Wonder: verschil tussen versies

2.312 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 17:
Men kan bovennatuurlijke wonderen onderscheiden:
 
* naar de wijze van werking door de hogere kracht (God)
* naar welk creatuurlijk vermogen zij te boven gaan
 
=== Onderscheiding naar de wijze van werking ===
Zo’n hogere kracht, inzonderheid van God, kan op drie manieren op de werkingen van de natuur ingrijpen.
 
# Vooreerst kan ze de werking van een of meerdere natuurlijke oorzaken belemmeren of verhinderen, bijv. maken, dat de drie vrienden van Daniël in het gloeiende vuur van een oven onaangetast, onverteerd blijven.
Regel 41:
Ten slotte worden de wonderen nog onderscheiden naar gelang het verschillend gebied, waarop de hogere verstandelijke kracht ingrijpt.
 
# GebeurtWonderen ditop het gebied van de ''redeloze natuur''. Daarbij gebeurt het ingrijpen louter op de werking van blinde natuurkrachten,. danDan spreekt men van een wonder zonder meer.
# Wonderen op ''verstandelijk'' gebied. Grijpt de hogere kracht in op het gebied van het menselijk kennen, maakt ze bijvoorbeeld een waarheid bekend, die de mens krachtens zijn natuurlijk vermogen onmogelijk kan weten, dan krijgt het wonder de naam van „openbaring”.
# Wonderen op ''zedelijk'' gebied. Grijpt de hogere kracht in op de werking van ’s mensen vrijen wil, helpt ze hem zedelijke daden verrichten, die ’s mensen natuurlijk vermogen te boven gaan, dan spreekt men van een wonder op zedelijk gebied.
 
== De mogelijkheid van het wonder ==
De mogelijkheid van het wonder volgt uit het bestaan van God. Als er een God, een Schepper is, moeten er van zelf ook wonderen kunnen gebeuren. Want als God de natuur heeft geschapen, spreekt het van zelf, dat Hij in de meest volstrekte zin meester over de natuur is en dus op de werking van de natuurlijke oorzaken, hetzij van enkele, hetzij van alle tezamen, kan ingrijpen, zoveel als Hem belieft.
 
Deze waarheid is zo helder als de dag. En toch vindt men, vooral in de tijd dat de standaard wetenschap alle verschijnselen uit natuurlijke oorzaken zoekt te verklaren, velen, die maar boudweg beweren, dat wonderen ónmogelijk zijn. En die velen vindt men niet slechts onder atheïsten en pantheïsten want, dat dezen de mogelijkheid van wonderen loochenen, spreekt van zelf; immers als men geen hogere oorzaak, boven de natuur aanneemt, kan men natuurlijk óók niet aannemen, dat die hogere oorzaak op haar werking kan ingrijpen maar men vindt ze ook onder hen, die beweren in het bestaan van een persoonlijke God te geloven (theïsten).
 
Bepaaldelijk wordt de mogelijkheid van het wonder door hen geloochend, die van geen bovennatuurlijke openbaring willen weten. Met die loochening menen ze zich voor goed van alle bovennatuurlijke openbaring te hebben afgemaakt; want is het wonder ten slotte het enig volstrekt afdoend middel om te bewijzen, dat er werkelijk een bovennatuurlijke openbaring bestaat. Ja, de bovennatuurlijke openbaring is in haar soort zelf een wonder, in zover ook zij een onmiddellijk ingrijpen Gods vordert op de werking van de natuur.
 
Beweren en bewijzen zijn twee. Hoe bewijst men de onmogelijkheid van het wonder? Men doet dit gewoonlijk met een beroep op de wetenschap. Men laat het voorkomen, alsof door de ontdekkingen der natuurvorsers duidelijk in het licht was getreden, dat er van (bovennatuurlijke) wonderen eenvoudig geen sprake kan zijn, doordat de natuurwetten onverbreekbaar zijn, de regelmaat van de natuurloop een ''vaste'' is. Daarop kan men antwoorden: het is bekend dat er regelmatigheid in de loop van de natuur is, dat er vaste wetten heersen.
 
== God doet wonderen ==