Oude kerkgeschiedenis: verschil tussen versies

6.584 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
Regel 111:
=== 323 ===
Licinius werd op 3 juli bij Byzantium door Constantijn verslagen. Constantijn was nu alleenheerser.
 
=== De uitbreiding van het christendom in deze periode ===
De heiden Plinius, stadhouder van [[Bithynië]] (Klein-Azië), meldt in een klaagschrift aan keizer Trajanus (keizer van 98 - 117): „Er is een groot aantal personen van elke ouderdom, stand en geslacht, dat deze godsdienst aanhangt. Dit kwaad bestaat niet alleen in de steden, maar is ook in de dorpen en op het platteland verbreid. Bij mijn aankomst in Bithynië zag ik onze tempels eenzaam en verlaten, de godsdienstige feesten geschorst, en nauwelijks vindt men er iemand, die de goden offers brengt.”<ref>Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 51-52.</ref>
 
Zelfs gedurende de hevigste vervolgingen breidde de Kerk van Christus zich immer verder uit. Zo kon reeds [[Justinus de Martelaar]] (ca. 100 — ca. 165) de heidenen triomfantelijk toeroepen: „Er is geen volk, waarbij niet in naam van de gekruisigde Christus gebeden en dankzeggingen aan de Vader en Schepper van de wereld opgedragen worden.”<ref>Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 50.</ref> Op dezelfde wijze sprak vijftig jaar later Tertullianus (ca. 160 — 220): "Wij bestaan eerst sinds gisteren en reeds vervullen wij alles: uw steden, eilanden, kastelen, dorpen, paleizen; slechts uw tempels laten we u behouden.”
 
Ook in West- en Midden-Europa waren vóór Constantijn, die in 306 keizer werd, vele christengemeenten. In Spanje o.a. te Leon, Saragossa, Merida, Terracona. In Gallië was Lyon, de hoofdstad van Gallië Lugdunensis, reeds in de tweede eeuw een bloeiende christengemeente. Te Arles vergaderden in 314 vele Gallische bisschoppen o.a. die van Arles, Lyon, Autun, Reims, Rouen, Bordeaux, Marseille. Ook Trier, Sens, Vienne, Bourges waren bisschopssteden. In Brittannië was in de vóór-Constantijnse tijd het christendom reeds doorgedrongen. Op de synode van Arles verschenen in 314 de bisschoppen van York, Londen en Lincoln. In 313 was Maternus bisschop van Keulen. De kerken van Mainz, Maastricht, Tongeren, Straatsburg zijn waarschijnlijk van vóór-Constantijnse oorsprong. Te Petovio in de Romeinse provincie [https://nl.wikipedia.org/wiki/Pannoni%C3%AB Pannonië] stierf opziener Victorinus in 303 de marteldood. Sirmium in Pannonië was een zeer belangrijk bisdom.
 
Deze roemrijke verbreiding van Jezus' leer is niet het werk van de mensen alleen, maar bovenal van God. De snelle aanwas der gelovigen, ondanks de hardnekkigste vervolging, levert het bewijs, dat de gemeente van Christus van goddelijke oorsprong is. Toch is er, behalve de wondervolle bescherming en ondersteuning door God, veel wat de zegepraal van de ware godsdienst krachtig bevorderd heeft. En wel vooral:
 
<u>1. Inhoud van de christelijke leer</u>. De verhevenheid en reinheid van de christelijke leer, welke verstand en gemoed van de mensen in alle opzichten bevredigen. Inzonderheid ook trokken de troostvolle beloften voor dit en het andere leven alle edel-denkende heidenen in hoge mate aan.
 
<u>2. Heilige levenswandel</u>. Nog meer echter was het de buitengewoon heilige levenswandel (levensstijl) van de eerste gelovigen, welke de heidenen met achting jegens de christelijken godsdienst vervulde. Want waar deze verkondigd werd, greep een wondervolle omkering van de zeden plaats. Daar werden de trotsen ootmoedig, de gierigen mild, de ontuchtigen kuis, de onmatigen ingetogen, de wraakzuchtigen vredelievend; daar vielen de ketenen van de slaven, de boeien van de gevangenen, daar eindigde de nood van de armen en lijdenden, daar werden allen „een van hart en een van ziel" (Hand. 4:32).
 
Plinius, de bovengenoemde landvoogd van Bythinië, legt het volgende loffelijke getuigenis van hen af: „Op een vastgestelde dag komen ze vóór zonsopgang bijeen en heffen lofzangen aan ter ere van Christus, hun God; ook verplichten ze zich bij eede, geen roof of echtbreuk, noch enig andere misdaad te bedrijven, hun beloften te houden, geen goed van anderen ten eigen bate aan te wenden.”<ref name=":0">Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 52.</ref> enz.
 
In de brief aan Diognetus (± 150) staat te lezen: „Zij (de christenen) zijn in het vlees, leven echter niet naar het vlees. Zij vertoeven op aarde, doch hun wandel is in de hemel... Waar is onder de misdadigers de naam van een christen te lezen? In de kerker is de christen niet, tenzij enkel omdat hij christen is. Zelf arm, maken ze velen rijk. Zegenen is hun wraak.”
 
ln 259 woedde de pest te [[Alexandrië]], een stad in het noorden van [[Egypte]]. De geschiedschrijver [[Eusebius van Caesarea|Eusebius]] verhaalt, hoe velen, die het lichaam van hun christenbroeders in hun armen of op hun schoot namen, hun ogen en mond toedrukten en ze met alle zorg begroeven, hen weldra in den dood volgden. Ook tot niet-christenen strekte hun mededogen zich uit.
 
Niets heeft er zoveel toe bijgedragen, om na de ineenstorting van de oude wereld de mensen uit de zinnelijke verwarring en het zedenbederf te redden en hen weer voor het geestelijke terug te winnen, als de aanblik van vrouwelijke reinheid, die met heldhaftige doortastendheid en volharding weerstand bood aan een hele wereld van verdorvenheid.
 
De kerkhistoricus Adolf van Harnack (1851-1930) zegt dan ook: „Men mag gerust aannemen, dat zulke daden op niet-christenen een diepe indruk maakten en de propaganda machtig bevorderden.”<ref name=":0" /> Ook hun heldhaftige vergevingsgezindheid stemde de volksmening steeds gunstiger: de christenen peinsden niet op wraak, maar vergolden kwaad met goed.
 
<u>3. Standvastigheid van de martelaren</u>. Ook de standvastigheid van de martelaren wekte de verbazing en bewondering van de heidenen. „Kruisigt ons — roept Tertullianus (leefde ca. 160-220) uit — foltert ons, verbrijzelt ons! Wij winnen in aantal, naarmate we door u worden weggemaaid: een zààd is het bloed van de christenen”<ref name=":0" />
 
Zelfs Jean Jacques Rousseau (18e eeuw) moest getuigen: „De christenen snellen naar het martelveld, en de volken stromen naar de doopvont. De geschiedenis van de eerste eeuwen van het christendom is een onafgebroken wonder.”<ref>Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 52-53.</ref> „Graag - zegt Pascal - gelooft men een mens die voor zijn getuigenis sterft.”<ref>Aangehaald in: H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 53.</ref>
 
== De Grieks-Romeinse rijkskerk (323-590 n.C.) ==