Regeren

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Regering)

Regeren is heersen, besturen.

Men kan over een land regeren en een een volk regeren. Het gezegde "Regeren is vooruitzien" wil zeggen dat regeerders, bestuurders voortdurend rekening moeten houden met de toekomst. "De regerend kampioen" betekent: de huidige kampioen.

De woorden regeren en regering komen van het Latijnse woord regere = besturen, leiden.

Regeren kan ook betekenen: een sterke invloed uitoefenen, in goede of slechte zin, van personen en zaken (Gen. 19: 9. Jes. 32: 7. Job. 34: 30. Spr. 28: 15. 

Van zon en maan heet het (Gen. 1: 16): zij regeren dag en nacht voor zover deze de dag te voorschijn brengt en gene de nacht verlicht.

God regeert

In de meest volkomen zin wordt het regeren gezegd van God (1 Kron. 16: 31). Hij regeert zijn rijk, in de ruimste zin van het woord (Ps. 96; 98; 103: 19; 145: 13. 1 Kron. 29: 11), alle dingen (Ef. 1: 11) in hemel en op aarde, de loop der natuur, de redeloze schepselen (Gen. 8: 22; 41: 25. Job 37. Ps. 104; 117; 148: 8. Jer. 5: 24. Hos. 2: 21 v. Amos 4: 7. Jona. 1: 4. Hand. 14: 17), voornamelijk echter de mensen, hun hart en hun lotgevallen, van ieder in het bijzonder en van gehele volken (Gen. 31: 24. 1 Sam. 2: 7 v. Job 5. Ps. 5; 33; 46; 67; 103; 105; 107;145. Spr. 16:1, 9, 33; 20: 24; 21:1. Jes. 8: 9 v.; 43: 11. Jer. 18: 7 vv. Dan. 2: 21; 4: 14. Amos 3: 6. Luk. 1: 51. Joh. 19: 11. Hand. 4: 28; 5: 39; 17: 26 vv.; 18: 21. 1 Kor. 16: 7. Jak. 4: 15). Dit wordt zo duidelijk in de gehele geschiedenis van de mensheid geopenbaard, bovenal in de geschiedenis van het uitverkoren volk Israël.

In de regering der wereld openbaart Hij zijn heerlijke eigenschappen, zijn almacht (Job 38: 33. Ps. 66: 7), zijn wonderbare en onnaspeurlijke wijsheid (Gen. 45: 8. Ps. 4: 4; 147: 5. Jes. 28: 29), gerechtigheid (Ps. 9: 9. Job. 34—36), genade en barmhartigheid (Ps. 37: 5). Naar zijn eeuwige macht en wijsheid, die alle schepselen draagt en op hen werkt, die over het kleinste en grootste waakt en heerst, dus alle toeval buiten sluit (Job 34: 21. Ps. 33: 14; 121: 3vv; 139: 3, 16. Jer. 31: 28. Matth. 6: 26 vv., 10: 29) en die alles, ook de zonde, die door misbruik van de geschonken vrijheid ontstaan is, en het kwade (Gen. 50: 20. Deut. 32: 33. Richt. 2: 15. Jer. 32: 42. Amos 3: 6. Klaagl. 3: 22—38. Rom.  4: 9—11) in de raad van zijn genade en gerechtigheid heeft ingevoegd, leidt Hij alle zijn schepselen tot het doel, waartoe Hij hen geschapen heeft (Kol. 1: 16), dat is tot de vervulling van zijn wil, de verheerlijking van zijn naam (Spr. 16: 4) en ten beste tot zaligheid van zijn kinderen (Luk. 12: 32. Rom. 8: 28). Dezen regeert en bestuurt Hij niet alleen wat hun uitwendige lotgevallen aangaat (Ps. 4: 4; 91; 145), ook niet met toom en gebit (Ps. 32: 9)‚ door de dwingende wet, maar door de geest van het kindschap, die hen drijft (Gal. 5: 18. Rom. 8: 14. Filip. 2: 13. Kol. 3: 15. Ps. 32: 8). Deze inwendige regering mogen wij niet weerstreven (Ef. 4: 30), maar ook de besturing van onze uitwendige lotgevallen kinderlijk vertrouwend, met terzijdestelling van alle zorgen, aan Hem overlaten (Ps. 37: 5; 55: 23. Matth. 6: 25 vv. 1 Petr. 5: 7), want „de stille verzuchting uit een beklemde borst is voor de Heer even goed een wereldgebeurtenis als de storm, die de vloot van Philip II heeft vernield.”

Wanneer nu echter de verlossing van de mensheid en van de hele, om der zonden wil, aan de ijdelheid onderworpen natuur (Rom. 8: 18 vv.) het middelpunt van de goddelijke wereldregering is, het doel waarheen God alles leidt, wanneer de feitelìjke oplossing van het raadsel der zonde en van het lijden datgene is, waardoor allermeest de naam van God verheerlijkt (Joh. 12: 25, 28; 13: 31v.) en zijn wil, de zaligheid van de wereld (Joh. 3: 16; 6: 39 v. 1 Thess. 5: 9. 2 These. 2: 13), vervuld wordt, zo kan in bijzondere zin ook van Christus, als de Verlosser der wereld (Ef. 1: 3 vv. Kol. 1: 17 v.) gezegd worden, dat Hij de wereld regeert.

Christus regeert

De Heer Jezus Christus, de Verlosser van de wereld, zit met zijn Vader op de troon en regeert de wereld, thans in het verborgen en in de toekomst meer openbaar. In het profetisch woord van het Oude (Jes. 32: 1. Jer. 23: 5) en van het Nieuwe Testament (Openb. 11: 15; 19: 15) wordt het regeren Hem toegekend. Daarom heet het ook: de Vader heeft de Zoon het rijk beschoren (Luk. 22: 29. Matth. 11: 27; 28: 18, Vgl. Ps. 2. 1 Kor. 15: 25 vv.). Gelijk Hij door de Zoon alles schept en onderhoudt, alle dingen draagt (Kol. 1: 16v. Hebr. 1: 3), zo regeert Hij ook alle dingen, werkt in hen (Gr. energei, 1 Kor. 12: 6. Ef. 1: 11), door de Zoon, om ze elk naar zijn mate, te verlossen en te brengen tot de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods. Het genadeplan van God in Christus is de voleinding van zijn scheppìngsplan. In die zin zegt Christus: "mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook" (Joh. 5: 17).

Heiligen zullen regeren

Daar Christus de mensen, die zich door Hem hebben laten verlossen en als zijn verlosten met Hem lijden, ook tot zijn heerlijkheid verheft (Rom. 8: 17), heet het ook van de overwinnaars, dat zij met Hem heersen zullen (Matth. 19: 28. Luk. 22: 29. 2 Tim. 2: 12. Openb. 2: 26 v.; 3: 21; 22: 5, vgl. Dan. 7: 18). In Openb. 20: 4, wordt in het bijzonder van hen, die deel hebben aan de eerste opstanding, gezegd, dat zij met Christus regeren zullen 1000 jaren. 

In de gelijkenis van de slaven en de hun toevertrouwde ponden geeft de Heer aan de goede slaven regeermacht over steden:
Lu 19:17  En hij zei tot hem: Goed zo, goede slaaf; omdat je in het geringste trouw bent geweest, heb gezag over tien steden. (...) Lu 19:19  Hij nu zei ook tot deze: En jij, wees heer over vijf steden. (Telos)

Aardse regeerders

De menselijke regeerders op aarde kan men verdelen in:

1. de regeerders in burgerlijke stand (koningen, ministers, stamhoofden, overheid (Gen. 36: 30 v. 1 Sam. 13: 1. 2 Sam. 2: 10. Spr. 8: 15).

2. de regeerders in kerkelijke stand (Zach. 3: 7. Rom. 12: 8).

3. de regeerders in huiselijke stand (1 Tim. 5: 4). 

Kinderen. Het is een kwade zaak als knapen en kinderen gaan regeren. God dat tot een oordeel uitvoeren, gelijk Hij aan Jeruzalem en Juda zou doen:
Jes 3:4  En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen; (SV)

Zie ook

Overheid

Bron

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Regeren, regering. De tekst van dit lemma is op 4 okt. 2019 onder wijziging verwerkt.