Moab was een rijk ten oosten van de Dode Zee. Daar woonden de Moabieten, de afstammelingen van Moab, de zoon van Lot en diens oudste dochter. De voornaamste van hun goden was Kamos (of Kemos). 

De Moabieten woonden ten oosten van de Dode Zee

De naam Moab kan aanduiden:

  1. de gelijknamige zoon van Lot en zijn oudste dochter: de stamvader der Moabieten, Gen. 19:37;
  2. de nakomelingen van Moab: de Moabieten, Num. 21: 29; 2 Kon. 3:21; Ps. 60:10; Jer. 48:11,13v.
  3. het land van de Moabieten, Num. 21:10v; Jer. 48:4.

De naam Moab betekent 'water van vader', in de zin van 'water, d.i. zaad, nakomelingschap van vader', van mo voor mai, 'water', en ab, 'vader'[5]; of 'uit vader (voortgekomen)' [4].

Moab is een zoon van Lot en zijn oudste dochter, bij haar vader in bloedschande gewonnen:

Ge 19:36 En de twee dochters van Lot werden bevrucht van haar vader. Ge 19:37 En de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam Moab; deze is de vader der Moabieten, tot op dezen dag. Ge 19:38 En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-ammi; deze is de vader der kinderen Ammons, tot op dezen dag. (SV)

Van de man Moab wordt ons verder niets persoonlijks meegedeeld in de Bijbel.

De Moabieten behoren evenals de Israëlieten, Ismaëlieten, Edomieten, Midianieten en Ammonieten tot het nageslacht van Terah, de vader van Abraham.

Ammonieten zijn nageslacht van Abrahams vader Terah.

Het eigenlijke grondgebied van de Moabieten strekte zich uit van de oostzijde der zoutzee (Dode Zee) tot de beek Arnon, Num. 21:13, Richt. 11:18. Dit gebied valt tegenwoordig binnen de grenzen van de staat Jordanië. Toen de stam van Ruben zijn bezitting in het beloofde land verkreeg, was hun natuurlijke grens in het zuiden de Arnon, welke rivier de noordelijke grens van de Moabieten was, want zij waren naar het zuiden gedreven door de Amorieten vóór de komst van Israël.

Nu 21:13 ... de Arnon is de landpale van Moab, tussen Moab en tussen de Amorieten. (...) Nu 21:26 Want Hesbon was de stad van Sihon, den koning der Amorieten; en hij had gestreden tegen den vorigen koning der Moabieten, en hij had al zijn land uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon. (...) Nu 21:28 Want er is een vuur uitgegaan uit Hesbon; een vlam uit de stad van Sihon; zij heeft verteerd Ar der Moabieten, [en] de heren der hoogten van de Arnon. (SV)

Toen de Israëlieten het beloofde land naderden, mochten ze Moab niet beangstigen noch bestrijden (Deut. 2:9). Mozes getuigde:

De 2:9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis gegeven heb. (SV)

Daarom trokken de Israelieten oostelijk om het land Moab heen.