Oude kerkgeschiedenis: verschil tussen versies

6.042 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 222:
 
== De Grieks-Romeinse rijkskerk (323-590 n.C.) ==
Het derde tijdvak van de oude kerkgeschiedenis is de tijd van de Grieks-Romeinse rijkskerk en duurt ruim twee en een halve eeuw (323-590 n.C.), van christenkeizer Constantijn de Grote tot paus Gregorius de Grote. Daarin zien we de Katholieke kerk zich huwen aan de staat. Ze wordt daardoor Grieks-Romeinse rijkskerk. In die kerk ontwikkelt zich het ''dogma, ''wordt het ''leven ''veruitwendigd, neemt de leer van de ''dubbele moraal ''vaste vormen aan en komt de ''hiërarchie ''tot meerdere ontplooiing. Wegens de ontwikkeling van het dogma wordt deze tijd ook genoemd "de dogmatische tijd in de Grieks-Romaanse Staatskerk"<ref>H.A. van der Mast, ''Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis'' (Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924), blz. 580. </ref>.
 
'''Een christen-keizer.''' Constantijn is na zijn overwinning op Maxentius christen geworden, hoewel hij eerst kort voor zijn dood zich liet dopen. Hij begunstigde de christenen en de kerk werd van nu aan rijkskerk.
'''Verheffing.''' Bij 't begin van dit tijdperk was een heel andere tijd voor de Kerk gekomen. Was ze tot hiertoe bloedig vervolgd en in de gunstigste omstandigheden hoogstens oogluikend geduld, thans kwam zij in hoge ere en werd door de keizers met weldaden overladen. Het heidendom trad op de achtergrond en het christendom breidde zich onder Constantijn en zijn opvolgers steeds meer uit, totdat Theodosius I omstreeks 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. De heidense tempels werden geslecht en terugkeer tot het heidendom werd op straffe des doods verboden.
 
'''Verheffing tot rijkskerk.''' Bij 't begin van dit tijdperk, met Constantijn de Grote, was een heel andere tijd voor de Kerk gekomen. Was ze tot hiertoe bloedig vervolgd en in de gunstigste omstandigheden hoogstens oogluikend geduld, thans kwam zij in hoge ere en werd door de keizers met weldaden overladen. Het heidendom trad op de achtergrond en het christendom breidde zich onder Constantijn en zijn opvolgers steeds meer uit, totdat Theodosius I omstreeks 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. De heidense tempels werden geslecht en terugkeer tot het heidendom werd op straffe des doods verboden.
'''Aardse voorrechten en voorspoed.''' De Christelijke Kerk genoot uiterlijk niet weinig voorrechten. Ze mocht bezittingen verwerven; ze had haar eigen rechtspraak en haar 'geestelijken' werden van vele belastingen vrijgesteld. Prachtige tempels verrezen allerwegen, schitterend van goud, doch het innerlijke goud begon bij de uitwendige glans langzamerhand te verdonkeren.
 
Het ''heidendom'' trad op de achtergrond en het christendom breidde zich onder Constantijn en zijn opvolgers steeds meer uit, totdat Theodosius I omstreeks 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. De heidense tempels werden geslecht en terugkeer tot het heidendom werd op straffe des doods verboden. Het nog altoos machtige heidendom kon geen weerstand bieden. Martelaren kon het niet voortbrengen. Het christendom werd de godsdienst van de toekomst.
'''Staatskerk.''' Bovendien waren er aan die uiterlijke voorspoed vele schaduwzijden verbonden. De Kerk was niet vrij meer; de Keizer oefende grote invloed uit op de gang van zaken; hij riep de synoden bijeen en de uitspraken van de synoden moesten aan zijn goedkeuring worden onderworpen om kracht van wet te krijgen; zodoende werden de besluiten van een synode met staatswetten gelijk gesteld. De Keizer benoemde de bisschoppen of oefende althans grote invloed uit op de keuze van die hoge voorgangers. Want de christelijke Kerk was nu geworden de Grieks-Romaanse Staatskerk. Haar vrijheid had ze bij die uiterlijke glans ingeboet.
 
'''Voor- en nadelen.''' De kerk was rijkskerk geworden, wat in menig opzicht voordelige, maar niet minder nadelige gevolgen had. Voordelen:
'''Dogmatische tijd.''' Dit tijdperk wordt genoemd 'de dogmatische tijd', want in dit tijdvak ontstonden hevige twisten over de leer, die veel beroeringen in de Kerk veroorzaakten, maar waardoor de waarheid steeds duidelijker aan het licht kwam en langzamerhand de leer van de Kerk kon vastgesteld worden; men denke bijv. aan het zogenaamde Symbolum van Nicea.
 
# De vervolging hield op.
'''Ariaanse strijd.''' De eerste van deze twisten was de Ariaanse strijd, zo genoemd naar Arius, een ouderling van Alexandië, die leerde dat de Zoon van God niet in wezen gelijk is met de Vader, maar het eerst geschapen schepsel is. Arius loochende dus de Godheid van Christus. Zijn grootste tegenstander was Athanasius. Op meer dan één Kerkvergadering werd de leer van Arius veroordeeld en de leer van de Godheid van Christus als de leer der Kerk gehandhaafd, evenals Zijn ware mensheid.
# De kerk kreeg uitwendige voorspoed. Zij ontving terug, wat haar ontnomen was en mocht erflatingen aanvaarden.
# De 'geestelijken' werden uit de staats- en gemeentekas bezoldigd.
# De kerk ontving een eigen rechtspraak.
# De Zondag werd algemeen gevierd, zodat hij een officieel karakter kreeg.
 
'''Aardse voorrechten en voorspoed.''' De Christelijke Kerk genoot uiterlijk niet weinig voorrechten. Ze mocht bezittingen verwerven; ze had haar eigen rechtspraak en haar 'geestelijken' werden van vele belastingen vrijgesteld. Prachtige tempels verrezen allerwegen, schitterend van goud, doch het innerlijke goud begon bij de uitwendige glans langzamerhand te verdonkeren.
 
Bovendien waren er aan die uiterlijke voorspoed vele schaduwzijden verbonden. De verheffing tot rijkskerk bracht nadelen mee:
 
# De kerk werd verwereldlijkt. Gehele scharen voegden zich bij haar, maar enkel om het voordeel. Het naamchristendom nam gaandeweg toe.
# Weelde en prachtlievendheid vermeerderden op onrustbarende wijze.
# De staat mengde zich in zaken, die de kerk alleen mocht regelen.
# De bisschoppelijke macht werd steeds groter, vooral nadat rechtspraak in de kerk geduld werd. Zo ontstond de hiërarchie.
 
'''Staatskerk.''' Bovendien waren er aan die uiterlijke voorspoed vele schaduwzijden verbonden. De Kerk was niet vrij meer; de Keizer oefende grote invloed uit op de gang van zaken; hij riep de synoden bijeen en de uitspraken van de synoden moesten aan zijn goedkeuring worden onderworpen om kracht van wet te krijgen; zodoende werden de besluiten van een synode met staatswetten gelijk gesteld. De Keizer benoemde de bisschoppen of oefende althans grote invloed uit op de keuze van die hoge voorgangers. Want de christelijke Kerk was nu geworden de Grieks-Romaanse Staatskerk. Haar vrijheid had ze bij die uiterlijke glans ingeboet.
 
'''Organisatie.''' Dat de kerk rijkskerk geworden was, bleek al aan­stonds daaruit, dat de organisatie van de kerk zich geheel en al aansloot bij de organisatie van de staat, wat niet weinig heeft bijgedragen tot de bloei van de kerkelijke hierarchie.
 
De indeling in burgerlijke gemeente was in de Romeinse staat grondregel. Een diocees in het Romeinse rijk was een bestuurlijk gebied. Ook het gebied van de kerk werd in diocesen ingedeeld. In de kerk trad nu de bisschop op, om toezicht te houden over alle gemeenten in een diocees (of ''diocese)'' oftewel ''bisdom''. Boven de burgerlijke gemeenten stond in de Romeinse staat de provincie, met een stadhouder aan het hoofd. De kerk sloot zich hierbij aan en maakte kerkelijke provincies, aan welker hoofd de bisschop van de hoofdstad der provincie kwam te staan. Verschillende provinciën bij elkaar heetten in een staat een ''rijksprovincie''. Ook op kerkelijk gebied kwamen er rijksprovincies. Sinds de 4e eeuw kwam aan het hoofd van zulk een rijksprovincie op kerkelijk terrein een ''patriarch'' te staan. In de 4e eeuw werden 5 patriarchen erkend, namelijk die van Rome, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel en Jeruzalem. In de staat werd alle macht samengevat in het ''rijksconcilie'', zo vatte de kerk haar regering samen in de ''oecumenische concilies''.
 
'''Kerkvaders.''' Een brede rij van 'kerkvaders' arbeidde, om de leer van de Kerk uiteen te zetten en haar te verdedigen tegen de dwaalleer, die insloop.
 
Ook in dit tijdperk waren er drie groepen of scholen van kerkvaders.
 
# De ''Nieuw-Alexandrijnse school''. Vertegenwoordigers dezer school waren o.a. [[Athanasius]], genoemd „de vader der rechtzinnigheid", Basillus, Gregorius Nazianzus en Gregorius van Nyssa.
# De ''school van Antiochië''. Vertegenwoordigers van deze school waren o.a. [[Chrysostomos|Chrysostomus]], de gevierde prediker, bijge­naamd „de gulden mond", die om zijn niemand-sparende prediking verbannen werd en in ballingschap stierf, Theodorus en Theodoretus.
# De ''Westerse school''. Vertegenwoordigers van deze school waren o.a. [[Ambrosius van Milaan|Ambrosius]], als stadhouder te Milaan op het geroep van een kind tot bisschop gekozen, [[Hiëronymus van Stridon|Hiëronymus]], die de Heilige Schrift vertaalde uit de grondtaal in het Latijn, en [[Augustinus]], de beroemdste van de kerkvaders, die eerst in de dienst van de zonde leefde, maar later tot waarachtige bekering kwam en in 387 door Ambrosius gedoopt werd. Hij heeft veel geschreven en heeft de leer van het heil met grote helderheid uiteengezet. Zijn godvruchtige moeder Monnica had hem in haar gebed gedurig aan God opgedragen.
 
'''Dogmatische tijd.''' Dit tijdperk wordt genoemd 'de dogmatische tijd', want in dit tijdvak ontstonden hevige twisten over de leer, die veel beroeringen in de Kerk veroorzaakten. In de zich steeds uitbreidende rijkskerk kwamen gevaar­lijke dwalingen op, maardie waardoordoor de 'kerkvaders' werden bestreden en die aanleiding waren, dat de algemene (oecumenische) concilies gehouden werden, waarop de kerk haar geloof uitsprak. In de kerkelijke beroeringen kwam de waarheid steeds duidelijker aan het licht kwam en kon langzamerhand de leer van de Kerk konworden vastgesteld worden; men denke bijv. aan het zogenaamde Symbolum van Nicea.
 
'''Strijd over Jezus' Godheid.''' De opgekomen dwalingen hadden allereerst betrekking op het ''wezen van God''. De eerste van de kerkelijke twisten was de ''Ariaanse strijd'', zo genoemd naar Arius, ouderling te Alexandrië. Deze leerde dat er een tijd geweest was, dat de Zoon er niet was, want de Zoon was het voornaamste schepsel van de Vader. Volgens Arius is de Zoon van God niet in wezen gelijk met de Vader, maar het eerst geschapen schepsel. Daardoor werd de God­heid van den Zoon geloochend en het drieënig Wezen ont­kend. Eerst trad bisschop Alexander tegen Arius op en de laatste werd veroordeeld te Alexandrië (321), maar het volk en vele bisschoppen gevoelden veel voor Arius' leer.
 
Toen riep Keizer Constantijn een oecumenisch concilie tezamen te Nicea (325). Een jeugdige diaken Athanasius, de grootste tegenstander van Arius, veroorzaakte, dat ook hier Arius veroordeeld werd. De Zoon was volgens het concilie van Nicea uit het wezen van de Vader geboren, niet ge­maakt, en in wezen aan de Vader gelijk. Na die tijd heeft de leer van Arius nog wel schijnbaar ge­zegepraald en is Athanasius zelfs verbannen, maar de Arianen werden onderling verdeeld. De leer van Nicea heeft de overhand behouden. Keizer Theodorus de Grote riep een tweede oecumenisch concilie bijeen te Constantinopel (381) en daar werd de leer van Arius voor goed veroordeeld en het uitgesprokene op het concilie van Nicea bevestigd. Kortom, op meer dan één Kerkvergadering werd de leer van Arius veroordeeld en de leer van de Godheid van Christus als de leer der Kerk gehandhaafd, evenals Zijn ware mensheid.
 
'''Strijd over Jezus' mensheid.''' Er was niet alleen verschil over de Godheid van Jezus Christus, maar evenzeer over diens waarachtige mensheid. Apollinaris, de bisschop van Laodicea, leerde dat de Heiland geen volledige, dus geen waarachtige menselijke natuur gehad had. Tot een ware menselijke natuur behoort een menselijke geest, maar Apollinaris leerde, dat de menselijke geest in Jezus ontbroken had. De godheid had de plaats daar­ voor ingenomen. Op het reeds genoemde tweede oecumenische concilie te Constantinopel (382) werd de leer van Apollinaris veroordeeld. Hij zelf had zich, voor het concilie gehouden werd, met zijn volgelingen reeds van de kerk afgekeerd.
 
'''Nestorius.''' Een andere twistappel werd door Nestorius, patriarch van Constantinopel (428-431), opgeworpen, die de beide naturen in Christus, de Goddelijke en de menselijke natuur, geheel van elkander scheidde en daardoor de eenheid van Christus' persoonlijkheid ophief. Na eindeloze twisten werd de leer van Nestorius veroordeeld. Als leer van de Kerk werd in 451 de formule van Leo I, bisschop van Rome, aangenomen, welke aldus luidt: „ln Christus zijn twee naturen, onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden." De Nestorianen scheurden zich van de Kerk los en verbreidden hun leer in Perzië en in Indië. In 't laatste land werden ze naar een van hun leraars 'Thomas-christenen' genoemd. In Perzië heetten ze 'Chaldeeuwse christenen'.