Kanaänieten: verschil tussen versies

311 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
'''Kanaänieten''' zijn de afstammelingen van [[Kanaän (persoon)|Kanaän]], de zoon van Cham en de kleinzoon van Noah. Ook de inwoners van Kanaän worden in de Bijbel Kanaänieten genoemd, of ze nu van Kanaän afstammen of niet.
 
== Kanaäns nageslacht ==
Het land Kanaän is genoemd naar Kanaän en werd bevolkt door Zijn nageslacht. Van Kanaän stammen af de Jebusieten, de Amorieten, de Girgasieten, de Hethieten, de Hevieten, Arkieten, Sinieten, de Arvadieten, de Tsemarieten, en de Hamathieten. Zij zijn allen Kanaänieten.
 
Regel 6 ⟶ 7:
Van Heth, de zoon van Kanaän, stammen de [[Hethieten]] af. 
 
== DeKanaänieten stamin Kanaänengere zin ==
Zowel „Kanaän" als „Kanaänieten" hebben een engere en een ruimere zin in het Oude Testament. In Genesis 15:18-21, waar het aan Abram beloofde land zich uitstrekt tot de de rivier de Eufraat, zijn tien naties genoemd: de Kenieten, de Kenizieten, de Kadmonieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Refaieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten (Deut. 7:1 vermeldt zeven volken, waaronder Kanaänieten ; Joz. 3:10 vermeldt zeven volken, als eerste de Kanaänieten). Hier en elders zijn de Kanaänieten slechts één van de vele volken, maar op andere Schriftplaatsen lijkt de term Kanaänieten te slaan op alle inwoners van Kanaän, zoals in Jozua 17:12-13; Nehemia 9:24, Obadja 20 en Zacharia 14:21. Er zijn tal van plaatsen, waarin de Kanaänieten naast een andere stammen genoemd worden als de bewoners des lands, die aan Israël zijn voorafgegaan. Gewoonlijk staan zij naast Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten (Exod 3: 8, 17; 23: 23; 33: 2; 34: 11; Deut. 20: 17; Joz. 9: 1; 11:3; 12:8: Richt. 3:5; Neh. 9:8, soms ook nog Girgasieten, Deut. 7:1; Joz. 3: 10; 24: 11). Daarbij mag uit het feit, dat ze tienmaal met de Hethieten en Amorieten voorop staan, wel worden geconcludeerd, dat ze met deze tot de grootste stammen behoorden.
 
Dat ze behoord hebben tot de volkerengroep, die wij gewoon zijn als Semieten<ref>Niet verwarren met de nakomelingen van [[Sem]], de broer van Cham. </ref> aan te duiden, staat vast.
 
=== Woonplaats in Kanaän ===
 
De 'Kanaänieten' in engere zin bewoonden het laagland aan de zee, de kustvlakte. Ten tijde van de twaalf verspieders waren ze ook aan de oever van de Jordaan te vinden. Deze twaalf spionnen, die Kanaän hadden verkend, noemden in hun relaas de woonplaats van de Kanaänieten: <blockquote>''Nu 13:29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland [wonen] de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten. (HSV)''</blockquote>
 
== Inwoners van Kanaän ==
Daarnaast staan echter andere plaatsen, waar „Kanaänieten" gebruikt wordt als verzamelnaam van de vóór-IsraëlietischeIsraëlitische inwoners van de land. Dit is b.v. het geval in Gen. 12: 6; 24: 3, 37; 38:2; 50:11; Num. 21:1,3; Richt. 1:32 v.
[[Bestand:Niet-israelietische volken (Wolters).jpg|centre|thumb|1372x1372px]]
 
Regel 44 ⟶ 46:
De nieuwe bewoners verlieten grotten en holen, die voortaan dienden als rustplaatsen van de doden, voorraadschuren, waterbakken of schuilplaatsen. Ze woonden in hutten of huizen van leem en gebruikten voor de woningen van hun vorsten en groten, ook voor het bouwen van burchten en vestingwerken natuurlijke steen en tichels. Als landbouwers hadden ze behoefte aan oliepersen en wijnpersen, aan dorsvloeren en veestallen, aan molenstenen en ovens, ook aan grote kruiken voor het bewaren van voorraden. Hoewel zij zich voor het naaien nog steeds bedienden van benen naalden of visgraten, maakten ze hun ploegscharen en messen, strijdbijlen en zwaarden, pijlspitsen en spijkers van brons, later ook van ijzer. Zij zochten naar nieuwe vormen en versieringsmotieven voor hun aardewerk en maakten zich sieraden en toiletzaken, waarbij uiteraard vreemde invloeden zich deden gelden.
 
Hun wooncomplexen, die ze steeds bouwden op het uiterste van een smalle bergrug met steile hellingen dicht bij een bron, omgaven zij eerst met dikke lemen wallen, die rusten op een basis van natuurlijke stenen, en daarna met muren van min of meer behouwen stenen en min of meer geharde tichels, welke muren soms een hoogte van 10 tot 12 meter bereikten. Vandaar de vrees van de Israëlieten voor deze „tot de hemel toe versterkte steden" (Deut. 1: 28). Van hun ingenieursarbeid getuigt de beroemde tunnel van Gezer. De Egyptische verhalen, die zich met deze „Kanaanitische„Kanaänitische" wereld bezig houden, spreken dan ook van een betrekkelijk hoog opgevoerde beschaving.
 
Dat daarbij vreemde cultuurinvloeden zich hebben doen gelden, is ook zonder meer duidelijk. Immers Kanaän was de brug, die het Nijldal met de Eufraat-Tigris-vlakte verbond. Over zijn wegen, die ten dele door de kustvlakte, ten dele over het gebergte langs Hebron en Sichem, ten dele ook door Oost-Jordaanland voerden, trokken voortdurend handelskaravanen, die de handelswaren der West-Aziatische en der Egyptische cultuurwereld vervoeren.
Regel 53 ⟶ 55:
Kanaäns religie is een zuivere natuurverering. De goden zijn natuurgoden, verpersoonlijking van de in de natuur werkende, waarneembare krachten. Daarbij trad uiteraard de verering van de manlijke en vrouwelijke zijde van de natuurkrachten op de voorgrond. Deze werden gepersonifieerd in [[Baäl]] en [[Astarte]], welke vereerd werden op de ''bama's'' of hoogten. Daarbij werd de Baäl (oorspronkelijk aardgod, die daarna naar de hemel is overgebracht en enerzijds met de zon en anderzijds met de regen in verband was gebracht), vereerd in de aan hem gewijde „wijsteen" (eig. opgerichte steen), terwijl zijn „gemalin" Astarte, wier attribuut waarschijnlijk de koe was<ref name=":0" />, tegenwoordig werd gedacht in de ''asjera'' (Statenvertaling: "bos"), herinnering aan het schaduwrijke bosje, welks geheimzinnig schemerlicht bij voorkeur gezocht werd door de aanbidders van de „goede godin", waar de wellust zich hulde in het gewaad van de religie.
 
'''Orgiastisch.''' Door Kanaäns wijze van godsverering gaat een geweldig orgiastische trek. Godsdienstige feesten ontaardden in orgiën. Wat de Kanaänieten deden in naam van de godsdienst schokte zelfs Griekse en Romeinse schrijvers<ref>Pat Alexander (eindred.), H. Mulder (eindred.), ''Encyclopedie van de Bijbel'' (Den Haag: Voorhoeve, 1980), blz. 286.</ref>. Wijngenot en schelle muziek zijn middelen om „stemming" te maken. Bedwelming van de zinnen en opwekking van extatische excessen vieren hier hoogtij. Daarbij zij herinnerd aan het tafereel op de Karmel: door springend huppelen en luide kreten, ook door het zich toebrengen van wonden trachtten de Baälspriesters in exstase te komen en zo de godheid welgevallig te zijn. Mannen en vrouwen prostitueerden zich in dienst van Astarte (schandjongens en schandmeisjes, vgl. Deut. 23 : 18; 1 Kon. 14 : 24; Amos 2 : 7; Hoz. 4:14), waarbij door verwisseling van kleding de sekse wordt verheimelijkt (vgl. Deut. 22 : 5). Schandelijke tonelen moeten zich hebben afgespeeld „op iedere hoge heuvel en onder iedere groene boom" (Jer. 2 : 20). In die richting wijzen ook de grote hoeveelheden Astarte-beeldjes, die door de opgravingen tot ons gekomen zijn. Het zijn afbeeldingen van een naakte vrouw, die haar naaktheid de toeschouwer aanbiedt en daarbij gewoonlijk nog door een handgebaar aan haar onrein bedoelen uiting geeft.
 
=== Orakels ===