Richteren 8: verschil tussen versies

6.024 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
{{Richteren hoofdstuk commentaar}}
 
== Samenvatting ==
De Efraïmieten murmureren tegen Gideon, maar worden door hem gestild (1-3). Hij vervolgt de twee koningen der Midianieten over de Jordaan, waar de inwoners van Sukkoth en Pnuël smadelijk weigeren zijn leger te spijzigen (4-10). Hij overvalt en vangt de twee koningen der Midianieten en verstrooit hun overige manschappen (11-12). Wederom komend, straft hij de oudsten van Sukkoth en doodde de inwoners van Pnuël (11-17). Hij doodt de twee koningen, Zeba en Tsalmuna (18-21). Gideon weigert heer te zijn over de noordelijke stammen (22-23). Hij eist een geschenk van de roof, en maakt daarvan een ergerlijke Efod, en stelt die te Ofra (24-27). Het land heeft 40 jaren rust (28-29). Gideons zonen, vrouwen, dood en begrafenis (30-32). Israël wordt weer afvallig van God, en is ondankbaar tegenover Gideons huis (33-35).
 
== 4 ==
Regel 26 ⟶ 29:
Hoe gebeurde dat dorsen? Een mening zegt: door geselen; Gideon "laat de (militaire) leiders en oudsten van Sukkoth (77 man) geselen met woestijndorens en distelen"<ref>Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), ''Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht'' (Boekencentrum, 1987).</ref>.
 
== Bron21 ==
Ri 8:21  Toen zeiden Zebah en Tsalmuna: Sta gij op, en val op ons aan, want naar dat de man is, zo is zijn macht. Zo stond Gideon op, en doodde Zebah en Tsalmuna, en nam de maantjes, die aan de halzen van hun kamelen waren. (CP<ref name=":0">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling. </ref>)
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Richt. 8:10. Enige tekst hiervan is verwerkt op 13 mei 2021.
'''En naam de maantjes, die aan de halzen van hun kamelen waren.''' Deze maantjes waren maanvormige sieraden van zilver en goud, die aan de halzen van hun kamelen waren en hem als buit ten deel vielen. Gideon neemt de maantjes af, waaruit blijkt dat Zebah en Tsalmuna tot zo lang als koninklijke gevangenen behandeld zijn en dat de maantjes hier bijzondere tekenen van de koninklijke waardigheid waren (vgl. vs. 26)<ref name=":1">Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Richt. 8. </ref>. Wellicht hielden ze verband met de verering van de maan.
 
== 24 ==
Ri 8:24  Voorts zei Gideon tot hen: Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar eenieder een voorhoofdsiersel van zijn roof; want zij hadden gouden voorhoofdsierselen gehad, daar zij Ismaëlieten waren. (CP<ref name=":0" />)
'''Daar zij Ismaëlieten waren.''' Ismaëlieten is de algemene naam voor de nomadische volken, die in de woestijn van Arabië woonden. Tot hen behoorden ook de Midianieten<ref name=":1" />.
 
== 26 ==
Ri 8:26  En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, die hij begeerd had, was duizend en zevenhonderd [sikkelen] gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die aan de halzen hunner kemelen geweest waren. (SV)
'''Maantjes.''' Zie vs. 21.
 
== 27 ==
Ri 8:27  En Gideon maakte daarvan een efod, en stelde die in zijn stad, te Ofra; en gans Israël hoereerde aldaar denzelven na; en het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik. (SV)
'''Efod.''' Hogepriesterlijke lijfrok, zie [[Efod]].
 
== 28 ==
Ri 8:28  Alzo werden de Midianieten te ondergebracht voor het aangezicht der kinderen Israëls, en hieven hun hoofd niet meer op. En het land was stil veertig jaren, in de dagen van Gideon. (SV)
'''Het land was stil veertig jaren, in de dagen van Gideon.'''
{{Tijdbalk Israël 1340-1042 v.C.}}
 
== 29 ==
Ri 8:29  En Jerubbaäl, de zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn huis. (SV)
'''Jerubbaäl.''' Andere naam van Gideon (zie vs. 35).
 
== 30 ==
Ri 8:30  Gideon nu had zeventig zonen, die uit zijn heup voortgekomen waren; want hij had vele vrouwen. (CP<ref name=":0" />)
'''Zeventig zonen.''' De namen van de zonen worden niet genoemd, behalve Jether en [[Abimelech]] met het oog op hetgeen aangaande dezen wordt bericht.
 
== 31 ==
Ri 8:31  En zijn bijvrouw, die te Sichem was, baarde hem ook een zoon; en hij noemde zijn naam Abimelech. (CP<ref name=":0" />)
'''Zijn bijvrouw, die te Sichem was.''' Een dienstmaagd die hij tot bijvrouw aangenomen had (Richt. 9:18).
 
''Ri 9:18  Maar gij zijt heden opgestaan tegen het huis mijns vaders, en hebt zijn zonen, zeventig mannen, op een steen gedood; en gij hebt Abimelech, een zoon zijner dienstmaagd, koning gemaakt over de burgers van Sichem, omdat hij uw broeder is);'' (SV)
 
Zij was te Sichem, woonde er, vermoedelijk in het huis van haar vader. Volgens de historicus [[Josefus]] heette zij Duma. Vermoedelijk lag Ofra, waar Gideon woonde, ten noordoosten van Sichem, zie [[Ofra]].
 
'''Baarde hem ook een zoon.''' Boven de genoemde 70 zonen uit zijn wettige vrouwen. Zij was blijkbaar geen wettige vrouw, aangezien zij niet bij hem woonde.
 
'''Hij noemde zijn naam Abimelech.''' Men kan ook vertalen: "men noemde zijn naam Abimelech". In het laatste geval is de moeder waarschijnlijk de naamgeefster geweest. De naam betekent "Mijn vader is koning".
 
== 33 ==
Ri 8:33  En het geschiedde, als Gideon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeerden, en de Baäls nahoereerden; en zij stelden zich Baäl-berith tot een God. (SV)
'''Baäl-berith.''' De naam betekent 'Heer van het verbond'. Baäl is de afgod van de Kanaänieten, die in Sichem vereerd werd.
 
''Ri 9:4  En zij gaven hem zeventig zilverlingen, uit het huis van Baäl-berith; en Abimelech huurde daarmede ijdele en lichtvaardige mannen, die hem navolgden.'' (SV)
 
''Ri 9:46  Als alle burgers des torens van Sichem dat hoorden, zo gingen zij in de sterkte, in het huis van den god Berith.'' (SV)
 
Baäl wordt hier zo genoemd, misschien omdat hij in de plaats kwam van Jahweh, aan wie het volk zich plechtig verbonden had. Zie ook [[Afgodendienst]]. De verering van Baäl werd nu een navolging (nabootsing) van de verering van Jahweh. Israël bedacht kennelijk niet dat het daardoor zijn ware Verbondsgod bespotte.
 
== Bronnen ==
Statenbijbel uitgegeven door het Nederlandsch Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1923. Tekst van de samenvatting van Richt. 8 is onder wijziging verwerkt op 17 mei 2021.
 
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Richt. 8:10, 21, 31. Enige tekst hiervan is verwerkt op 13 mei 2021.
 
== VoetnootVoetnoten ==