Oude kerkgeschiedenis: verschil tussen versies

24.383 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(12 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 32:
'''Apostelen.''' De werkzaamheden van de apostelen zijn, behalve wat het boek ''Handelingen'' meldt, weinig bekend. Overleveringen van welke enige weinig geloof verdienen, doen Petrus te Rome sterven, Mattheus in Ethiopië (Abyssinië) met de kamerling van Candacé arbeiden, Marcus Egypte evangeliseren, Andreas naar Scythië reizen, Stachys aanstellen als eerste bisschop van Byzantium (Constantinopel) en te Patras in Achaïa de marteldood ondergaan, Filippus van Bethsaïda in Gallië prediken, en te Hiërapolis in Phrygië gedood worden, Bartholomeus naar Indië (anderen zeggen Arabië) reizen en te Albanopolis in Armenië gekruisigd worden, Thomas Didymus, te Edessa in Mesopotamië de Koning Abgar bekeren, naar Arabië, Perzië, Indië ja tot Ceylon toe het evangelie brengen, en de kerken stichten van de zogenoemde Christenen van St. Thomas op de kust van Malabaar, Jacobus de zoon van Alpheus in Spanje arbeiden, Judas Thaddeus na Arabië en Mesopotamië geëvangeliseerd te hebben, in Perzië de marteldood ondergaan, Matthias Macedonië en Simon de Kanaäniet het noorden van Afrika tot arbeidsveld kiezen. Er zijn er die menen dat de Simon de zoon van Cleopas die gedood werd in 106, deze Simon de Kaäniet geweest is. 
 
'''<nowiki/>'Kerkvaders'Schrijvers.''' Naast en na de apostelen zijn dein oudstedeze ''''kerkvaders'''<nowiki/>'eeuw eneen bepaaldelijkaantal deschrijvers vijf 'apostolische kerkvaders' tot deze eeuwvan tebrieven brengenbekend, namelijk
 
* [[Clemens (Filip. 4:3)Romanus]], ouderlingopziener te Rome, onder wiens naam wij twee brieven aan de Corinthiërs bezitten van welke de eerste waarschijnlijk echt is,;
* Hermas (Rom. 16:14), onder wiens naam een later geschreven boek de[[De herder van Hermas]] bekend is,;
* Barnabas, Paulus reisgenoot, onder wiens naam mede eende brief[[Brief van Barnabas]] tot ons is gekomen;
* [[Ignatius bisschop van Antiochië|Ignatius]], opziener te Antiochië, ontslapen inca. 113 na 106Chr.;
* en[[Polycarpus van Smyrna|Polycarpus]], bisschopopziener vante Smyrna, discipel van Johannes, ontslapen inca. 167155.
ZijSommigen zijnvan schrijvers vanhun brieven (waarvan sommigenzijn voor onecht zijn aangemerkt).
 
'''Dwalingen, ketters en sekten.''' Het was niet enkel licht en groei in de eerste eeuw ; de schaduwzijden vertoonden zich toen ook reeds. Er kwam verschil van mening. Er waren onder de christenen mensen, die meenden dat men verplicht was de Joodse wetten te onderhouden. Dat waren de joods-christenen, die tamelijk scherp stonden tegenover Paulus en zijn volgelingen, de christenen uit de Heidenen, die deze noodzakelijkheid ontkenden.
Regel 45:
Uit de apostolische brieven van het Nieuwe Testament blijkt, dat reeds in de eerste eeuw ketterijen en dwalingen de Kerk waren binnengeslopen, waartegen de apostelen met ernst en kracht optraden. Reeds tot deze eeuw behoren ketters''' '''en ketterse sekten, als Doceten, Gnostieken van verschillende benamingen, [[Ebionieten]], Nazareërs, Nazoreërs, [[Nicolaïeten]].
 
'''Vervolging.''' Ook wordt in dit eerste tijdvak reeds het voorspel gezien van de bloedige vervolging, waaraan de Kerk in de volgende eeuwen zou blootstaan. Men denke aan [[Stefanus]], [[Jakobus (naam en verwijzing)|Jacobus]], [[Paulus]], [[Petrus]] en [[Johannes (apostel)|Johannes]]. Paulus was eerst zelf een vervolger van de Gemeente. De eerste vervolging, in de eerste eeuw, kwam van de vijandige Joden, onder wie Saulus van Tarsus, en duurde betrekkelijk kort, maar daarop, reeds in de tweede helft van de eerste eeuw, volgde de vervolging door de heidenen, en deze vervolging was veel vreselijker. In drie perioden kan de vervolging door de heidense Romeinen verdeeld worden. De eerste periode valt in de 1e eeuw en is meer te beschouwen als uitbarstingen van persoonlijke wreedheid en willekeur van sommige Keizers, zoals Nero en Domitianus.
 
== Vervolging; wording van de Katholieke kerk (100-323 n.C.) ==
Regel 140:
Plinius, de bovengenoemde landvoogd van Bythinië, legt het volgende loffelijke getuigenis van hen af: „Op een vastgestelde dag komen ze vóór zonsopgang bijeen en heffen lofzangen aan ter ere van Christus, hun God; ook verplichten ze zich bij eede, geen roof of echtbreuk, noch enig andere misdaad te bedrijven, hun beloften te houden, geen goed van anderen ten eigen bate aan te wenden.”<ref name=":0">Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 52.</ref> enz.
 
In de [[brief aan Diognetus]] (±2e 150helft 2e eeuw) staat te lezen: „Zij (de christenen) zijn in het vlees, leven echter niet naar het vlees. Zij vertoeven op aarde, doch hun wandel is in de hemel... Waar is onder de misdadigers de naam van een christen te lezen? In de kerker is de christen niet, tenzij enkel omdat hij christen is. Zelf arm, maken ze velen rijk. Zegenen is hun wraak.”
 
ln 259 woedde de pest te [[Alexandrië]], een stad in het noorden van [[Egypte]]. De geschiedschrijver [[Eusebius van Caesarea|Eusebius]] verhaalt, hoe velen, die het lichaam van hun christenbroeders in hun armen of op hun schoot namen, hun ogen en mond toedrukten en ze met alle zorg begroeven, hen weldra in den dood volgden. Ook tot niet-christenen strekte hun mededogen zich uit.
Regel 164:
In dit tweede tijdvak werd de Gemeente echter niet alleen met brandstapel en moordbijl door de heidenen bestreden, maar ook de pen bleek in hun hand een scherp wapen te zijn. Reeds vroeg stonden er heidense geleerden op, die door woord en schrift, door spot en hoon, door leugen en laster de christelijken godsdienst bestreden en de wereldlijke overheid tot vervolging ophitsten.
 
Tegen zulke aanvallers stelden zich spoedig talrijke [[Apologeten]] of „Verdedigers van het geloof” te weer, die in hun voor een deel nog bewaard gebleven geschriften de lasteringen van de heidenen weerlegden, de dwalingen van het Heidendom aantoonden en de waarheid van Jezus' leer overtuigend bewezen. De beroemdste apologeten waren [[Justinus de Martelaar|Justinus]], [[Ireneüs van Lyon|Ireneüs]], [[Cyprianus]], [[Tertullianus]], [[Clemens van Alexandrië]] en [[Origenes]].<ref>[https://www.youtube.com/watch?v=vXJIbvsb00s Christian Apologists and Early Heresies]. Youtube.com: Ryan Reeves, 18 jan. 2015. Duur: 37 min. 8 sec. Kerkhistoricus Ryan Reeves verhaalt van de heidense filosoof Celcus en de kerkleraars Justinus de Martelaar, Tertullianus en Origenes.</ref> Te Alexandrië in Egypte werd in de tweede eeuw zelfs een zogenaamde Katechetenschool gesticht met het doel, bekwame verdedigers van de christelijke waarheid te vormen.
 
Met de verdediging van de waarheid door de Apologeten werd tevens de kerkleer meer tot ontwikkeling gebracht.
Regel 220:
=== 323 ===
Licinius werd op 3 juli bij Byzantium door Constantijn verslagen. Constantijn was nu alleenheerser.
 
=== Meer informatie ===
[http://www.viewpure.com/vXJIbvsb00s Christian Apologists and Early Heresies]. Youtube.com: Ryan Reeves, 18 jan. 2015. Kerkhistoricus Ryan Reeves vertelt over Celsus, geloofsverdedigers en ketterijen van de 2e eeuw.
 
== De Grieks-Romeinse rijkskerk (323-590 n.C.) ==
Het derde tijdvak van de oude kerkgeschiedenis is de tijd van de Grieks-Romeinse rijkskerk en duurt ruim twee en een halve eeuw (323-590 n.C.), van christenkeizer Constantijn de Grote tot paus Gregorius de Grote. Daarin zien we de Katholieke kerk zich huwen aan de staat. Ze wordt daardoor Grieks-Romeinse rijkskerk. In die kerk ontwikkelt zich het ''dogma, ''wordt het ''leven ''veruitwendigd, neemt de leer van de ''dubbele moraal ''vaste vormen aan en komt de ''hiërarchie ''tot meerdere ontplooiing. Wegens de ontwikkeling van het dogma wordt deze tijd ook genoemd "de dogmatische tijd in de Grieks-Romaanse Staatskerk"<ref>H.A. van der Mast, ''Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis'' (Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924), blz. 580. </ref>.
 
'''Een christen-keizer.''' Constantijn is na zijn overwinning op Maxentius christen geworden, hoewel hij eerst kort voor zijn dood zich liet dopen. Hij begunstigde de christenen en de kerk werd van nu aan rijkskerk.
'''Verheffing.''' Bij 't begin van dit tijdperk was een heel andere tijd voor de Kerk gekomen. Was ze tot hiertoe bloedig vervolgd en in de gunstigste omstandigheden hoogstens oogluikend geduld, thans kwam zij in hoge ere en werd door de keizers met weldaden overladen. Het heidendom trad op de achtergrond en het christendom breidde zich onder Constantijn en zijn opvolgers steeds meer uit, totdat Theodosius I omstreeks 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. De heidense tempels werden geslecht en terugkeer tot het heidendom werd op straffe des doods verboden.
 
'''Verheffing tot rijkskerk.''' Bij 't begin van dit tijdperk, met Constantijn de Grote, was een heel andere tijd voor de Kerk gekomen. Was ze tot hiertoe bloedig vervolgd en in de gunstigste omstandigheden hoogstens oogluikend geduld, thans kwam zij in hoge ere en werd door de keizers met weldaden overladen.
'''Aardse voorrechten en voorspoed.''' De Christelijke Kerk genoot uiterlijk niet weinig voorrechten. Ze mocht bezittingen verwerven; ze had haar eigen rechtspraak en haar 'geestelijken' werden van vele belastingen vrijgesteld. Prachtige tempels verrezen allerwegen, schitterend van goud, doch het innerlijke goud begon bij de uitwendige glans langzamerhand te verdonkeren.
 
Het ''heidendom'' trad op de achtergrond en het christendom breidde zich onder Constantijn en zijn opvolgers steeds meer uit, totdat Theodosius I omstreeks 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. De heidense tempels werden geslecht en terugkeer tot het heidendom werd op straffe des doods verboden. Het nog altoos machtige heidendom kon geen weerstand bieden. Martelaren kon het niet voortbrengen. Het christendom werd de godsdienst van de toekomst.
'''Staatskerk.''' Bovendien waren er aan die uiterlijke voorspoed vele schaduwzijden verbonden. De Kerk was niet vrij meer; de Keizer oefende grote invloed uit op de gang van zaken; hij riep de synoden bijeen en de uitspraken van de synoden moesten aan zijn goedkeuring worden onderworpen om kracht van wet te krijgen; zodoende werden de besluiten van een synode met staatswetten gelijk gesteld. De Keizer benoemde de bisschoppen of oefende althans grote invloed uit op de keuze van die hoge voorgangers. Want de christelijke Kerk was nu geworden de Grieks-Romaanse Staatskerk. Haar vrijheid had ze bij die uiterlijke glans ingeboet.
 
'''Voor- en nadelen.''' De kerk was rijkskerk geworden, wat in menig opzicht voordelige, maar niet minder nadelige gevolgen had. Voordelen:
'''Dogmatische tijd.''' Dit tijdperk wordt genoemd 'de dogmatische tijd', want in dit tijdvak ontstonden hevige twisten over de leer, die veel beroeringen in de Kerk veroorzaakten, maar waardoor de waarheid steeds duidelijker aan het licht kwam en langzamerhand de leer van de Kerk kon vastgesteld worden; men denke bijv. aan het zogenaamde Symbolum van Nicea.
 
# De vervolging hield op.
'''Ariaanse strijd.''' De eerste van deze twisten was de Ariaanse strijd, zo genoemd naar Arius, een ouderling van Alexandië, die leerde dat de Zoon van God niet in wezen gelijk is met de Vader, maar het eerst geschapen schepsel is. Arius loochende dus de Godheid van Christus. Zijn grootste tegenstander was Athanasius. Op meer dan één Kerkvergadering werd de leer van Arius veroordeeld en de leer van de Godheid van Christus als de leer der Kerk gehandhaafd, evenals Zijn ware mensheid.
# De kerk kreeg uitwendige voorspoed. Zij ontving terug, wat haar ontnomen was en mocht erflatingen aanvaarden.
# De 'geestelijken' werden uit de staats- en gemeentekas bezoldigd.
# De kerk ontving een eigen rechtspraak.
# De Zondag werd algemeen gevierd, zodat hij een officieel karakter kreeg.
 
De Christelijke Kerk genoot uiterlijk niet weinig voorrechten. Ze mocht bezittingen verwerven; ze had haar eigen rechtspraak en haar 'geestelijken' werden van vele belastingen vrijgesteld. Prachtige tempels verrezen allerwegen, schitterend van goud, doch het innerlijke goud begon bij de uitwendige glans langzamerhand te verdonkeren.
'''Nestorius.''' Een andere twistappel werd door Nestorius, patriarch van Constantinopel (428-431), opgeworpen, die de beide naturen in Christus, de Goddelijke en de menselijke natuur, geheel van elkander scheidde en daardoor de eenheid van Christus' persoonlijkheid ophief. Na eindeloze twisten werd de leer van Nestorius veroordeeld. Als leer van de Kerk werd in 451 de formule van Leo I, bisschop van Rome, aangenomen, welke aldus luidt: „ln Christus zijn twee naturen, onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden." De Nestorianen scheurden zich van de Kerk los en verbreidden hun leer in Perzië en in Indië. In 't laatste land werden ze naar een van hun leraars 'Thomas-christenen' genoemd. In Perzië heetten ze 'Chaldeeuwse christenen'.
 
Bovendien waren er aan die uiterlijke voorspoed vele schaduwzijden verbonden. De verheffing tot rijkskerk bracht nadelen mee:
'''Pelagius''' loochende de uitverkiezing en al wat met deze leer samenhangt, maar hij vond een geducht bestrijder in Augustinus, de beroemdste van de '[[kerkvaders]]', wiens opvattingen over de 'predestinatie' (uitverkiezing, voorbeschikking) als de leer der Kerk werd erkend.
 
# De kerk werd verwereldlijkt. Gehele scharen voegden zich bij haar, maar enkel om het voordeel. Het naamchristendom nam gaandeweg toe.
# Weelde en prachtlievendheid vermeerderden op onrustbarende wijze.
# De staat mengde zich in zaken, die de kerk alleen mocht regelen.
# De bisschoppelijke macht werd steeds groter, vooral nadat rechtspraak in de kerk geduld werd. Zo ontstond de hiërarchie.
 
De Kerk was niet vrij meer; de Keizer oefende grote invloed uit op de gang van zaken; hij riep de synoden bijeen en de uitspraken van de synoden moesten aan zijn goedkeuring worden onderworpen om kracht van wet te krijgen; zodoende werden de besluiten van een synode met staatswetten gelijk gesteld. De Keizer benoemde de bisschoppen of oefende althans grote invloed uit op de keuze van die hoge voorgangers. Want de christelijke Kerk was nu geworden de Grieks-Romaanse Staatskerk. Haar vrijheid had ze bij die uiterlijke glans ingeboet.
 
'''Organisatie.''' Dat de kerk rijkskerk geworden was, bleek al aan­stonds daaruit, dat de organisatie van de kerk zich geheel en al aansloot bij de organisatie van de staat, wat niet weinig heeft bijgedragen tot de bloei van de kerkelijke hiërarchie.
 
De indeling in burgerlijke gemeente was in de Romeinse staat grondregel. Een diocees in het Romeinse rijk was een bestuurlijk gebied. Ook het gebied van de kerk werd in diocesen ingedeeld. In de kerk trad nu de bisschop op, om toezicht te houden over alle gemeenten in een diocees (of ''diocese)'' oftewel ''bisdom''. Boven de burgerlijke gemeenten stond in de Romeinse staat de provincie, met een stadhouder aan het hoofd. De kerk sloot zich hierbij aan en maakte kerkelijke provincies, aan welker hoofd de bisschop van de hoofdstad der provincie kwam te staan. Verschillende provinciën bij elkaar heetten in een staat een ''rijksprovincie''. Ook op kerkelijk gebied kwamen er rijksprovincies. Sinds de 4e eeuw kwam aan het hoofd van zulk een rijksprovincie op kerkelijk terrein een ''patriarch'' te staan. In de 4e eeuw werden 5 patriarchen erkend, namelijk die van Rome, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel en Jeruzalem. In de staat werd alle macht samengevat in het ''rijksconcilie'', zo vatte de kerk haar regering samen in de ''oecumenische concilies''.
 
'''Kerkvaders.''' Een brede rij van 'kerkvaders' arbeidde, om de leer van de Kerk uiteen te zetten en haar te verdedigen tegen de dwaalleer, die insloop.
 
Ook in dit tijdperk waren er drie groepen of scholen van kerkvaders.
 
# De ''Nieuw-Alexandrijnse school''. Vertegenwoordigers dezer school waren o.a. [[Athanasius]], genoemd „de vader der rechtzinnigheid", Basillus, Gregorius Nazianzus en Gregorius van Nyssa.
# De ''school van Antiochië''. Vertegenwoordigers van deze school waren o.a. [[Chrysostomos|Chrysostomus]], de gevierde prediker, bijge­naamd „de gulden mond", die om zijn niemand-sparende prediking verbannen werd en in ballingschap stierf, Theodorus en Theodoretus.
# De ''Westerse school''. Vertegenwoordigers van deze school waren o.a. [[Ambrosius van Milaan|Ambrosius]], als stadhouder te Milaan op het geroep van een kind tot bisschop gekozen, [[Hiëronymus van Stridon|Hiëronymus]], die de Heilige Schrift vertaalde uit de grondtaal in het Latijn, en [[Augustinus]], de beroemdste van de kerkvaders, die eerst in de dienst van de zonde leefde, maar later tot waarachtige bekering kwam en in 387 door Ambrosius gedoopt werd. Hij heeft veel geschreven en heeft de leer van het heil met grote helderheid uiteengezet. Zijn godvruchtige moeder Monnica had hem in haar gebed gedurig aan God opgedragen.
 
'''Dogmatische tijd.''' Dit tijdperk wordt genoemd 'de dogmatische tijd', want in dit tijdvak ontstonden hevige twisten over de leer, die veel beroeringen in de Kerk veroorzaakten. In de zich steeds uitbreidende rijkskerk kwamen gevaar­lijke dwalingen op, die door de 'kerkvaders' werden bestreden en die aanleiding waren, dat de algemene (oecumenische) concilies gehouden werden, waarop de kerk haar geloof uitsprak. In de kerkelijke beroeringen kwam de waarheid steeds duidelijker aan het licht en kon langzamerhand de leer van de Kerk worden vastgesteld; men denke bijv. aan het zogenaamde Symbolum van Nicea.
 
'''Strijd over Jezus' Godheid.''' De opgekomen dwalingen hadden allereerst betrekking op het ''wezen van God''. De eerste van de kerkelijke twisten was de ''Ariaanse strijd'', zo genoemd naar Arius, ouderling te Alexandrië. Deze leerde dat er een tijd geweest was, dat de Zoon er niet was, want de Zoon was het voornaamste schepsel van de Vader. Volgens Arius is de Zoon van God niet in wezen gelijk met de Vader, maar het eerst geschapen schepsel. Daardoor werd de God­heid van den Zoon geloochend en het drieënig Wezen ont­kend. Eerst trad bisschop Alexander tegen Arius op en de laatste werd veroordeeld te Alexandrië (321), maar het volk en vele bisschoppen gevoelden veel voor Arius' leer.
 
Toen riep Keizer Constantijn een oecumenisch concilie tezamen te Nicea (325). Een jeugdige diaken Athanasius, de grootste tegenstander van Arius, veroorzaakte, dat ook hier Arius veroordeeld werd. De Zoon was volgens het concilie van Nicea uit het wezen van de Vader geboren, niet ge­maakt, en in wezen aan de Vader gelijk. Na die tijd heeft de leer van Arius nog wel schijnbaar ge­zegepraald en is Athanasius zelfs verbannen, maar de Arianen werden onderling verdeeld. De leer van Nicea heeft de overhand behouden. Keizer Theodorus de Grote riep een tweede oecumenisch concilie bijeen te Constantinopel (381) en daar werd de leer van Arius voor goed veroordeeld en het uitgesprokene op het concilie van Nicea bevestigd. Kortom, op meer dan één Kerkvergadering werd de leer van Arius veroordeeld en de leer van de Godheid van Christus als de leer der Kerk gehandhaafd, evenals Zijn ware mensheid.
 
'''Strijd over Jezus' mensheid.''' Er was niet alleen verschil over de Godheid van Jezus Christus, maar evenzeer over diens waarachtige mensheid. Apollinaris, de bisschop van Laodicea, leerde dat de Heiland geen volledige, dus geen waarachtige menselijke natuur gehad had. Tot een ware menselijke natuur behoort een menselijke geest, maar Apollinaris leerde, dat de menselijke geest in Jezus ontbroken had. De godheid had de plaats daar­ voor ingenomen. Op het reeds genoemde tweede oecumenische concilie te Constantinopel (382) werd de leer van Apollinaris veroordeeld. Hij zelf had zich, voor het concilie gehouden werd, met zijn volgelingen reeds van de kerk afgekeerd.
 
'''Strijd over de verhouding van Jezus' twee naturen.''' Nadat door de kerk de waarachtige godheid en de waarachtige mensheid van Christus waren vastgesteld, kwam de vraag op, hoe men zich de ''verhouding'' moest voorstellen tussen de goddelijke en de menselijke natuur.
 
''Nestorius'', presbyter te Antiochië, later patriarch te Constantinopel (428-431), scheidde de beide naturen in Christus, de Goddelijke en de menselijke natuur, geheel van elkaar en hief daardoor de eenheid van Christus' persoonlijkheid op. Na eindeloze twisten werd de leer van Nestorius veroordeeld op het derde oecumenische concilie te Efeze (431). De onverzoenlijke Nestorianen vluchtten naar Perzië en verbreidden hun leer daar en in Indië. In Indië werden ze naar een van hun leraars 'Thomas-christenen' genoemd. In Perzië heetten ze 'Chaldeeuwse christenen'. Heden ten dage bestaan de Nestorianen nog.
 
''Eutyches'', het hoofd van een klooster te Constantinopel, ver­viel in een ander uiterste. Deze vermengde de naturen van Christus zó, dat er eigenlijk maar één natuur bleef.
 
Op het vierde oecumenische concilie te Chalcedon (451) werden Nestorius en Eutyches beiden veroordeeld. Als leer van de Kerk werd in 451 de formule van Leo I, bisschop van Rome, aangenomen, welke aldus luidt: „ln Christus zijn twee naturen, onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden." Het concilie sprak uit, dat de eenheid van de persoon na de menswording bestaat in twee naturen, die onvermengd en onveranderd, maar ook ongedeeld en ongescheiden verenigd zijn.
 
Daarmede was de strijd nog niet beslecht. In het Oosten kon men zich met de besluiten van het concilie te Chalcedon niet verenigen. Die in Christus maar één natuur wilden erkennen, werden nu ''monofysieten'' genoemd. Op het vijfde oecumenische concilie te Constantinopel (553) werden de besluiten van Chalcedon bekrachtigd. De monofysieten begonnen nu in het Oosten eigen kerken te stichten. In Syrië en Mesopotamië ontstond de kerk der ''Jacobieten''. In Armenië werd de monofysitische kerk de heersende.
 
'''Strijd over het verband van zonde en genade.''' Intussen was ook een heftige strijd ontbrand over het verband van zonde en genade, doch deze strijd werd voornamelijk in het Westen gestreden.
 
''Pelagius'', een Britse monnik, had zonderlinge opvattingen over zonde en genade. Hij leerde, dat er geen erfzonde was. Ieder mens werd nog geboren, zoals Adam geschapen was. De zonde ontstaat alleen door het kwade voorbeeld en de macht der verleiding. De genade Gods bestaat daarin, dat de Heere de mens helpt bij het bereiken van zijn doel, d.i. de zaligheid. Christus is alleen geboren om door zijn leer en voorbeeld de mensch aan te moedigen op de weg van de deugd. Pelagius loochende de uitverkiezing en al wat met deze leer samenhangt
 
Pelagius vond een geducht bestrijder in ''Augustinus'', de beroemdste van de '[[kerkvaders]]', wiens opvattingen over de 'predestinatie' (uitverkiezing, voorbeschikking) als de leer der Kerk werd erkend. Augustinus leerde, dat de mens in zonde ontvangen en geboren wordt, onbekwaam tot enig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad. God moet uit genade aan de mens de schuld der zonde kwijtschelden en moet hem reinigen van de smet der zonde. Dat doet God om Christus' wil, die voor zijn volk leed en stierf. Die genade bewijst God, niet omdat de mens gelooft, maar opdat hij gelooft. Heel de bedeling van de genade is de vrucht van het eeuwig raads­besluit, volgens hetwelk God sommigen uit het menselijk geslacht tot glorie van Zijn genade wil redden en anderen tot glorie van Zijn rechtvaardigheid in hun val laat liggen.
 
Pelagius werd op het derde oecumenische concilie te Efeze (431) veroordeeld tegelijk met Nestorius.
 
Daarna hebben ''Cassianus'' en ''Lerinensis'' moeite gedaan, om de leer van Augustinus te verzwakken. Volgens hen was de mens door zonde wel verzwakt, maar niet dood. Daarom moet Gods genade slechts helpen (''semi-pelagianen''). Wel werd dit ''semi-pelagianisme'' op de synode te Orange (529) veroordeeld, maar het bleef in de kerk voortleven en het heeft later over het gevoelen van Augustinus de overhand behaald.
 
'''Strijd over Origenes.''' Er werd niet alleen strijd gevoerd over de leer, maar men streed ook over een persoon, nl. over [[Origenes]], die in het Westen om zijn afwijkende standpunten niet in hoge achting stond, maar die in het Oosten vele warme aanhangers had. Origenes, een der leraren van de Alexandrijnse school, had, gedreven door zijn wijsgerige geest, vele dingen geleerd, die door de kerk als onrechtzinnig werden aangemerkt, zoals een tijdloze schepping, het voorbestaan der zielen, de looche­ning van de wederopstanding van het vlees en de herstelling van alle dingen, d.i. de herstelling van alle geesten in de staat vóór de zondeval.
 
De strijd over Origenes werd in het Oosten gestreden tussen ''Johannes'', bisschop van Jeruzalem, aanhanger van Origenes, en ''Epiphanius'', bisschop van Salamis. In het Westen ontbrandde de strijd tussen [[Hiëronymus van Stridon|Hiëronymus]] en Rufinus, die beiden in Jeruzalem vertoefd hadden. Rufinus be­schuldigde Hiëronymus van Origenisme, wat deze zich niet wilde laten gezeggen. In Constantinopel werd de strijd gevoerd tussen ''Theophilus'' en ''[[Chrysostomus]]''. De eerste trachtte het hof tegen Chrysostomus op te zetten. Dat gelukte. Chrysostomus werd verbannen, voor­namelijk omdat hij vrijmoedig de zonden van het hof ontdekt had. Wel werd Chrysostomus teruggeroepen en door het volk met gejuich begroet, maar korte tijd daarna werd hij weer verbannen en hij stierf in ballingschap.
 
'''Priscillianisme.''' Het is zeer opmerkelijk, dat in dit tijdvak ook de oude heidense invloed zich weer liet gelden. In de ''Priscillianisten,'' vernoemd naar de Spaanse bisschop ''[[Priscillianus van Ávila|Priscillianus]]'' (gestorven 385) zien we een wederopleven van de vroegere dwaling der Gnostieken. In 385 werden Priscillianus met de zijnen te Bordeaux op een synode veroordeeld, maar Priscillianus beriep zich op de keizer. Deze droeg het onderzoek op aan de prefect Evodius. Priscillianus werd met zes volgelingen ter dood veroordeeld. Hij was de eerste ketter, die zijn leer met zijn leven moest boeten. De voormannen in de kerk, zoals Ambrosius en Martinus van Tours, waren zeer tegen dit doodvonnis geweest. De Priscillianen bleven nog tot in de 6e eeuw voort­bestaan.<ref name=":1">J. H. Landwehr, ''Kort overzicht van de kerkgeschiedenis''. Kampen: J.H. Kok, 3e herz. druk 1922. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.</ref>
 
'''Evangelisatie.''' Gedurende deze leerstellige twisten werd het Evangelie steeds meer onder de Germaanse volken verbreid.
 
'''Verwereldlijking.''' Op het gebied van ''de leer'' hield de kerk zich aan het Woord van God en trachtte alle dwalingen te weren, doch op het gebied van ''het leven'' was er geen vooruitgang, maar inzinking. Toen de tijd van de vervolging voorbij was, en de kerk publiek door de staat erkend werd, en zelfs vele voorrechten genoot, werd het leven meer uitwendig en verwereldlijkt. Eensdeels werd dit veroorzaakt, doordat de begeerten van het boze hart zich gemakkelijker konden openbaren en anderdeels om­dat tot de kerk honderden toetraden uit de wereld van de heidenen, die niet door de begeerte naar Christus gedreven werden, maar die de kerk beschouwden als het beste middel, om vooruit te komen in het maatschappelijke leven. <ref name=":1" />
 
'''Christelijke barmhartigheid.''' Het is wel waar, dat hier en daar het echte christelijke leven bloeide, en dat de invloed van de kerk op menig gebied duidelijk merkbaar was. Men hielp armen, verpleegde zieken, verzorgde weduwen en weezen, bekampte de zucht tot woeker en drong aan op barmhartigheid tegenover de slaven. Het hospitaal werd het middenpunt van de christelijke liefde. Vrouwen als ''Olympias'', ''Paula'', ''Fabiola'', ''Nonna'', (moeder van Gregorius Nazianzus), ''Anthusa'' (moeder van [[Chrysostomus]]), ''Monnica'' (moeder van [[Augustinus]]), waren door hun godsvrucht een levende prediking van wat de genade Gods vermag, maar overigens was de invloed van de wereld in de kerk zeer groot. <ref name=":1" />
 
'''Tucht.''' Het is dan ook geen wonder, dat in de kerk de tucht gaande­ weg slapper werd. De ''openbare'' tucht, die in het midden van de gemeente geoefend werd, maakte langzamerhand plaats voor een ''verborgen'' tucht, die de priester uitoefende. <ref name=":1" />
 
'''Donatisme.''' Het was geen vreemd verschijnsel, dat in de Noord-Afrikaanse kerk een beweging ontstond, om de kerkelijke tucht strenger te handhaven en aldus de kerk te beveiligen tegen de invloeden van de wereld. Deze beweging werd op touw gezet door ''Donatus''. Zijn volgelingen heetten ''Donatisten''. Dotanus met zijn volgelingen wilden, dat de tucht streng geoefend zou worden. Dat was nodig met het oog op de wereldsgezindheid in de kerk. Ongetwijfeld was in deze be­weging iets goeds. De Donatisten wilden waken voor de „heiligheid" van de kerk, maar nu vervielen zij in een ander uiterste en eisten, dat de kerk uit „louter heiligen" zou bestaan. Augustinus vond het nodig tegen hen op te treden. Eerst wilde hij ze door overreding winnen. In 411 werd een twist­gesprek met hen gehouden te Carthago. Dat gesprek duurde drie dagen. De Donatisten waren volgens de keizerlijken commissaris Marcellinus, die het twistgesprek bijwoonde, over­wonnen. Toen zij zich nog niet gewonnen gaven, werd hun leven bemoeilijkt, burgerrechten werden hun ontnomen en ze mochten zelfs niet meer vergaderen. <ref name=":1" /> Zie [[Donatisme]].
 
'''Clerus.''' De [[clerus]] (kerkelijke ambtsdragers) verkreeg in de kerk hoe langer hoe groter invloed, en men zocht, door de clerus te verheffen, de afstand steeds groter te maken tussen ambtsdragers en leken. In de eerste tijd werden de functionarissen door de bisschop gewijd en deze wijding geschiedde door ''handoplegging''. In het onderhavige tijdvak kwam ''de zalving met olie'' erbij, en die zalving kreeg een ''onvernietigbaar karakter'': wie eenmaal tot priester was gezalfd, was voor altijd priester; eens priester, altoos priester.
 
Men ging de geestelijken ook door een ''tonsuur'' (= geschoren kruin, teken van ootmoed) onderscheiden.
 
Zelfs gingen er al stemmen op, dat de clerici ''ongehuwd'' moesten blijven, maar op het concilie van Nicea (325) was een asceet met name Paphnutius voor het huwelijk, dat eerlijk is onder allen, opgekomen. In 385 eiste echter Siricius, bisschop van Rome, reeds het [[celibaat]]. Dat was echter toen nog niet algemeen.
 
'''Monnikenstand.''' Tussen de [[clerus]] ('geestelijkheid') en de leken ontstond nu een derde stand, nl. die der monniken, welke stand berustte op de grove dwaling van de tweevoudige zedelijkheid (dubbele moraal); zie [[Monnik]].
 
'''Hiërarchie.''' Toen de [[clerus]] in de kerk zich eenmaal boven de leken verheven had en de waarheid van het algemeen priesterschap onder een korenmaat verborgen was, kwam de hiërarchie op, d.w.z. de zucht om over anderen te heersen in plaats van te dienen, en onder degenen die heersten werd gestreden om de hoogste plaats. De [[Patriarch|patriarchen]] waren de clerici die boven alle anderen stonden. Er waren er vijf, waaronder de patriarchen van Constantinopel, Alexandrië en Rome. Die van Constantinopel en Rome kwamen tegenover elkaar te staan. Rome nam langzamerhand de kerkelijke leiding nam en de weg werd gebaand tot de pauselijke stoel. Voorname bisschoppen van Rome in dit tijdvak waren o.a. Leo de Grote (440—461) en Gregorius I de Grote (590-615).
 
'''Samenkomst en kerkgebouwen.''' De ''eredienst'' werd in deze tijd met grote luister geoefend. De dagen der verdrukking waren voorbij en de voor­spoed van de kerk was niet bevorderlijk aan haar geestelijk welzijn.
 
Men kon al aanstonds, nadat de kerk door de staat be­schermd en bevoordeeld werd, zien, dat de vroegere eenvoud week. De gewone vergaderplaatsen werden verwisseld door prachtige kerkgebouwen. In deze gebouwen zag men een af­spiegeling van het kerkelijk leven. De troon van de bisschop stond in het midden en daaromheen stonden de tronen van de presbyters. In het schip van de kerk mochten de leken zitten.
 
De vroegere avondmaalstafel werd nu vervangen door een altaar, met zilver of goud overtrokken.
 
Naast het kerkgebouw had men velerlei nevengebouwen, waaronder voornamelijk de ''baptistaria'' of ''doophuizen'' genoemd moeten worden. Daar werden de volwassenen gedoopt.
 
De ''prediking'', die eerst bestond in het lezen en een­voudig verklaren van de Heilige Schrift, nam vooral in het Oosten soms de vorm aan van een redevoering. De prediking was aan de bisschop opgedragen, en deze hield dan ook predicaties van zijn troon. In het Westen duurde de predicatie niet lang. Ze bestond daar in korte toe­spraken, maar in het Oosten kreeg de prediking het karakter van een redevoering, die door de verzamelde menigte zelfs met handgeklap werd toegejuicht. In het Westen waren ge­liefde predikers Ambrosius, Augustinus en Leo de Grote, en in het Oosten Basilius de Grote, Gregorius Nazianzus en vooral de welsprekende [[Chrysostomus]].
 
De ''inrichting'' van de openbaren godsdienst (liturgie) werd na Constantijns optreden niet meer plaatselijk geregeld, maar zij geschiedde naar aangenomen regels (liturgieën). Men had verschillende van deze liturgieën. In het Oosten de Jeruzalemse, de Alexandrijnse en vooral de Byzantijnse. In het Westen bestonden de Gallische, de Milaanse en de Roomse. Vele dezer liturgieën werden aan de apostelen toe­geschreven, maar ze waren van veel latere oorsprong. Uit deze liturgieën blijkt, dat de gemeente aan de dienst een werkzaam aandeel had. Vooral in de Gallische komt dit uit.
Priester: de Heere zij met u;
Gemeente: en met uwe geest.
Priester: verheft uw harten tot God!
Gemeente: wij verheffen ze tot de Heere.
Priester: laat ons danken!
Gemeente: dat is passend en recht.
Het voornaamste in de dienst werd langzamerhand het [[avondmaal]].
 
'''Ontstaan van zondagsheiliging en van feestdagen.''' Naast de ''zondag'' werden in deze tijd het Paas-, Pinkster- en Kerstfeest gevierd, zodat belangrijke heilsfeiten overdacht werden. De zondag was sinds Constantijn de Grote in hoge ere. Keizer Theodosius liet op die dag alle plaatsen voor open­bare vermakelijkheden sluiten. Het concilie van Laodicea (360) eiste zelfs onthouding van alle arbeid. Naast de zondag kwamen de feestdagen te staan. Eerst het Paasfeest, dat voorafgegaan werd door een 40-daags vasten. Het hoogte­punt van die 40 dagen was de lijdensweek. Van Pasen tot Pinksteren hield men dagelijks avondmaal. In de 4e eeuw ont­stond het Hemelvaartsfeest. Daarop volgde Pinksteren. In de­ zelfde eeuw ontstond het Kerstfeest.
 
'''Verering van heiligen, engelen, beelden en relikwieën.''' Het is bedroevend om op te merken, hoe de verering der heiligen, engelen, beelden en relikwieën gaandeweg toenam. Eerst werden de ''martelaren'' bijzonder geëerd. Men vierde hun sterfdagen en kwam zelfs op hun graven bijeen. Toen de vervolging geëindigd was, en er geen martelaren meer waren, werden de ''kluizenaars'' en de ''monniken'' de geëerden. Ook sommige bisschoppen, die strenge ascese hadden be­oefend, werden in hoge waarde gehouden. Er bestond echter nog geen ''heiligverklaring'' door de ''kerk''. Het ''volk'' verklaarde heilig. In het Oosten begon men al deze heiligen aan te roepen, omdat zij deel hadden aan de alomtegenwoordigheid en alwetendheid van God; maar men maakte nog onderscheid tussen ''aanroepen'' en ''aanbidden''. Aanbidden mocht men God alleen.
 
<u>Maria</u>. Maria kreeg onder de heiligen een ereplaats. Velen be­schouwden haar als zondeloos. Geen wonder dat men feesten te harer ere organiseerde (het feest der aankondiging, 25 maart, en het feest der reiniging, 2 februari.).
 
<u>Engelen</u>. Ook de engelen werden vereerd. Op 29 september werd een feest ingesteld ter ere van [[Michaël]].
 
<u>Beelden</u>. Ook de beelden ging men bijzondere eer betonen. Eerst had men in de huizen slechts symbolen (schip, anker, duif), maar langzamerhand in de 4e en 5e eeuw werden deze uit de huizen naar de kerken overgebracht. Eerst vreesde men nog om Christus en de heiligen af te beelden, maar ondanks de waarschuwing van enkele kerkvaders (o.a. Augustinus) ge­beurde het toch en Gregorius de Grote noemde de beelden nodig tot onderwijzing van de onkundige leken.
 
<u>Relikwieën</u>. De verering der relikwieën nam ook zeer toe. Eerst hield men de beenderen van de martelaren in hoge waarde. Daarna begon men te leren, dat door de relikwieën wonderen konden geschieden en, toen er jaarlijks bedevaartgangers naar het land van Israël trokken, werd het aantal relikwieën groter.
 
'''Uitstel van de doop.''' De kinderdoop kwam reeds vroeg voor. In de 4e en 5e eeuw nam de doop van de volwassenen steeds grotere afmetingen aan en ontstond het zogenaamde ''catechumenaat'', d.w.z. de toestand, waarin zij verkeerden, die nog niet gedoopt waren, maar die zich voorbereidden om die te ontvangen. Er waren verschillende oorzaken, die meegewerkt hebben om de doop uit te stellen. Ten eerste waren er velen die, menende dat de doop een zekere magische kracht bezat om de zonden weg te nemen, met de doop wachtten tot op rijpere leeftijd. Dan werden immers alle overige zonden weggenomen. Ten tweede waren er vele jongelingen, die gingen studeren aan heidense scholen. Wanneer ze daar vandaan kwamen, en de wereldse kring hadden verlaten, werden zij eerst gedoopt. Ten derde werden vele heidenen die tot het Christendom kwamen, een zekere tijd op proef gesteld en pas daarna gedoopt.
 
'''Avondmaal.''' Wanneer de godsdienstoefening geëindigd was en de catechumenen de kerk hadden verlaten, werd het avondmaal gevierd. De priester begon de plechtigheid door uit te roepen: „ver­heft uw harten tot God" en de gemeente antwoordde: „wij heffen ze op tot de Heere". Dan volgde de ''dankzegging'' of ''eucharistie''. De priester dankte de Heere voor alle gaven in natuur en genade. Vervolgens had de ''consecratie'' plaats. De woorden van de instelling van het avondmaal werden uitgesproken en eindelijk werden de tekenen aan de gelovigen uitgereikt en genoten deze de ''communie''.
 
Eerst werd het avondmaal dagelijks gevierd, daarna elke zondag, nog later enkele malen in het jaar, doorgaans op de feestdagen.
 
De kindercommunie werd in het Westen afgeschaft (9e eeuw).
 
De dwaling over de betekenis van het avondmaal begon zich in die tijd al te openbaren. Eerst had men het beschouwd als een offer, een dankoffer, maar daar bleef het niet bij. Men noemde het later een "onbloedige herhaling van het bloedige offer van Christus".
325. Eerste oecumenische concilie (bisschoppenvergadering), te Nicea.
330-379 Basilius. Hij sticht kloosters in Klein-Azië.
Regel 258 ⟶ 377:
381. Tweede oecumenische concilie, te Constantinopel. De geloofsbelijdenis van Constantinopel.
384-398. Siricius, bisschop van Rome.
395385. Priscillianus te Trier onthoofd.
390. Gregorius Nazianzus gestorven.
397. Ambrosius gestorven.
Regel 274 ⟶ 393:
422-432. Coelestinus I, bisschop van Rome.
428. Nestorius, patriarch te Constantinopel.
429. Theodorus van Mopsuestia gestorven. De Vandalen in Noord-AfricaAfrika.
430. Augustinus gestorven.
431. Derde oecumenische concilie te Efeze.
Regel 287 ⟶ 406:
484-519. 35-jarig schisma tussen het Oosten en het Westen.
490. Langobarden vestigen zich in Neder-Oostenrijk. Hier nemen velen onder hen het [[Arianisme|Ariaanse]] christendom over.
496. Clovis I gedoopt. Op 25 dec. wordt de Frankische koning Clovis I door Remigius gedoopt, evenals ongeveer drieduizend Frankische krijgslieden.
496. Clovis gedoopt.
 
527-565. Justianus I, keizer.
529. Benedictus van Nursia geeft zijn regelen. De geleerdenschool te Athene opgeheven.
544. Veroordeeling der drie kapittels.
550. Omstreeks deze tijd vestigen de Germaanse Langobarden zich tussen de Donau en de Tisza in Hongarije en stichten er een eerste rijk.
553. VijfdVijfde oecumenische concilie te Constantinopel.
563. Concilie te Braga. Columba onder de Picten en Scoten.
567. De Langobardenkoning Alboïn vernietigt het rijk van de Gepiden.
Regel 305 ⟶ 423:
590-604. Gregorius I, de Grote, bisschop te Rome.
== Bronnen ==
* J.H. Landwehr, ''Handboek der Kerkgeschiedenis''. Vier delen. Kampen: J.H. Kok, 1922, 2e druk. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.
* J. WH. vanLandwehr, Loon, ''BeknoptKort chronologischoverzicht overzigtvan derde Kerkgeschiedeniskerkgeschiedenis''. AmsterdamKampen: J.H. Kok, 18633e herz. Googledruk e-book1922. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.
*H J.A W. van der MastLoon,  ''BeeldenBeknopt enchronologisch schetsenoverzigt uitder de kerkgeschiedenis.Kerkgeschiedenis''. Amsterdam:, H.A1863. van Bottenburg,Google 1924e-book. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.
*H.A. van der Mast, ''Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis.'' Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.
*H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 47-57. Tekst hiervan, onder andere betreffende de jaren 313, 316 en 323, is onder wijziging verwerkt.
*H.P. Hoffmann, D.A.M. Timmermann, J.B. Uytterhoeven, ''De jonge Kerk. De geschiedenis van het christendom, voor jonge mensen verhaald en getekend''. Beveren: Orbis Boekhandel, Orbis en Orion Uitgevers N.V., 1982. Hieraan zijn enkele tijdaanduidingen en gebeurtenissen ontleend.