Eunuch

Uit Christipedia

Een eunuch is een man die gecastreerd is. De bekendste eunuch uit de Bijbel is de Ethiopische ‘kamerling’ (Hand. 8:27-29).

Een eunuch is naar de oorspronkelijke en letterlijke betekenis een ‘bedbewaker’. Het Griekse woord eunouchus (Lat. Eunuchus) is een samenstelling van eune, bed, en echo, in bewaring hebben. Zo’n bedbewaker was een dienaar en opzichter van de vrouwen in een Oosters harem (vrouwenverblijf). De vrouwenoppasser moest een gecastreerde man, een gesnedene zijn. Vandaar de synoniemen van eunuch: gesnedene, ontmande.

In Lev.22:24 wordt de Israëlieten verboden een gekastreerd dier aan Jahweh te offeren. Men mocht in het algemeen niet kastreren. En een gesnedene mocht niet in de gemeenschap van Gods volk worden opgenomen.

De 23:1  Iemand die door kneuzing [aan het geslachtsdeel] gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de gemeente van de HEERE komen. (HSV)

In Jes.56:1 vv. kondigt God heil aan voor gesnedenen die Hem gehoorzamen.

Jes 56:1  Alzo zegt de HEERE: Bewaart het recht, en doet gerechtigheid; want Mijn heil is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. Jes 56:2 Welgelukzalig is de mens, [die] zulks doet, en des mensen kind, [dat] daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. Jes 56:3  En de vreemde, die zich tot den HEERE gevoegd heeft, spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom. Jes 56:4 Want alzo zegt de HEERE van de gesnedenen, die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond; Jes 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. Jes 56:6 En de vreemden, die zich tot den HEERE voegen, om Hem te dienen, en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden; Jes 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. (SV)

De Heer Jezus heeft in letterlijke en figuurlijke zin over eunuchen gesproken. De figuurlijke eunuchen hebben zichzelf gesneden, d.w.z. onthouden zich van de geslachtelijke omgang met een vrouw in het huwelijk, ter wille van het koninkrijk der hemelen.

Mt 19:12 want er zijn gesnedenen die zo uit de moederschoot geboren zijn; en er zijn gesnedenen die door de mensen zijn gesneden; en er zijn gesnedenen die zichzelf hebben gesneden om het koninkrijk der hemelen. Wie het kan vatten, laat hij het vatten. (TELOS)

'Filippus doopt de Ethiopische eunuch', door Heinrich Jenny (1824-1891).

Eunuchen bekleedden niet zelden een aanzienlijk staatsambt. Zo’n voornaame staatsambtenaar was de Ethiopische eunuch die de evangelist Filippus ontmoette (Hand. 8:27-29). Deze gesnedene was een ‘machtig heer’.

Hnd 8:27 En hij stond op en vertrok; en zie, een Ethiopiër, een kamerheer [en] een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar [schatkist] beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden, (HSV)

De Statenvertaling, NBG51 en TELOS vertalen ‘eunouchus’ hier door ‘kamerling’, de Herziene Statenvertaling door ‘kamerheer’, de NBV en de Naardense bijbel door ‘eunuch’. De eunuch hoort het evangelie, gelooft en wordt gedoopt. Daarna reist hij zijn weg naar Ethiopië met blijdschap.

(Hand. 8:36-38, HSV) En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zei: Als u met heel [uw] hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem.

Bij de nieuwtestamentische gemeente geldt het Oudtestamentische verbod op de toelating van gesnedenen tot de vergadering van Jahweh niet. De Ethiopische eunuch werd op grond van zijn geloof in de Heiland Christus Jezus door God genadig opgenomen in Zijn gemeente. Gods heilsbelofte (Jes. 56:1v) gaat in vervulling.