Aanvechting
Een aanvechting is een bijna onweerstaanbare drang om iets te doen wat niet passend, of zedelijk verkeerd is, of iets op te geven wat goed is.
Aanvechting kan bij uitbreiding ook betekenen een sterke begeerte of lust om iets te doen, dat wel niet dadelijk kwaad is, maar dat men toch beter oordeelt na te laten: "Een onweerstaanbare aanvechting om te geeuwen".
Aanvechting en verzoeking. Bij aanvechting staat het begrip van een hevige inwendige strijd sterk op de voorgrond, en is deze strijd een gevolg van de werking van begeerten of neigingen, terwijl bij verzoeking het begrip van strijd minder op den voorgrond staat, en verondersteld wordt, dat de neiging door anderen van buitenaf met opzet geprikkeld is, om ons als het ware op de proef te stellen en ten val te brengen.
God kan ons om bestwil in verzoeking leiden, zoals de Heer Jezus in de woestijn werd geleid en daar werd verzocht, maar de aanvechting, die daar het gevolg van is, gaat altijd uit van onze zwakheid, begeerten of neigingen van ons eigen hart.
Een aanvechting zien wij in Ps. 77, waar Asaf in benauwdheid is en het gevoel heeft dat God niet meer naar hem hoort. Door Gods vorige wonderdaden te gedenken put hij weer moed en hoop.
Maarten Luther zei eens in zijn aanvechtingen: "Velen denken dat ik op enkel rozen wandel, omdat ik in mijn uiterlijke wandel zo vrolijk schijn, maar God weet hoe het met mij is."[1]
Bron
Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908) s.v. Aanvechting - verzoeking. Tekst hiervan is verwerkt op 13 nov. 2016.
Voetnoot
- ↑ Aangehaald in: Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Hand. 18:10.