Aandoen

Uit Christipedia

Aandoen betekent in de Bijbel: 1) (kleren) aantrekken, 2) in figuurlijke zin zich bekleden, toeëigenen, 3) berokkenen of 4) bewijzen. Deze betekenissen worden hierna toegelicht.

Kleren aandoen

'Aandoen' in letterlijke zin: zich ergens van voorzien. Zo b.v. klederen aandoen.

Exodus 29:5: “Daarna zult gij de klederen nemen, en Aäron de rok, en de mantel van de efod, en de efod, en de borstlap aandoen; en gij zult hem omgorden met de kunstelijke riem van de efod.” (SV)

Leviticus 6:11 “Daarna zal hij zijn klederen uittrekken, en zal andere klederen aandoen, en zal de as tot buiten het leger uitdragen aan een reine plaats.” (SV)

Leviticus 8:7 “Daar deed hij hem de rok aan, en gordde hem met de gordel, en trok hem de mantel aan; en deed hij hem de efod aan, en gordde die met de kunstelijke riem van de efod, en ombond hem daarmee.” (SV)

Leviticus 8:8 “Voorts deed hij hem de borstlap aan, en voegde aan de borstlap de Urim en de Thummim.” (SV)

Leviticus 16:4 “Hij zal de heilige linnen rok aandoen, en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met een linnen gordel zal hij zich gorden, en met een linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen.” (SV)

Leviticus 16:23 “Daarna zal Aäron komen in de tent der samenkomst, en zal de linnen klederen uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten.” (SV)

Ruth 3:3 “Zo baad u, en zalf u, en doe uw klederen aan, en ga af naar de dorsvloer; maar maak u aan de man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken.” (SV)

1 Koningen 11:29 “Het geschiedde nu te dier tijd, als Jerobeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahia, de Siloniet, hem op de weg vond, en hij zich een nieuw kleed aangedaan had, en zij beiden alleen op het veld waren.” (SV)

Esther 4:4 “Toen kwamen Esthers jonge dochters en haar kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen; en het deed de koningin zeer wee; en zij zond klederen om Mordechai aan te doen, en zijn zak van hem af te doen; maar hij nam ze niet aan.” (SV)

Psalm 69:12 “En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden.” (SV)

Zacharia 3:4 “Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen.” (SV)

Mattheüs 27:31 “En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen.” (SV)

Markus 15:17 “En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op.” (SV)

Lukas 15:22 “Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan de voeten.” (SV)

Handelingen 12:21 En op een gezetten dag, Herodes, een koninklijk kleed aangedaan hebbende, en op den rechterstoel gezeten zijnde, deed een rede tot hen. (SV)

Figuurlijk, geestelijk

'Aandoen' in figuurlijke en geestelijke zin: wat het zieleleven aangaat zich iets toeëigenen door het geloof.

Galaten 3:27 “Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.” (SV)

Efeziërs 4:24 “En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.” (SV)

Efeziërs 6:11 “Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.” (SV)

Kolossenzen 3:10 “En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft.” (SV)

Kolossenzen 3:12 “Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid.” (SV)

Kolossenzen 3:14 “En boven dit alles 'doet aan' de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid.” (SV)

Berokkenen

'Aandoen' in de betekenis van iemand iets berokkenen:

Exodus 3:16 “Ga heen, en verzamel de oudsten van Israël, en zeg tot hen: De HEERE, de God uwer vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob, zeggende: Ik heb ulieden getrouwelijk bezocht, en hetgeen ulieden in Egypte is aangedaan.” (SV)

Psalmen 9:14 “Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijne haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods.” (SV)

Klaagliederen 1:12 Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.” (SV)

Ezechiël 35:14 “Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, alzo zal Ik u de verwoesting aandoen.” (SV)

Mattheüs 26:10 “Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.” (SV)

Markus 14:6 “Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.” (SV)

Lukas 11:7 “En dat die van binnen, antwoordende, zou zeggen: Doe mij geen moeite aan. De deur is nu gesloten, en mijn kinderen zijn met mij in de slaapkamer. Ik kan niet opstaan, om u te geven.” (SV)

Bewijzen

'Aandoen' in de zin van bewijzen.

1 Korinthiërs 12:23 “En die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering.” (SV)

Handelingen 15:3 “Zij dan, van de Gemeente uitgeleid zijnde, reisden door Fenicië en Samaria, verhalende de bekering der heidenen; en deden al den broederen grote blijdschap aan.” (SV)

Bron

Ds. J. H. Landwehr, 'Aandoen', in: Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche volk, deel I, Kok Kampen, 1925, p. 3. De tekst hiervan is verwerkt op 18 sept. 2013.