Johannes Chrysostomus
Johannes Chrysostomus (c. 347-407) was een vooraanstaand opziener, herder, leraar en vruchtbaar schrijver in de christenheid in de vierde eeuw. Zijn bijnaam Chrysostomus ('Guldenmond') kreeg hij om zijn welsprekendheid. Hij hield de apostel Paulus in hoge achting. Hij wordt gewaardeerd als de grootste prediker in de Griekse kerk. "Geen der Oosterse Vaders wordt door de nieuwere schriftverklaarders zo dikwijls geciteerd," aldus H. Kaajan in 1925[1].
Hij werd omstreeks het jaar 347 te Antiochië geboren. Zijn vader was een officier, die spoedig na de geboorte van zijn zoon stierf. Zijn moeder, Anthusa, zorgde nu voor zijn opvoeding. Naast een Monica, de moeder van Augustinus, verwierf zij, zelfs onder de Heidenen, een erenaam. Zij plantte de beginselen van de christelijke godsdienst in zijn hart.
Zijn wetenschappelijke ontwikkeling ontving hij van de retor Libanius. Na het einde van zijn studies werd hij zelf retor. Na zijn bekering neigde hij tot het monnikendom, waarvan slechts de tranen van zijn moeder hem konden weerhouden. Wel hield hij zich nu ijverig met de studie van de Heilige Schrift bezig en bekwaamde hij zich voor het ontvangen van de heilige doop. Omstreeks het jaar 368 (of 373) werd hij dan ook te Antiochië gedoopt. Ook werd hij door Meletius tot lector gewijd. Door list onttrok hij zich aan het bisschoppelijk ambt (373), daar hij de grote verantwoordelijkheid van dat ambt zwaar voelde.
Na de dood van zijn moeder trok hij zich als monnik in de eenzaamheid van de bergen terug en bracht daar zeer gelukkige jaren, hoofdzakelijk aan de studie gewijd, door. In deze tijd van studie en ascetische oefeningen ontstonden zijn eerste geschriften tot lof van het monnikenwezen en zijn twee brieven aan Theodorus van Mopsuesta, die het klooster verlaten had.
Door al zijn ascetische ontberingen ondermijnde hij zijn gezondheid en keerde hij in 380 uit oorzaak van een maaglijden naar Antiochië terug. Hier werd hij in 381 door Meletius tot diaken en in 386 door Flavianus tot presbyter (ouderling) gewijd. Door zijn welsprekendheid en zijn ernstige aard verwierf hij weldra een grote roep en de algemene sympathie van de gemeente. Hier schreef hij 't merendeel van zijn preken en commentaren.
Na de dood van Néctarius (de opvolger van Gregorius van Nazianza) werd hij op het einde van 397 tot aartsbisschop van Constantinopel benoemd. Hier arbeidde hij tal van jaren met grote zegen, stichtte hospitalen, maar wekte ook door zijn strenge prediking de toorn op van Keizerin Eudoxia en door zijn roem de afgunst van zijn ambtgenoten, vooral van Theofilus, bisschop van Alexandrië. Door de invloed van dezen en van Eudoxia werd Chrysostomus tijdens de Origenistische twisten ten val gebracht. Zelfs de sympathie van Innocentius I, de bisschop van Rome, en van het volk kon hem niet redden. Onderweg naar zijn tweede ballingsoord, zwaar aangeslagen en zwak door ontberingen, stierf hij op 14 september 407, God dankend voor Zijn weldaden. Zijn laatste woorden waren: "God zij voor alles geprezen".
De vervolging en het onverdiende lijden hebben echter zijn karakter gelouterd en zijn roem verhoogd. De Griekse kerk vereert hem hoog. Hij leefde juist in een rustige tijd tussen de trinitarische en christologische twisten; bij de Origenistische was hij feitelijk slechts zijdelings betrokken. Had hij enige tijd later geleegd, dan was misschien de beschuldiging van Nestorianisme ook tegen hem uitgesproken. Van de Antiocheense school nam hij over de voorliefde voor eenvoudige, nuchtere Schriftverklaring. Hij is de meest zuivere vertegenwoordiger van de Antiocheense theologie.
Zijn leerling Cassianus, de vader van het semi-pelagianisme kon zich niet ten onrechte op Chrysostomus beroepen. Hij bestreed het Arianisme en Novatianisme, maar bepleitte tevens praktische vroomheid. Zijn rijke betekenis ligt dan ook niet op dogmatisch terrein, maar veeleer op het gebied der prediking, kanselwelsprekendheid en trouwe zielzorg. Hoewel aan het hof als een van de eerste staatsdienaren geëerd, meed hij alle hofwedde en wereldgelijkvormigheid, ja greep hij het luxueuze hofleven van keizerin Eudoxia geducht en onbeschroomd aan. Hij viel als offer in zijn felle strijd tegen de tijdgeest.
Hij beschikte over een natuurlijke welsprekendheid. Zijn taal was edel, krachtig, vurig en dikwijls meeslepend. De grote Franse kanselredenaars zoals Bossuet, Massillon en Bourdaloue hebben zich naar hem gevormd.
Door het volk werd hij als een heilige vereerd en 30 jaren na zijn dood werden zijn beenderen op bevel van de Keizer naar Constantinopel overgebracht en in de keizerlijke grafkelder plechtig bijgezet.
In de Rooms-katholieke kerk werd hij in 1568 tot kerkleraar verheven en later tot patroon van de christelijke predikers benoemd.
Bron
Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Chrysostomus (Johannes). Hieruit is op 23 april 2017 tekst genomen en verwerkt.
Voetnoot
- ↑ Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Chrysostomus (Johannes).