Aanliggen
Aanliggen, zich liggend bevinden bij de maaltijd aan de tafel, was een gewoonte onder Israël. In de oudste tijden zat men gehurkt bij de tafel, maar later lag men aan. Men vindt van dat aanliggen reeds een bewijs in Amos 6 : 4.
Am 6:4 [u], die op bedden van ivoor ligt, die op uw rustbanken hangt, die lammeren uit het kleinvee eet, kalveren uit het midden van de stal;
(HSV)
Men ondersteunde het hoofd met de linkerarm. De voeten waren naar achter gestrekt. De plaats rechts van degeen die aanlag behoorde aan de naast bestaande. Die rechts aanlag reikte met zijn achterhoofd tot aan de borst van de linksliggende. Vandaar de uitdrukking dat Johannes aan de borst (of in de schoot) van Jezus aanlag.
Joh 13:22 De discipelen keken elkaar aan, in twijfel over wie Hij dat zei. Joh 13:23 Een van zijn discipelen, hij die Jezus liefhad, lag aan in de schoot van Jezus. Joh 13:24 Simon Petrus dan gaf deze een wenk, dat hij moest vragen wie het toch was over wie Hij sprak. Joh 13:25 Deze nu leunde dus over naar de borst van Jezus en zei tot Hem: Heer, wie is het? (...) Joh 13:28 Maar niemand van hen die aanlagen, wist waartoe Hij hem dit zei. (Telos)
Aanliggen is in het N. Testament sprake in Matth. 9 : 10; 26 : 7; Marc. 6 : 22; 14: 3, 18; Luc. 5 : 29; Joh. 13 : 23; 21 : 20.
In sommige vertalingen is het Griekse woord door “aanzitten” vertaald, maar het betekent “aanliggen”.
Bron
Voor de eerste versie van dit lemma is gebruik gemaakt van tekst uit Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Aanliggen.