegen zijn totdat het kwaad was weggedaan. Ook de gemeente te Korinthe kreeg de opdracht om het kwade weg te doen.
 
== Bron ==
A. Noordtzij, Joh. de Groot, ''Des Heeren heirscharen.'' Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1938. Enige tekst van blz. 18-20 is onder wijziging verwerkt op 2 en 4 dec. 2020.
 
== Voetnoten ==