Aroër

Uit Christipedia

Aroër (= ontblote, verslagene) is in de Bijbel de naam van drie steden, van welke de ene in het zuiden van Juda, de andere in Ruben, de derde in Gad gelegen was.

Ligging van Aroër in Juda en Aroër in Ruben ten oosten van de Dode Zee bij de rivier Arnon.

Naam. De betekenis van de naam is: "ontblote, verslagene"[1]. In de naam is het lot uitgesproken, dat de profeet Jesaja haar voorspelde (Jes. 17:2).

Stad in Juda

Aroër was een stad in het stamgebied van Juda (1 Sam. 30: 28; vgl. 1 Kron. 11: 44), in de 19e eeuw bekend als de bouwval Ararah, 3 uren gaans zuidoostelijk van Berseba .

Stad in Ruben

Dit Aroër was een stad van de Amorieten ten oosten van de Dode Zee, aan de rechteroever van de Arnon (Joz. 12: 2; 13: 16; Deut. 2:36), door de kinderen Israëls veroverd, en van die tijd of het zuidelijk grenspunt tegen Moab (Deut. 2: 36; 3: 12; 4: 48; Richt. 11, 26), later in het bezit van de Moabieten gekomen (Jer. 48: 19). De ruïnen van Araïr, waaronder goed bewaarde overblijfselen van tempels zijn, wijzen haar ligging aan.

Stad in Gad

Aröer was een stad in het stamgebied van Gad. Het lag in het dal van Gad (2 Sam. 24, 5), "voor", dat is ten oosten, van Rabbath-Ammon (Joz. 13: 25). De Gadieten hadden de oud-Ammonitische stad (vgl. 11: 33) uitgebreid en versterkt (Num. 32: 34) . Waarschijnlijk moet het gezocht worden in het dal Nahr Amman (dal Gad), dat bij Rabbath-Ammon begint, en, naar het noorden gaande, de bovenloop van de rivier Jabbok aanwijst.

"Steden van Aroër" (Jes. 17:2)

In een profetie over Damascus en Efraïm wordt gesproken van "de steden van Aroër".

Jes 17:1 De last over Damascus. Zie, Damascus houdt op een stad te zijn, het zal een puinhoop worden, een ruïne. Jes 17:2 De steden van Aroër zullen verlaten worden, ze zullen voor de kudden zijn. Die zullen daar neerliggen, en niemand zal ze schrik aanjagen. Jes 17:3 Dan zal de vesting uit Efraïm weggedaan worden, en het koninkrijk uit Damascus, en ook de rest van de Syriërs zal verdwijnen. Het zal hun vergaan als de luister van de Israëlieten, spreekt de HEERE van de legermachten. (HSV))

In Jes. 17: 2 zijn met de „steden van Aroër" mogelijk de twee Oostjordaanse steden Aroër bedoeld, als vertegenwoordigers van de Oostjordaanse steden in het algemeen[1]. Sommigen denken aan de Overjordaanse streken, die bijna gelijktijdig met het Damasceense rijk aan Tiglath-pilezer in handen vielen. Een andere mening is dat Aroër een benaming zijn kan van de mooi landstreek nabij en rondom Damaskus[2].

Bronnen

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Aroër' is op 30 april 2017 verwerkt.

Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften (Utrecht: Kemink & Zoon, 1885-1886) s.v. Aroër. De tekst van dit lemma is op 3 feb. 2016 verwerkt. 

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften (Utrecht: Kemink & Zoon, 1885-1886) s.v. Aroër.
  2. G. B. Winer, J. Corell, Bijbelsch zaak-woordenboek. Eerste deel A-K. (Tiel: C. Campagne, 1836.) s.v. Aroër.