De Engel van Jahweh
De Engel van Jahweh is in het Oude Testament een bode uit de hemel die tevens God Zelf is. Hij is, in het licht van het Nieuwe Testament, te beschouwen als de Zoon van God, die het Woord, de Uitdrukking en het Beeld van de onzienlijke God is.
God verscheen ten tijde van het Oude Testament soms als een Engel. Deze Engel wordt genoemd wordt "de Engel van God" of "de Engel van Jahweh" of, bij voorbeeld in de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling, "de Engel van de HEERE". Ter onderscheiding van gewone engelen wordt deze Engel in Nederlandse lectuur soms met een hoofdletter aangeduid.
Hagar. De Engel des HEEREN (van Jahweh) sprak tot de weggezonden slavin Hagar:
Ge 16:7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. Ge 16:8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! Ge 16:9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. Ge 16:10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. Ge 16:11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. Ge 16:12 En hij zal een woudezel [van] [een] mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. Ge 16:13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?
Merk op de goddelijke woorden "Ik zal uw zaad zeer vermenigvuldigen" (10) en Hagars woorden "zij noemde de naam van Jahweh, Die tot haar sprak: U, God die naar mij omziet" (13).
Abraham. God en engelen kunnen als gewone mannen verschijnen. God verscheen aan Abraham als één van drie 'mannen' die tot Abrahams tent kwamen. Eén van hen (de HEERE) zei dat Sarah een zoon zou hebben. Sara lachte om deze belofte.
Ge 18:13 En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? Ge 18:14 Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben! (HSV)
Twee van de drie mannen waren 'engelen' (Gen. 19:1). Zie ook Ex. 3: 2, 6-15; Num. 22: 22-35.
De Engel van Jahweh sprak tegen Abraham.
Ge 22:11 Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, [hier] ben ik. Ge 22:12 Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt. Ge 22:13 Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek [om], en zie, achter [hem] zat een ram met zijn horens verstrikt in het struikgewas. Abraham ging [erheen], nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon. Ge 22:14 En Abraham gaf die plaats de naam: De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden [ten dage] gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden. Ge 22:15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. Ge 22:16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en [Mij] uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ge 22:17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. Ge 22:18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.
De Engel is de HEERE, die bij Zichzelf zweert.
Jakob. De Engel van God sprak tot Jakob.
Ge 31:11 De Engel van God zei tegen mij in die droom: Jakob! Ik zei: Zie, [hier] ben ik! Ge 31:12 Hij zei: Sla toch uw ogen op en zie: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt. Voorzeker, Ik heb alles gezien wat Laban u aandoet! Ge 31:13 Ik ben de God van Bethel, waar u een gedenkteken gezalfd hebt, waar u Mij een gelofte gedaan hebt. Welnu, sta op, vertrek uit dit land en keer terug naar het land van uw familiekring. (HSV)
De Engel van God kan zeggen: "Ik ben de God van Bethel."
Toen Jakob de zonen van Jozef zegende, zei hij:
Ge 48:16 de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak, genoemd zal blijven en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen. (HSV)
Mozes. Aan Mozes verscheen een engel, van "een stem van de Heer", d.i. van God kwam.
Hnd 7:30 En toen veertig jaren waren vervuld, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in een vlam van een braamstruik. Hnd 7:31 Toen Mozes nu dit zag, verwonderde hij zich over het gezicht; en toen hij erheen ging om het te onderzoeken, kwam er een stem van de Heer: Hnd 7:32 ‘Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, Izaak en Jakob’. Mozes nu begon zeer te beven en durfde het niet te onderzoeken. Hnd 7:33 De Heer echter zei tot hem: ‘Maak de sandalen van uw voeten los, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. Hnd 7:34 Ik heb de mishandeling van mijn volk dat in Egypte is, heel goed gezien en hun zuchten gehoord, en Ik ben neergedaald om hen daaruit te verlossen; en nu, kom hier, Ik zal u naar Egypte zenden’. Hnd 7:35 Deze Mozes, die zij hadden verloochend door te zeggen: Wie heeft u tot overste en rechter aangesteld? -deze heeft God en als overste en als verlosser gezonden door de hand van de engel die hem was verschenen in de braamstruik. (Telos)
Deze Engel van Jahweh, die Mozes zond naar Egypte, is de Heer Jahweh zelf.
Uittocht uit Egypte. Jahweh leidde zijn volk Israël in een wolkkolom en een vuurkolom.
Ex 13:20 Alzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. Ex 13:21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Ex 13:22 Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks. (SV)
De Engel van Jahweh ging voor het uit Egypte wegtrekkende volk van Israël en de wolk ging met hem.
Ex 14:18 En de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. Ex 14:19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israël ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen. Ex 14:20 En zij kwam tussen het leger der Egyptenaren, en tussen het leger van Israël; en de wolk was te gelijk duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen nacht. (SV)
God was in de wolk, de wolk ging met de Engel van Jahweh.
Gideon. Gideon werd door de Engel van Jahweh geroepen om Israël te bevrijden.
Ri 6:11 Toen kwam een Engel des HEEREN, en zette Zich onder den eik, die te Ofra is, welke aan Joas, den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de pers, om [die] te vluchten voor het aangezicht der Midianieten. Ri 6:12 Toen verscheen hem de Engel des HEEREN, en zeide tot hem: De HEERE is met u, gij, strijdbare held! Ri 6:13 Maar Gideon zeide tot Hem: Och, mijn Heer! zo de HEERE met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? en waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben, zeggende: Heeft ons de HEERE niet uit Egypte opgevoerd? Doch nu heeft ons de HEERE verlaten, en heeft ons in der Midianieten hand gegeven. Ri 6:14 Toen keerde zich de HEERE tot hem, en zeide: Ga heen in deze uw kracht, en gij zult Israël uit der Midianieten hand verlossen; heb Ik u niet gezonden? Ri 6:15 En hij zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israël verlossen? Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders huis. Ri 6:16 En de HEERE zeide tot hem: omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan, als een enigen man. (SV)
Jozua (hogepriester). De Engel van Jahweh is Jahweh.
Zac 3:1 Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan. Zac 3:2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Zac 3:4 Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen. (SV)
De Zoon van God. Algemeen wordt aangenomen - in het licht van het Nieuwe Testament - dat de Engel (eigenlijk 'boodschapper') van de HEERE de Zoon van God is, die genoemd wordt het Woord van God en die ook het Beeld van God is. Hij is bij God en is God (Joh. 1). Hij is misschien dezelfde die wordt genoemd 'de machtige engel' in Openbaring 10:1-3.