De Kenezieten, ook gespeld Kenizieten of Kenizzieten, waren nakomelingen van Kenaz. De gelovige Kaleb was een zoon van de Keneziet Jefunne (Num. 32:12). De naam Keneziet – of Keniziet, Kenizziet - bekent ook ‘nakomeling van Kenaz’[1]. De Kenizieten woonden in de omtrek van Hebron[2].

De Kenezieten worden in de Schrift vier maal genoemd. De eerste maal in de opsomming van de volken van het aan Abram beloofde land:

Ge 15:18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:
Ge 15:19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,
Ge 15:20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,
Ge 15:21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.
(SV)

De gelovige Kaleb was een Keneziet (Num. 32:12; Joz. 14:6, 14).

Nu 32:12 behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, en Jozua, de zoon van Nun, want die hebben er [wél] in volhard de HEERE na [te volgen]. (HSV)

Voetnoten

  1. Aldus het Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
  2. F.L. Bakker, Geschiedenis der Godsopenbaring: het Oude Testament. Kampen: J.H. Kok N.V., 3e druk, 1955, blz. 71