Boeken van Samuël
De beide boeken van Samuël, te weten 1 Samuël en 2 Samuël, vormen oorspronkelijk in de Hebreeuwse handschriften één geheel.
Scheiding in tweeën
In de Griekse overzetting van het Oude Testament, de Septuagint, een Joodse onderneming uit de 3e en 2e eeuw v.C., is men begonnen ze te scheiden in een eerste en in een tweede boek, namelijk 1 en 2 Koningen, gevolgd door de boeken 3 en 4 Koningen. De beide boeken der Koningen in onze Bijbel waren oorspronkelijk ook één geheel; de scheiding in twee boeken kwam eveneens met de Septuagint. Zij dragen in deze overzetting de naam 3 en 4 Koningen, terwijl zoals gezegd de boeken van Samuël daarin heten 1 en 2 Koningen.
De beide boeken van Samuël hebben als twee boeken, nu genaamd 1 en 2 Samuël, ook een plaats in de nieuwere vertalingen.
Schrijvers
De auteur van de beide boeken van Samuël noemt zichzelf niet. Volgens de Joodse overlevering heeft Samuël zelf dat deel bewerkt, dat loopt tot aan zijn dood, en hebben de profeten Nathan en Gad de rest bewerkt. In elk geval vormen de aantekeningen van deze mannen de grondbestanddelen, waaruit deze boeken zijn samengesteld (1 Kron. 29 : 29). Eerst na Salomo's dood zijn ze afgesloten geworden, hetgeen blijkt uit 1 Sam. 27 : 6.
Inhoud
De inhoud van de boeken van Samuël is de geschiedenis van het Godsrijk in Israël van het einde van de tijd der Richteren tot het einde der regering van David en loopt dus over een tijdvak van 125 jaren (1140-1015 v. Chr.) Zij delen ons mee:
- de opkomst van de Israëlitische profetie;
- de verheffing van het priesterschap;
- de vestiging van Davids troon
- en de plaats voor de tempel van de Heer.
Het is er de auteur vooral om te doen om voor de navolgende tijden helder te doen uitkomen, welke de vereisten zijn van een theocratisch koning, en hoe deze zich moet laten voorlichten door de profeten van de Heer, om het volk te regeren in recht en gerechtigheid.
In Sauls koningschap wordt het tegenbeeld, de regering van de antichrist, verworpen; in David, de man naar Gods hart, stamvader en type van den Christus, wordt het tegenbeeld, Christus, langs moeilijke wegen naar de troon geleid en wordt het voorbeeld van de ware koning op heerlijke wijze te aanschouwen gegeven. Hij zegeviert over zijn vijanden en maakt Jeruzalem tot de stad van de grote Koning.
Als de gezalfde van de God van Jakob zong David, liefelijk in psalmen van Israël, zijn liederen van verlossing, en sprak hij door de Geest van God over de Heerser over de mensen, die uit hem voortkomen zou; en over het eeuwig verbond, in alles wel geordineerd en bewaard.
Om zijn zonden en die van zijn huis werd David wel gekastijd maar niet verworpen; integendeel, zijn troon werd in zijn zaad bevestigd voor altoos door het verbond van de Heer. Hij ontving de belofte van de Heer: „Uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid." (2 Sam. 7 : 16).
Bron
W.B. Renkema, Handboek der bijbelkunde (Wageningen: J. Zomer, 1911), blz. 53-54, 59. Tekst hieruit is verwerkt op 28 dec. 2016.