Vervolging van christenen/Geschiedenis: verschil tussen versies

k
Regel 67:
De vijfde vervolging van de christenen barstte uit in het begin van de 3e eeuw, in het tiende jaar der regering van Septimius Severus, Romeins keizer van 193 — 211. De aanleiding tot deze vervolging was, dat de eerrovers en lasteraars allerlei valse beschuldigingen uitstrooiden jegens de christenen, namelijk, dat zij oproerige lieden waren, die zich jegens de keizerlijke majesteit misdroegen, doodslagers, tempelrovers, bloedschenders, die in hun samenkomsten de kaarsen uitbliezen en zich aan allerlei ontucht en ondeugd overgaven, kindermoordenaars, menseneters gelijk, dat zij een ezelskop als God vereerden, maar bovenal dat zij de goden verachtten, en dat daarom vanwege hen ongeluk en rampen de mensen was overkomen. 
 
Keizer Severus verbood door het edikt van 202 onder zware straffen, christen te worden. De vervolging woedde het ergst in Afrika, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus daar hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Te Carthago stierven o.a. [[Perpetua van Carthago|Perpetua en Felicitas]] (203) de marteldood. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas (te Alexandrië), de vader van kerkleraar [[Origenes]], en Irenaeüs, opziener. Ca. 205 werden de maagd [https://de.wikipedia.org/wiki/Potamiaina Potamina], een leerling van Origenes, en haar moeder Marcella omgebracht door ze in ziedende pek te laten zakken. Mogelijk is ook [[Albanus van Engeland]] in deze periode onthoofd.
 
De vier volgende keizers waren de christenen gunstig gezind. Alexander Severus plaatste zelfs naast Abraham en Orpheus de beeltenis van Christus. Ook liet hij Bijbelspreuken op de paleiswanden aanbrengen. En het terrein, dat herbergiers de christenen betwistten, wees hij dezen toe met de woorden: „Het is beter, dat de Godheid op welke wijze ook daar vereerd wordt, dan dat die grond geschonken wordt aan herbergiers”.<ref name=":2">Aangehaald in H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk''. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.</ref>