Het reukaltaar (Eng. altar of incense), ook genoemd reukofferaltaar of wierookaltaar, was “een altaar voor het branden van reukwerk” (Ex. 30:1, HSV), een plaats waarop reukwerk voor de Heer werd bereid.

Fig. Hogepriester bezig met reukwerk op het reukofferaltaar in het Heilige. © Copyright V. Gilbert & Arlisle F. Beers, bron: www.VisualBibleAlive.com

Het reukaltaar in de tabernakel was gemaakt van accaciahout (Statenvertaling: sittimhout), Ex. 30:1; 37:25.

Ex 30:1  Gij zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. (SVV)

De maten waren: de lengte één el, de breedte één el en de hoogte twee ellen (Ex. 30:2; 38:25). De bovenzijde was dus vierkant (Ex. 38:25).

Aan de vier hoeken verhieven zich hoornen (Ex. 37:25).

Het houten altaar inclusief de hoornen was met zuiver goud overtrokken (Ex. 30:3; 37:26) en werd daarom 'gouden altaar' genoemd:

Ex 40:26 En hij zette het gouden altaar in de tent der samenkomst, voor den voorhang. (SVV)

Rondom was een gouden krans (Ex. 30:3; 37:26).

Onder de krans waren gouden ringen, tot plaatsen voor de handbomen waarmee het altaar gedragen kon worden (Ex. 30:4; 37:27). De handbomen waren van sittimhout (= acaciahout), met goud overtrokken (Ex. 30:5; 37:28).

In de tempel van Salomo werd dit altaar gemaakt van cederhout bedekt met goud. De omvang van dit altaar is in de Schrift niet gegeven.

In de toekomstige tempel, beschreven door Ezechiël, is het reukofferaltaar 2 ellen lang en breed, 3 ellen hoog (Eze 41:22), dus groter dan het reukaltaar in de tabernakel.

De plaats van het reukaltaar was in het Heilige, waar ook de gouden kandelaar en de tafel der toonbroden stonden. Het reukaltaar stond meer in het midden, tussen de Kandelaar en de Tafel der Toonbroden die aan de zijden stonden. Het altaar stond vlak voor de voorhang die de Ark van het Verbond afschermde, dus waarschijnlijk niet op één lijn met de Kandelaar en de Tafel, maar iets meer naar achteren, nabij het Voorhangsel, dat het Heilige der Heiligen aan de ingang bedekte. 

Op dit altaar brandde de hogepriester op de Grote Verzoendag, en de priesters alle dagen, ’s morgens en ’s avonds, een reukwerk (Ex. 30 :34v.), dat als een liefelijke reuk voor de Heer opwaarts steeg. Bij de oprichting van de tabernakel wordt van Mozes gezegd:

Ex 40:26 En hij zette het gouden altaar in de tent der samenkomst, voor den voorhang. Ex 40:27 En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende specerijen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. (SV)

Op de Grote Verzoendag moest de hogepriester de hoornen met bloed bestrijken.

God noemt het reukaltaar in de toekomstige tempel 'Mijn tafel'.

Eze 44:16 Die zullen in Mijn heiligdom ingaan, en die zullen tot Mijn tafel naderen om Mij te dienen, en zij zullen Mijn wacht waarnemen. Eze 41:22 De hoogte van het houten altaar was drie el en de lengte ervan twee el. En de hoeken eraan, de lengte ervan en de zijwanden ervan, waren van hout. Toen sprak Hij tot mij: Dit is de tafel die voor het aangezicht van de HEERE zal zijn. (HSV)

Het was aan de rechterzijde van het reukofferaltaar, dat de engel aan Zacharias verscheen om hem de conceptie en geboorte van Johannes de Doper aan te kondigen (Lu 1:11).

Lu 1:11 Nu verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond. (TELOS)

Het reukwerk is een zinnebeeld van de gebeden der heiligen (Opb. 5:8; 8:3-4; Ps. 141:2; zie ook Luc. 1:10). Volgens sommige uitleggers[1] is het een symbool van de Heer Jezus als een altoosdurende liefelijke reuk voor God.

Bron

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Altar of incense. Hieruit is op 27 dec. 2012 tekst genomen, vertaald en verwerkt.

Voetnoten

  1. Zo A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Altar of incense.