Simson

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 17 jul 2016 om 09:40 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Simson''' was gedurende twintig jaar richter van Israël, in de 11e eeuw v.Chr. Hij is vermaard om zijn lichamelijke kracht, waardoor hij zich als een geduchte...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Simson was gedurende twintig jaar richter van Israël, in de 11e eeuw v.Chr. Hij is vermaard om zijn lichamelijke kracht, waardoor hij zich als een geduchte tegenstander aan Israëls vijanden de Filistijnen betoonde en Israël begon te verlossen uit hand der Filistijnen (Richt. 13:5). Zijn daden en lotgevallen worden in Richt. 13-16 beschreven.

Zijn naam betekent in het Hebreeuws “als de zon”[1], “die naar de zon gelijkt” [4], van Sémesch, “zon”; of “kleine zon”[5], van een verkleinwoord van Sémesch. Anderen hebben “zonneschijn”[2], of “zonnig” [3].

In het Hebreeuws luidt zijn naam sjimsjon en komt 38 x voor in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament wordt de naam van Simson één keer genoemd, Hebr. 11:32. In de Griekse brontaal van dit vers staat Sampsoon, σαμψων. Zo werd de naam ook geschreven in de LXX, de oude Griekse vertaling van het Oude Testament. “Samson”, ontleend aan de Griekse schrijfwijze voor Simson, wordt door de Statenvertaling gebezigd in Hebr. 11:32. Zie verder bij Samson.

Zijn geschiedenis  

Simson was een zoon van Manoach, een Daniet (= iemand uit de stam van Dan) uit Zora. Zijn geboorte was vooraf aangekondigd door een engel aan zijn moeder, die al lange tijd kinderloos was. De engel zei tegen zijn ouders dat hun toekomstige zoon een Nazireeër (dat wil zeggen, een afgezonderde) moest zijn vanaf zijn geboorte. 

Toen Israël in slavernij aan de Filistijnen, de interne vijanden van Gods volk, verkeerde, moest een Nazireeër door God worden verwekt om de bevrijding tot stand te brengen. Simson was een Nazireeër voor zijn hele leven. 

Vóór zijn geboorte was van Simson gezegd: "Hij zal beginnen Israel te verlossen uit de hand der Filistijnen." De uitspraak "hij richtte Israel twintig jaar" betekent ongetwijfeld het zuidwestelijk deel van het land, nabij het land van de Filistijnen.

 
Kaart: Het land van Simson, het stamgebied van Dan, grensde aan het land van de Filistijnen met hun steden Ashdod, Ashkelon, Ekron, Gaza en Gath.
Simson kwam uit Zora. De Geest van Jhwh begon Simson aan te drijven in het leger van Dan (Machane-dan) tussen Zora en Estaol, Richt. 13:25.
Simson huwde met een Filistijnse vrouw uit Timna (Thimnath), Richt. 14:2. Simson sloeg 30 mannen uit Ashkelon en nam hun wisselklederen, Richt. 14:19. 
In Gaza ging Simson in tot een hoer, Richt. 16:1 en droeg daarna de deuren van de stadspoort weg naar een berg die vanaf Hebron te zien was (Richt. 16:3).
In die Filistijnse stad werd hij gevangen gezet (Richt. 16:21) en deed hij de tempel van de filistijnse god Dagon instorten, waarbij hij ook zelf omkwam. 
Simson werd tussen Zora en Estaol begraven, in het graf van zijn vader Manoah.' 

Simson huwde - tegen de wens van zijn ouders - met een Filistijnse vrouw uit Timna. Zijn huwelijk was in zoverre "van de Heer" dat het in de wegen van God een gelegenheid werd tegen de Filistijnen. Toen hij een keer naar de vrouw ging, doodde hij een leeuw. Dit leidde hem tot een raadsel, en dit raadsel tot het doden van dertig Filistijnen.

Toen zijn Filistijnse vrouw aan een andere man gegeven werd, verbrandde Simson uit wraak hun koren, hun wijngaarden, en hun olijven, en sloeg de Filistijnen met 'een grote slachting.'

Toen de Filistijnen zich verzamelden om Simson te arresteren, wilden de mannen van Juda hem niet verdedigen, maar schikten zich in hun staat van slavernij. Ze zeiden: "Weet u niet, dat de Filistijnen over ons heersen?”. Drieduizend van Juda bonden Simson en leverden hem over aan de Filistijnen. Zo werd Simson, in Gods ondoorgrondelijke wegen, gescheiden van zijn eigen volk.

Toen hij in de handen van zijn vijanden was, werd Simson krachtig bewogen door de Geest, en met het kaakbeen van een ezel sloeg hij duizend Filistijnen. Na deze grote overwinning smachtte hij naar water en riep tot de Heer, die een hol in de rots (ook genoemd lehi, 'een kaakbeen') kliefde en hem te drinken gaf.

Door zijn buitengewone lichaamssterkte verrichtte hij verscheidene wonderdaden, en hij gebruikte zijn bovennatuurlijke kracht voornamelijk tegen de vijanden van zijn volk, de Filistiinen.

Zijn vernederend einde was het gevolg van zijn verlangen naar heidense vrouwen. In het beekdal Sorek woonde de filistijnse Delila, voor wie hij liefde opvatte.