Derde boek der Makkabeeën

Uit Christipedia

Het derde boek der Makkabeeën gaat over gebeurtenissen van rond 217 v.Chr. ongeveer vijftig jaar vóór de Makkabese opstand. Het boek beschrijft hoe de Egyptische koning Ptolemaeus IV Philopator op bovennatuurlijke wijze wordt weerhouden van wreedheden tegen de Joden in zijn land.

Dit Boek draagt eigenlijk ten onrechte de naam van een Boek der Makkabeeën, daar er niets van de Makkabese geschiedenis in gevonden wordt. Wanneer men meent dat de naam van Makkabeeën aan allen gegeven is, die voor hun getrouwheid aan de Joodse godsdienst vervolgingen ondergingen, dan is deze mening grotendeels ook op de titel van dit boek gegrond.

De geschiedenis daarin verhaald wordt vele jaren vroeger gesteld dan de vervolgingen van Antiochus Epifanes. Zij zou voorgevallen zijn onder de regering van de Egyptische koning Ptolemaeus IV Philopator. Deze vorst zou na een beslissende overwinning op Antiochus de Grote bevochten te hebben, behalve andere tempels, ook het Jeruzalemse Godshuis bezocht en met rijke geschenken begiftigd hebben. Doch de lust beving hem om de tempel van de God der Joden ook van binnen te zien, en zelfs in de allerheiligste plaats te gaan. Vruchteloos werd hem dit afgeraden en werd hem gebeden van dit voornemen af te zien. Maar toen hij het, ondanks dat alles, wilde volvoeren, wij door een plotselinge beroerte aangegrepen, zodat hij halfdood werd weggedragen.

Woedend over deze teleurstelling, keerde hij terug naar Egypte, en besloot zich te wreken op de Joden, die in Alexandrië waren. Hij dwong hen, op verbeurte van alle hun voorrechten, aan de Bacchus-feesten deel te nemen. En toen de Joden, op weinige uitzonderingen na, liever alles verloren, dan hun Godsdienst te verzaken, gaf hij bevel, om hun geheel geslacht, dat zich in Egypte bevond, uit te roeien.

Tot dit doeleinde werden zij uit alle plaatsen verzameld, en in het renperk te Alexandrië opgesloten, om aldaar door olifanten, die men woedend gemaakt had, vertreden te worden. Op de derde dag, nadat deze strafoefening bevolen was, zou zij tenslotte volvoerd worden. Toen was er, op het gebed van een godvruchtige priester, plotseling een hemelse verschijning. Ten gevolge hiervan vielen de woedende dieren, in plaats van op de Joden, op het krijgsvolk van de koning aan en richtten daaronder een vreselijke slachting aan. Filopator, hierdoor verschrikt, deed boete, liet de Joden ontslaan, herstelde hen in alle hun voorrechten, en gaf hun, huiswaarts kerend, een bevelschrift mee aan alle zijn landvoogden, dat niemand de door God begunstigde Joden enigszins zou mogen deren. Ter gedachtenis van dit gebeurde, werd door de Joden een feest ingesteld.

Men vindt deze geschiedenis bij geen andere geloofwaardige schrijvers te boek gesteld. Het kan zijn dat er enige waarheid in is opgesloten maar hoeveel of hoe weinig laat zich bij geen mogelijkheid bepalen. Zoals zij hier is voorgesteld is zij volgens velen een verdichtsel. Daarom heeft de Westerse kerk dit Boek nooit onder de canonieke geteld, en is er geen Gewone Latijnse Vertaling (Vulgaatvertaling) van voorhanden.

De opsteller van de geschiedenis is onbekend, ook de tijd waarin hij geleefd heeft. De stijl is opgesmukt en gezwollen; en er zijn misschien sporen in te ontdekken, dat de schrijver die van het Tweede Boek der Makkabeeën heeft willen overtreffen.

Bron

J.H. van der Palm, De apocryfe boeken des Ouden Verbonds uitgegeven door J.H. van der Palm (Leiden: D. du Mortier en zoon, 1838) blz. 279-280. Tekst hieruit is op 31 jan. 2014 verwerkt.