Tabernakel: verschil tussen versies

1.293 bytes toegevoegd ,  6 maanden geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(11 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
[[Bestand:The Jewish tabernacle and priesthood (1874) (14595322139).jpg|miniatuur|604x604px|''Tabernakel en voorhof.'']]
De '''Tabernakel, '''tijdens Israëls woestijnreis gemaakt in opdracht van God (Ex. 26 – 40), was een vervoerbaar [[heiligdom]], een Woning met een Voorhof, waardoor de Woning aan alle kanten was omgeven. Rondom de tabernakel waren de legerkampen van Israëls stammen. God woonde te midden van Zijn volk. De tabernakel in de woestijn was een schaduw van de ware tabernakel in de hemel. Het heiligdom en de dienst ervan bevatten geestelijke lessen voor de [[gemeente]] van Christus.  
 
<blockquote>''Ro 15:4  Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, ...'' (Telos).</blockquote>
 
'''Woord'''. Het Nederlandse woord''' '''<nowiki/>'tabernakel' is afgeleid van het Latijnse woord "tabernaculum", dat in de Latijnse [[Vulgaat|Vulgaatvertaling]] van de Bijbel wordt gebruikt en dat "hut" of "tent" betekent (vgl. Ps. 78:60).
 
'''Andere benamingen.''' De tentwoning heet ook de ''tent der samenkomst, ''omdat God daar Zijn volk ontmoet, en het volk voor Zijn aangezicht verschijnt (Ex. 20 :24b). <blockquote>''2Kr 1:6 En Salomo offerde daar, voor het aangezicht des HEEREN, op het koperen altaar, dat aan <u>de tent der samenkomst</u> was; en hij offerde daarop duizend brandofferen. (...) 2Kr 1:13 Alzo kwam Salomo te Jeruzalem, van de hoogte, die te Gibeon is, van voor <u>de tent der samenkomst</u>; en hij regeerde over Israël. (SV'')</blockquote>Sommige vertalingen hebben "tent van ontmoeting" (Herziene Statenvertaling), "openbaringstent" (Petrus Canisius-vertaling), "verbondstent" (Groot Nieuws vertaling) of "ontmoetingstent" (Nieuwe Bijbelvertaling).
 
Een andere benaming is "tent der getuigenis" ("tent van de getuigenis"), omdat daarin de getuigenis, d.i. de tafels met de tien geboden, bewaard werden in de verbondskist. <blockquote>''Nu 9:15 Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en ‘s avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de [volgende] morgen.'' (HSV) </blockquote>De Petrus Canisius-vertaling heeft in Numeri 10:11 'verbondstabernakel', waar de Statenvertaling heeft 'tabernakel der getuigenis'.
 
De tabernakel was het “huis van God” (Richt. 18:31), waarin Hij woonde te midden van zijn volk.
Regel 60 ⟶ 64:
 
== De dekkleden ==
[[Bestand:Tabernacle Camp.jpg|miniatuur|855x855px|Dekkleden van de tabernakel]]
Van boven was de Woning met vier over elkaar gespreide dekkleden overdekt:
* ééneen van hemelsblauw en purperkleurig linnen, het sierlijke onderste kleed
* ééneen van geitenhaar, een tentkleed daarbovenop
* ééneen van rood geverfde ramsvellen, een dekkleed daarbovenop
* ééneen van dassen (=zeekoeien, zeekalven?) -vellen, het buitenste dekkleed (Ex. 40:19).
[[Bestand:Tabernacle Camp.jpg|miniatuur|855x855px|Dekkleden van de tabernakel|geen]]
 
De Schrift maakt onderscheid tussen het onderste (linnen) kleed, 'de tent' en het 'deksel van de tent' (SV):<blockquote>''Ex 40:19 En hij spreidde de tent uit over den tabernakel, en hij zette het deksel der tent daar bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.'' (SV)</blockquote><blockquote>''Ex 40:19 spreidde de tent uit over de tabernakel, en legde het dekkleed van de tent erbovenop, zoals de HEERE Mozes geboden had.'' (HSV)</blockquote>De [[Nieuwe Bijbelvertaling (2004)|Nieuwe Bijbelvertaling]] (2004) brengt dit onderscheid tot uitdrukking in haar 'verklarende' overzetting: <blockquote>''Ex 40:19 Over de tabernakel werd de tweede tent gespannen en daaroverheen werden de buitenste tentkleden gelegd, zoals de HEER Mozes had opgedragen.'' (NBV)</blockquote>'De tweede tent' verwijst naar het tentkleed van geitenhaar, 'de buitenste tentkleden' verwijst naar de twee buitenste dekkleden.
 
=== Het onderste dekkleed ===
[[Bestand:Kitto Setting Up the Tabernacle.jpg|miniatuur|850x850px|Opzetten van de tabernakel|geen]]
Het onderste dekkleed was zeer prachtig en wordt de „woning" of „tabernakel" genoemd (Ex. 26: 1, 6, 12, 13: 35: 11 e. e.). Het bestond niet uit één stuk maar uit 10 tapijten of banen (Statenvertaling: "gordijnen"), ieder 28 [[El (lengtemaat)|ellen]] lang en 4 ellen breed. Dit dekkleed was geweven uit getweernd (getwijnd) wit linnen garen (de grondstof) en uit hemelsblauw (blauwpurper), purper (roodpurper) en scharlaken (karmozijnrood) garen en met afbeeldingen van [[cherubs]] doorwerkt. Dezelfde stof, kleuren en motief zijn ook toegepast in de Voorhang van het Allerheiligste.
 
Regel 82 ⟶ 87:
 
=== Rode ramsvellen en tachashuiden ===
Over het geitenharen kleed lag een kleed van rode, roodgeverfde ramsvellen - het derde -, ten einde het tweede tegen het weer te beschutten (Ex. 26:14; 36:19); en daarover - het vierde - een overdekking van tachashuiden (Statenvertaling: dassenvellen; Canisius vertaling: gelooide huiden). Beide kleden worden niet nader omschreven; het Hebreeuwse woord ''(mikhseh)'' duidt het dak van de ark van Noach (Gen. 8: 13) en voorts kleden aan, waarin voorwerpen gewikkeld werden (Num. 4: 8, 10 vv.). Volgens Ex. 40:19 en Num. 4:25 waren deze beide dekkleden niet zo groot als het geitenharen kleed en dienden als dak, misschien iets vooruitspringend en naar boven spits toelopend.  
 
'Tachas' is een onvertaalde overschrijving van het Hebreeuwse woord ''tachasj.'' Men denkt aan een dassenvel (Statenvertaling), een gelooide huid (Canisius-vertaling), een zeekoeienvel (NBV'04) of zeekoeienhuid of zeekalfshuid, of marokijn = geitenleer (Leidse vertaling). In elk geval gaat om een vel of huid van een diersoort.
 
Beide kleden worden niet nader omschreven; het Hebreeuwse woord ''(mikhseh)'' duidt het dak van de ark van Noach (Gen. 8: 13) en voorts kleden aan, waarin voorwerpen gewikkeld werden (Num. 4: 8, 10 vv.). Volgens Ex. 40:19 en Num. 4:25 waren deze beide dekkleden niet zo groot als het geitenharen kleed en dienden zij als dak, misschien iets vooruitspringend en naar boven spits toelopend.
 
== Voorhangsels ==
Voor het Heilige en voor het Allerheiligste hingen voorhangsels, doeken. Het voorhangsel van het Heilige der Heiligen had afbeeldingen van cherubs en scheidde deze allerheiligste ruimte af van het Heilige of voorste deel van de tabernakel en tempel (Exod.26:3 vv.; Lev.16:2 vv.). Ook voor het Heilige hing een voorhangsel, zonder cherubs, dat het afscheidde van de voorhof. De twee voorhangsels waren buitengewoon prachtig (Ez. 26:31-37). Zij hingen aan houten met goud overtrokken zuilen. Voor het Heilige stonden vijf zuilen, voor het Allerheiligste vier, op zilveren voetstukken. De voorhangsels hingen van boven aan gouden haken.<blockquote>''Zie [[Voorhangsel]] voor het hoofdartikel over dit onderwerp''</blockquote>
 
<blockquote>''Zie [[Voorhangsel]] voor het hoofdartikel over dit onderwerp''</blockquote>
 
== Het Heilige der Heiligen ==
Regel 110 ⟶ 121:
Op dit altaar brandde de hogepriester op de Grote Verzoendag, en de priesters alle dagen, ’s morgens en ’s avonds, een reukwerk (Ex. 30 :34v.), dat als een liefelijke reuk voor de Heer opwaarts steeg. Op de Grote Verzoendag moest de hogepriester de hoornen met bloed bestrijken. <blockquote>''Zie verder bij [[Reukaltaar]] voor het hoofdartikel over dit onderwerp''</blockquote>
 
== HetDe voorhof ==
In de Voorhof, ook gezegd ''het'' Voorhof, bevonden zich het brandofferaltaar en het koperen wasvat. In hetde Voorhof stond het volk, sommigen met schuld en zonde beladen. Het volk kon alleen door tussenkomst van de priester tot God naderen. 
 
'''Omvang.''' Het Voorhof, dat de Tabernakel van alle kanten omringde, was een open ruimte van 100 ellen (ongeveer 50 meter) lang (Ex. 27:9, 18; 38:9) en 50 ellen (ongeveer 25 meter) breed (Ex. 27:12, 13, 18; 38:12) en een omheining van 5 ellen (ongeveer 2½ meter) hoog (Ex. 27:18).
 
'''Pilaren en schermdoeken.''' HetDe voorhof was ingesloten of omtuind door 20 koperen - volgens sommigen houten  - pilaren aan elk der lange en door 10 aan elk der korte kanten (Ex. 27:9 vv.; 38:10). De pilaren waren 5 ellen hoog, stonden even ver van elkaar; de bind- of dwarsstangen, die de pilaren aan de bovenkant verbonden, waren van zilver (Ex. 27:17); de voetstukken waren van koper (Ex. 27:17; 38:10, 17, 19).
'''Omvang.''' Het Voorhof, dat de Tabernakel van alle kanten omringde, was een open ruimte van 100 ellen lang (Ex. 27:9, 18) en 50 ellen breed (Ex. 27:12, 13, 18) en een omheining van 5 ellen hoog (Ex. 27:18).
 
De 'hoofden' (Statenvertaling) of 'koppen' (Canisius-vertaling) van de pilaren waren met zilver overtrokken, beslagen (Ex. 38:17).
'''Pilaren en schermdoeken.''' Het voorhof was ingesloten of omtuind door 20 houten pilaren aan elk der lange en door 10 aan elk der korte kanten (Ex. 27:9 vv.). De pilaren waren 5 ellen hoog, stonden even ver van elkaar; de dwarsstangen, die de pilaren aan de bovenkant verbonden, waren van zilver (Ex. 27:17); de voetstukken waren van koper (Ex. 27:17).
 
Over de zilveren haken aan de zilveren kapitelen (Ex. 27:10, 17; 38: 10-12, 17, 28) lagen de zilveren dwarsstangen (Ex. 38:17), waaraan gordijnen van getweernd wit [[linnen]] (Ex. 38:9) bevestigd waren, welke van onderen door middel van koperen pennen en strikken aan de grond vastgemaakt waren (Ex. 27:19: 35:18; 38: 20, 31; 39: 40; Num. 3: 37; 4: 26, 32).
 
'''Ingang.''' Aan de oostkant, waar de ingang was, waren de gordijnen aan elke hoek niet breder dan 15 ellen (Ex. 27:14-15), zodat in het midden een opening bleef van 20 ellen (Ex. 26:16), welke als ingang diende.
 
'''Voorhangsel.''' De ingang van het voorhof was gesloten door een voorhangsel van dezelfde stof en hetzelfde maaksel als dat, hetwelk het Heilige van het Heilige der Heiligen afscheidde; het hing aan verzilverde houten staven (Ex. 38:19), die op zilveren haken rustten en aan 54 pilaren bevestigd waren (Ex. 38:19).
 
'''Brandofferaltaar.''' Het brandofferaltaar was van sittimhoutacaciahout, met koper overtrokken, aan de 4 hoeken met koperen hoornen versierd, en van ringen voorzien, waardoor met koper beslagen handbomen ter verplaatsing gestoken werden. Dit altaar was hol, en werd met stenen of aarde gevuld, zodat deze vulling het eigenlijke altaar uitmaakte. Op dit altaar werden alle offers gebracht, die in vuur opgingen, waarom het heilige vuur er voortdurend op brandde. Dit altaar was het middelpunt van de gemeenschapsoefening met God, tot welke het volk zich in hetde Voorhof zag aangewezen. Alle gaven, waarmee Israël hier tot de Heere naderde, waren bestemd om geheel of gedeeltelijk op dit altaar geofferd te worden. <blockquote>''Zie verder bij [[Brandofferaltaar]] voor het hoofdartikel over dit onderwerp. ''</blockquote>'''Wasvat.''' Het koperen wasvat stond tussen het altaar en het Heilige. Het was een grote koperen ketel, op een koperen voetstuk, met de nodige kranen, waardoor het water er uit liep. Het diende niet alleen om het vlees van de offers te wassen, maar ook voor de reiniging van de priesters, die vóór en na het offeren hun handen en voeten daarin konden wassen. Deze lichamelijke reiniging was symbool van de inwendige reiniging, van de heiligmaking van het gemoed; daarom werd het nalaten daarvan met de dood gestraft.
==Plaatsing ==
De plaatsing van het hele Heiligdom was overeenkomstig de vier hemelstreken, zodat de ingang en voorkant naar het oosten, de achterkant naar het westen en de beide lengte-zijden naar het noorden en zuiden gericht waren. De tabernakel stond in het midden van het leger en de tenten van de twaalf stammen stonden er in een bepaalde orde omheen. 
[[Bestand:Tabernakel en legerkamp.jpg|miniatuur|883x883px882x882px|''Fig. De tabernakel in het leger van Israël.''|geen]]
De Tabernakel zelf stond echter zeker niet midden in het Voorhof, maar meer naar de westkant, en wel hoogstwaarschijnlijk zo dat, gelijk reeds Philo meende, de achterkant van de woning even ver van de omheining van het Voorhof verwijderd was als de beide lengtezijden, n.l. 20 of, de stijlen er afgetrokken, 19 ellen. Voor de ingang van Tabernakel bleef dientengevolge een open ruimte over, 50 ellen lang en breed; de hele verdeling was dus zuiver symmetrisch.
 
Regel 133 ⟶ 146:
==Symboliek ==
De symboliek van de Tabernakel is zeer eenvoudig en mooi. Zijn bestemming is neergelegd in het woord Ex. 25: 8 „zij zullen mij een heiligdom maken, dat ik (Jahweh) in het midden van hen wone." De Tabernakel was dus de woonstede van God in het midden Zijn volk. Dit volk bestond uit nomaden, dientengevolge was de Tabernakel een „vervoerbare tent"; hij was de woning Gods, dientengevolge had hij de vorm van een tempel, waarin tevens de verwachting van een blijvende vestiging in het Heilige Land uitgedrukt was. Aan de idee van tempel beantwoorden de vierhoekige vorm, de vergulde houten wanden, het platte dak, de pilaren of kolommen aan de ingang, alsmede de plaatsing, krachtens welke het Heilige der Heiligen altijd naar het Westen en de ingang naar het oosten lag - waarschijnlijk niet, zoals Josephus wil ''(Ant.'' 3, 6, 3), opdat het licht van de opgaande zon in het heiligdom zou schijnen, want de ingang was bedekt, maar omdat in het oosten de zon opgaat en bij de Semieten de Oostkant de voorkant was.
[[Bestand:The tabernacle in the wilderness, and plan of the encampment. Exod. XI. 2 - lith'y. of A. Kollner Phila ; H. Camp's lith'c. press. LCCN2013650019.jpg|miniatuur|877x877px939x939px|Andere weergave van het kampement rondom de tabernakel|geen]]
De in het midden van IsraelIsraël wonende God was intussen een heilig God, wiens heiligheid ook in het verkeer met Zijn volk openbaar werd; vandaar het Voorhof, het Heilige en Heilige der Heiligen, van welke eerst de laatste, binnenste ruimte de plaats van Zijn hoge tegenwoordigheid was waar de Hogepriester eenmaal 's jaars met Jahweh verkeerde, terwijl het Heilige bestemd was voor de priesters en het Voorhof voor het volk, - de drie trappen van wederkerige toenadering van Jahweh en Israël.
 
Aan deze symboliek beantwoorden de NieuwstestamentischeNieuwtestamentische toespelingen op het Oudtestamentische heiligdom. Als de woonstede van God te midden van Zijn volk was het eensdeels een profetisch type van Hem, in wie de volheid van God lichamelijk woonde (Joh. 1:14; 2:19, 21; Kol. 1:19; 2: 9), anderdeels van de uit levende stenen bestaande geestelijke tempel van God, de gemeente van Jezus Christus (1 Kor. 3: 16 vv; Ef. 2: 21; 1 Petr. 2: 5). En voor de auteur van de brief aan de Hebreeën was het Heilige zelfs een type van de Oudtestamentische tijd en van de onvolkomenheid van de Oudtestamentische Godsopenbaring (Hebr. 9: 8 vv).
 
Aan de bestemming der drie delen beantwoorden ook de tot de oprichting aangewende '''stoffen.''' Hoe meer men de plaats van Gods tegenwoordigheid naderde, des te kostbaarder werden de stoffen, des te kunstiger het werk. In het Heilige der Heiligen waren de troon van de genade en het overtreksel der Ark van zuiver goud; van goud was alles wat tot de Ark behoorde; van goud het overtreksel van de stijlen, richels en pilaren, de ringen aan de stijlen, de haken aan de pilaren, de spangen aan het byssus-kleed; alleen de voetstukken van de stijlen en pilaren warm van zilver.
Regel 144 ⟶ 157:
Voor het Voorhof is volstrekt geen goud gebruikt; alles was van zilver ; de voetstukken waren allen van koper evenals de spangen van het geitenharen dekkleed en de pennen, waarmede het eerste en de laatste in de grond bevestigd waren.
 
In het Heilige des Heiligen waren het binnenste dekkleed en het Voorhangsel van kunstig geweven werk, met Cherubs; in het Heilige was het Voorhangsel aan de ingang van geborduurd werk, zonder Cherubs; insgelijks van geborduurd werk was het Voorhangsel, dat tegenover het aangezicht van de Heer was . Bij de vier dekkleedendekkleden nam insgelijks de kostbaarheid van de stof af.
 
Ook bij de '''maatverhoudingen''' valt ons een dergelijke afdaling op. De kubieke vorm van het Heilige der Heiligen, de meest regelmatige vorm, beantwoordde, krachtens deze haar regelmatigheid, het meest aan de idee van een volkomen woning van God. Het Heilige, eens zoo lang als breed, even breed en hoog, kwam de kubieke vorm het meest nabij. Het Voorhof eindelijk gaf weder iets minder de indruk van regelmatigheid dan het Heilige; wel was zijn grondvlak ook een rechthoek, eens zo lang als breed, maar daar het open was, viel hierbij de indruk van de gelijkmatigheid van de breedte en hoogte weg.
Regel 152 ⟶ 165:
Aan het getal ''drie ''beantwoorden de indeling van het hele heiligdom, de lengte van de woning (3 x 10 ellen) en het aantal gereedschappen van het Heilige.
 
Het getal ''vier'' is zichtbaar in de vierhoekigenvierhoekige vorm, in het aantal dekkleden, in de stoffen en kleuren van het byssuskleed en van het Voorhangsel, in de breedte van de stukken van het byssus en geitenharen kleed (4 ellen) . Dat drie hierbij de signatuur van God, vier die der wereld als het toneel van Gods openbaring of van het Rijk Gods zou zijn enz. enz. is niet met een beroep op de H. Schrift te bewijzen. De keus van beide getallen berust op andere motieven. Die van het getal drie hebben wij reeds besproken; zij berust op de wederkeerigewederkerige toenadering van Jahweh en IsraelIsraël, wil men liever, op de drievoudige verhouding, waarin het volk en zijn geestelijke vertegenwoordigers tot Jahweh en Jahweh tot hen stond. De vierkante vorm was noodzakelijk bij een heiligdom met verscheidene, achter elkaar gelegen ruimten, wanneer althans zijn bouworde eenvoudig symmetrisch zou zijn; zij was daarom ook eigen aan bijna alle tempels van de oudheid.
 
Bij het Voorhof speelde het getal ''vijf ''een grote rol. De pilaren stonden 5 ellen van elkaar; de breedte van het Voorhof bedroeg 5 x 10 ellen; voorts waren er 5 pilaren aan de ingang van het Heilige enz. enz. Het getal vijf heeft echter in de H. Schrift geen bijzondere betekenis, ook niet die van halve voleindiging; de toepassing van dit getal is uit de lengte- en breedte verhoudingen zeer natuurlijk verklaarbaar.
Regel 158 ⟶ 171:
Behalve het getal 10 zijn nog de getallen 7 en 12 in de H . Schrift bijzonder belangrijk, maar in dit verband weinig: de Luchter had 7 armen. Zeven is het getal van de volmaaktheid. Het getal 12 kwam, behalve bij het aantal toonbroden, bij de Tabernakel verder niet voor.
 
Wat de symbolische betekenis van de '''stoffen''' en '''kleuren''' betreft, de woning van IsraelsIsraëls Koning en God moest natuurljjknatuurlijk uit de prachtigste en kostbaarste stoffen vervaardigd worden; vandaar het gebruik van de edele metalen, waarvan wij boven spraken; het gebruik van acaciahout (sittimhout) is verklaarbaar uit de lokale toestanden en beval zich het meest aan uit een oogpunt van doelmatigheid. De bonte kleurenpracht van het byssus-kleed en van de Voorhangsels zag op de heerlijkheid en de levensrijkdom, welke zich in het Heiligdom ontplooiden. Purperblauw is de kleur van de hemel, purperrood die van koninkljjkekoninklijke heerlijkheid, karmozijn of scharlaken die van het leven, wit die van reinheid en heerlijkheid; deze kleuren waren dan ook zeker het meest geschikt voor de aardse woonstede van de in de hemel tronende, levende en heilige God, Israels koning en Heer. Het geitenharen dekkleed diende om aan de woning het voorkomen te geven van een tent en de beide bovenste dekkleedendekkleden moesten ze beschutten tegen het weer.
 
De lampen van de '''Kandelaar''' werden met olijfolie gevuld, symbool van de gaven en krachten van de Heilige Geest. De lichtende vlammen symboliseerden de werking van de Heilige Geest in de gemeente met Zijn gaven en krachten.
Regel 167 ⟶ 180:
 
==Latere lotgevallen==
[[Bestand:The Levites carrying the tabernacle.jpg|miniatuur|833x833px|Levieten vervoeren de tabernakel|geen]]
De Tabernakel, eerst in de nabijheid van de Sinaï opgericht, werd daarna op de reis naar Kanaän door de woestijn meegevoerd. Bij de inkomst in het Beloofde Land zal de Tabernakel te Gilgal, waar geruime tijd het hoofdkwartier van Jozua was, opgeslagen zijn, hoewel dit niet uitdrukkelijk gezegd wordt.
 
Wel uitdrukkelijk wordt vermeld dat de tent is geweest, na Jozua's veroverstochtveroveringstocht, eerst te Silo (Joz. 18:1; 19:51; 22:19, 29; Richt. 18:31; 1 Sam. 1:3; 14:3), en daarna te Nob (1 Sam 21:1) en vervolgens te Gibeon (1 Kon. 3:4; 1 Kron. 16:39 ,40). 
 
Sinds Saul al de bewoners van de priesterstad Nob (1 Sam. 22: 19) liet ombrengen, verliezen wij het vaste spoor van het vervoerbare heiligdom uit het oog. Wel bericht de Kroniekschrijver dat het te Gibeon gestaan heeft, totdat de tempel van Salomo gereed was en dat Salomo en het volk aldaar plachten te offeren op het door Bezaleël vervaardigde, koperen Brandofferaltaar (2 Kron. 1:3-6, 13; 1 Kron. 21: 29).
Regel 176 ⟶ 189:
Onder Eli, Samuël, David en Salomo zijn Tabernakel en Ark gescheiden geweest, misschien als teken van het ongenoegen van de Heer daarover, dat het volk van het Verbond niet leefde naar Zijn Wet.
 
David bracht de Ark in de stad van David “op haar plaats", in het binnenste van de tent, welke hij daartoe had opgeslagen (2 Sam. 6:17).<blockquote>''2 Sam. 6:17 Toen zij de ark van de HEERE [de stad] binnenbrachten, zetten zij die op zijn plaats, midden in de tent die David ervoor gespannen had. En David bracht brandoffers voor het aangezicht van de HEERE, en dankoffers.'' (HSV)</blockquote>Bedoeld wordt zonder twjjfeltwijfel een andere tent dan de Mozaïsche Tabernakel; de handeling van David is alleen goed te begrijpen, wanneer de Mozaïsche Tabernakel destijds niet meer bestond. Deze Davidische but bedoelde de koning toen hij tot Nathan sprak hetgeen wij lezen in 2 Sam. 7: 2; zij komt sedertdien herhaaldelijk in de geschiedenis voor (zie 2 Sam. 15: 25; 1 Kon. 1:39; 2: 28v; vgl . 1:50vv.; 3: 15) en werd later met haar toebehoren en met de Bondsark uit de stad Davids in de tempel van Salomo gebracht en daar bewaard. Ook de Kroniekschrijver maakt meermalen melding van deze Davidische Tabernakel (1 Kron. 16: 1; 6: 32; 9: 21; 23:32; 2 Kron. 5: 5). Een nadere omschrjvingomschrijving hebben wij van Davids tabernakel niet . Toch verdienen enkele bijzonderheden de aandacht.
 
Vooreerst, dat David in 2 Sam. 7: 2 van zijn tent dezelfde uitdrukking bezigt, waarmede in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de afzonderlijk tapijten aangeduid worden (Statenvert, ''gordijnen''); ten tweede, dat in het woord van God tot Nathan, 2 Sam. 7:6, de Godswoning met twee woorden (tent en woning) aangeduid wordt, welke in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de gewone uitdrukkingen zjnzijn voor het geitenharen en het byssus-dekkleed (alleen of met inbegrip van het houten getimmerte), evenals zij ook in Ps. 78:60 van het heiligdom te Silo gebruikt worden. Ten derde zij herinnerd, dat Nathan geen onderscheid maakt tussen de Davidische en de Mozaïsche tent. Men kan uit een en ander afleiden, dat beide grote overeenkomst met elkaar zullen gehad hebben, te meer daar David zijn tent niet inrichtte volgens eigen goeddunken maar volgens de overgeleverde traditie. Hij zal ze ook wel rijk versierd hebben, waarmede 2 Sam. 7: 2 niet in tegenspraak is.
 
Toen Salomo’s tempel voltooid was, kregen de overblijfsels van de tabernakel een plaats in één van de zijvertrekken van de tempel (1 Kon. 8 :4, 2 Kron. 5 :5.)