Geschil

Uit Christipedia

Een geschil is onenigheid, twist tussen twee partijen over een bepaald punt[1].

Het onderwerp waarover men een geschil heeft, is het geschilpunt of geschilstuk of geschilzaak. Een hangend geschil is een geschil dat nog onbeslist is.

In samenstellingen als kerkgeschil, rechtsgeschil, leergeschil, geloofsgeschil, staatsgeschil enz. geeft het eerste lid aan waarover het geschil gaat.

Een bekend geschil is dat waarover Salomo een oordeel velde. Twee vrouwen beweerden beiden dat zij de moeder van een bepaald kind waren.

De wijze Salomon, in ’t midden, scheit, niet blint, 
Het duistere geschil om ’t levendige kint

(Vondel)[2] 

In oorsprong betekent geschil hetzelfde als verschil, gelijk het Franse différend eigenlijk hetzelfde is als différence. Gewoonlijk echter geeft geschil in 't algemeen het begrip strijd te kennen. Zo spreekt men in navolging van ‘een strijd voeren’ eveneens van ‘een geschil voeren’.

Een meningsverschil hoeft geen geschil te zijn, hoeft niet op een conflict uit te lopen. Een afwijking in gevoelen (menen) verbreekt echter licht de onderlinge enigheid en kan onenigheid verwekken. Wanneer de een blijk geeft van onvrede over het standpunt van de ander en diens standpunt bestrijdt, tegenwerkt, dan heeft hij een geschil.

Verscheidenheid heeft veelal de betekenis van zulk een aangename afwisseling van onderling verschillende dingen, als er door de hele schepping van God heen heerst.

Wanneer bij een geschil de woordenwisseling op onaangename wijze door harde en kwetsende uitdrukkingen gevoerd wordt, of wanneer de handelingen van de betrokkenen ten doel hebben elkander te grieven, dan ontstaan er onaangenaamheden. “Hun geschil gaf aanleiding tot een minder aangename woordenwisseling.” “Altijd had zij onaangenaamheden met de meiden, men hoorde gedurig gekijf.”

Geeft dit aanleiding tot het ontstaan van voortdurende verdeeldheid, dan spreekt men van onmin. “Vroeger hadden zij al telkens onaangenaamheden met elkaar, thans leven zij geheel in onmin.”

Wordt de tweedracht zo groot, dat de partijen zich door hun hartstocht laten beheersen, en, in hevig geschreeuw of door handgemeen te worden, aan hun toorn vrij spel laten, dan noemt men het ruzie.

Twist is eigenlijk hetzelfde als onenigheid, doch ziet meer op het gevólg, op de hevige woordenwisseling, die, wanneer zij zeer luid en vinnig gevoerd wordt, gekijf en krakeel wordt genoemd, terwijl, wanneer men twist of woordentwist er voor gebruikt, het oog meer gevestigd is op de onenigheid, die uit de woorden spreekt. “Laat ons deze twist beslechten door eens moedig samen te vechten.” “Kwam Jan meespelen, dan ontstond er spoedig krakeel, en het eindigde meestal met ruzie.” “'t Is een huisgezin, waar twist en tweedracht heerst.”

Joh 3:25 Er ontstond dan een woordenstrijd bij sommigen van de discipelen van Johannes met een Jood over reiniging. (TELOS)

1Ti 6:3 Als iemand een andere leer brengt en zich niet voegt naar de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus en de leer die overeenkomstig de godsvrucht is, 1Ti 6:4 die is opgeblazen en weet niets, maar lijdt aan twistziekte en woordenstrijd, waaruit afgunst ontstaat en twist, lasteringen, kwade vermoedens, 1Ti 6:5 voortdurend geruzie van mensen die verdorven zijn in hun denken en van de waarheid beroofd zijn, die menen dat de godsvrucht een winstbron is.

2Ti 2:14  Breng dit in herinnering en betuig voor God dat zij geen woordenstrijd voeren, die tot niets dient dan tot ondergang van de hoorders. (TELOS)

Verdeeldheid, tweespalt (spalten in tweeën) en twist duiden alle een verdeling in tweeën aan. Twist helt meer tot gedrag, tot daden over dan de andere twee woorden. Twisten is de tweespalt of verdeeldheid metterdaad betonen, met twistwoorden of anderszins.

Ps 35:1 [Een] [psalm] van David. Twist, HEERE! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders. (SV)

Iemand iets betwisten is over het bezit daarvan met woorden of zelfs wapenen tegen hem strijden. “Voet voor voet betwisten zij elkaar de grond”. Tweespalt, twist binnen een groep kan leiden tot een scheuring. Een scheuring is een uit twist en tweespalt ontstaand vaneen rukken van wat op kerkelijk, politiek of ander terrein een enig lichaam placht te wezen.

1Co 1:10 Maar ik vermaan u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat u allen hetzelfde spreekt en dat er onder u geen scheuringen zijn; maar dat u vast aaneengesloten bent, een van denken en een van bedoeling. (...) 1Co 11:18 Want ten eerste hoor ik, dat er, wanneer u als gemeente samenkomt, scheuringen onder u zijn, en ten dele geloof ik het. 1Co 11:19 Want er moeten ook sekten onder u zijn, opdat ook de beproefden onder u openbaar worden. (TELOS)

“’t Zijn ketters, die, uit zucht tot dwaaz’ en ijd’le zaken
Uit boze moedwil en met voordacht scheuring maken”

(naar Brandt)[2] 

Sommige geschillen gaan over zulke fundamentele zaken, dat een scheuring onontkoombaar is. Andere geschillen, bijv. over eten en drinken, zijn minder belangrijk, maar kunnen wel kwalijke gevolgen hebben. Hoe moeten we deze gevolgen voorkomen? Hoe gaan we met zulke geschilzaken om? Een leerzaam geval wordt hieronder besproken. 

Geval: geschillen om voedsel en dagen

Een leerzaam geval deed zich voor in de Romeinse christengemeente. In Rom. 14-15 zinspeelt Paulus op het bestaan van twee groepen in de gemeente te Rome, de ‘zwakken’ (Rom. 14:1 ‘de zwakke in het geloof’, Rom. 15:1 ‘de niet-sterken’) en ‘die sterk zijn’ (Rom. 15:1).

Waarover verschilden ze van mening? De één gelooft alles te mogen eten (Rom. 14:2), maar wie zwak is meent zich van sommige spijzen, zoals vlees en wijn, Rom. 14:21, te moeten onthouden, omdat ze onrein zouden zijn, Rom. 14:14, en alleen groente te mogen eten (Rom. 14:2).

De een (een zwakke in het geloof) stelt de ene dag boven de ander en meent die in acht te moeten nemen, Rom. 14:6, maar de ander (de sterke) stelt alle dagen gelijk, Rom. 14:5.

Dat waren ethisch-godsdienstige kwesties. Kwesties van voedsel (vgl. Rom. 14:20) en dagen. Wellicht kwam dat door het verschil in achtergrond (jodendom versus heidendom, Gods oude verbondsvolk versus de heidenvolken, vgl. Rom. 15:10 ‘volken, met zijn volk’).

In de gemeente te Rome waren ze een geschil geworden. De een oordeelde de ander; de ander minachtte de een, Rom. 14:10. De een die zich van vlees onthield, werd bedroefd vanwege het vlees eten van de ander, Rom. 14:15.

De vrede tussen gelovigen werd erdoor ondermijnd, vgl. Rom. 14: 19, 17; 15; 13. De onderlinge eensgezindheid, de eendracht liep gevaar, Rom.15:5, 6. De blijdschap nam er door af, vgl. Rom. 14:17; 15:10, 13.

Door de zwakke te minachten en hem door eigen vrije gedrag te bedroeven, kan de sterke hem te gronde richten, Rom. 14:15, ctr. de blijdschap in Rom. 14:17. Zo werd er niet opgebouwd, Rom. 14:19 ctr. 15:2, maar afgebroken, Rom. 14:20.

Wat hebben de zwakken en sterken te doen?

  • Ze hebben elkaar aan te nemen, te verdragen, Rom. 14:1, 3, zoals Christus ons heeft aangenomen tot heerlijkheid van God, 15:7.
  • Oordelen en minachten hebben zij na te laten, want wij zullen allen voor de rechterstoel van God gesteld worden, Rom. 14:10-11, 13. Ieder geve voor zichzelf rekenschap, Rom. 14:12.
  • Ieder zij in het zijn eigen denken ten volle verzekerd, Rom. 14:5, en handele niet tegen zijn eigen geweten in, Rom. 14:14. “Hebt u geloof? Heb het bij uzelf voor God. Gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt in wat hij voor goed houdt. Maar wie twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat het niet op grond van geloof is; en alles wat niet op grond van geloof is, is zonde.” (Rom. 14:23)
  • Ieder doe of late na voor de Heer, Rom. 14:6, voor Wie wij leven en sterven, Rom. 14:7-8, van Wie wij zijn, Rom. 14:8, onder Zijn heerschappij, Rom.14:9, vgl. 15:12.
  • Voor de ander geen struikelblok plaatsen of een aanleiding tot vallen, Rom. 14:14. Richt hem niet te gronde, Rom. 14:15, want Christus is voor hem gestorven.
  • Laat wat voor jou goed is, wat jij voor goed houdt, geen kwaad gesproken kunnen worden, doordat je handelt tegen het geweten van de ander, Rom. 14:16.
  • Eten en drinken, waarover in dit geval een geschil bestaat, zijn niet belangrijk in Gods koninkrijk, daar gaat het om rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, Rom. 14:16. Wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensen beproefd, Rom. 14:18.
  • Daarom moeten we niet onszelf behagen, maar erop gericht zijn de naaste te behagen ten goede, tot opbouwing, Rom. 15:2. Christus is ons voorbeeld (vgl. Rom. 15:5): Hij heeft Zichzelf niet behaagd, Rom. 15:3. Hij is een dienstknecht van de besnijdenis (de Joden) geworden, Rom. 15:8. Daarom betaalde hij tempelbelasting, hoewel hij als Zoon van God daarvan eigenlijk vrijgesteld was.

De sterke moet de zwakke in het geloof aannemen, Rom. 14:1, want God heeft hem aangenomen, Rom. 14:3. Vers 1 van Romeinen 14 in verschillende vertalingen: 

Ro 14:1 Wat nu de zwakke in het geloof betreft, neemt hem aan; niet om te beslissen over twijfelachtige vragen. (TELOS)

Ro 14:1 Dengene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, [maar] niet tot twistige samensprekingen. (SV)

Ro 14:1 Aanvaard dan wie zwak is in het geloof, [maar] niet om over meningsverschillen te strijden.(HSV)

Ro 14:1 Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om overwegingen te beoordelen. (NBG51)

Ro 14:1 Aanvaardt wie zwak is in het geloof, zonder persoonlijke meningen te veroordelen.(NaB)

De sterke moet zich met de zwakke niet wikkelen in ‘twistige samensprekingen’ (Statenvertaling), niet met hem strijden over hun meningsverschil (HSV). De sterke moet de zwakke aanvaarden en verdragen met diens zwakheid.

Dat betekent niet dat het verschilpunt verzwegen moet worden. Paulus zelf geeft zijn eigen overtuiging weer. Paulus is het niet eens met het gevoelen van de zwakke dat hij bepaalde spijzen onrein zijn en daarom niet gegeten mogen worden (Rom. 14:14). Alle dingen zijn - zo Paulus - rein, Rom. 14:20. Hiermee spreekt hij de mening van de zwakken tegen, maar hij voert er geen woordenstrijd over. Hij geeft zijn standpunt weer, maar niet als rechter over partijen. De rechter is God.

Hoewel hij het standpunt van de sterken deelt, komt hij op voor de zwakken en wijst de sterken terecht. Vlees eten is geen kwaad, “maar het is kwaad voor de mens die door zijn eten een struikelblok vormt.” (Rom. 14:20). Niet alleen de sterken, maar beide partijen worden vermaand. Daarbij is hij aangaande hen overtuigd dat “dat u ook zelf vol goedheid bent, in staat ook elkaar terecht te wijzen” (Rom. 15:14).

De sterke, die zich meer vrijheid veroorlooft, moet de zwakke niet minachten. Uit liefde moet de sterke rekening te houden met het geweten van de anderen.

De sterken behoren de zwakheden van de zwakken te dragen. Dit betekent dat het ‘lastig’ is, dat je er iets voor over moet hebben.

Ro 15:1 Maar wij die sterk zijn, behoren de zwakheden van de niet-sterken te dragen en niet onszelf te behagen. (TELOS)

Daarom:

Ro 14:21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, of iets te doen waardoor uw broeder struikelt of ten val gebracht wordt of waarin hij zwak is. (TELOS)

De sterke in het geloof, d.w.z. in de overtuiging dat hij vrij is om alle spijzen te eten, moet dat geloof niet doen blijken door in tegenwoordigheid van de zwakke iets te eten of te drinken dat volgens die zwakke ongeoorloofd is. De sterke moet zijn geloof bij zichzelf voor God houden.

Ro 14:22 Hebt u geloof? Heb het bij uzelf voor God. Gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt in wat hij voor goed houdt. (TELOS)

De zwakke op zijn beurt moet de sterke niet oordelen, Rom. 14:3v. Hij moeten de sterke aannemen, want God heeft hem aangenomen, Rom. 14:3. De sterke is een knecht van God. Of hij staat of valt, gaat zijn eigen Heer aan, Rom. 14:4. En de Heer houdt hem staande, Rom. 14:5.

Bronnen

J.V. Hendriks, Handwoordenboek der Nederlandsche synoniemen (1908) s.v. Twist — ruzie — onmin — krakeel — onaangenaamheden. Tekst hiervan is verwerktop 30 jan.2015.

Woordenboek der Nederlandsche taal (1887) s.v. Geschil.

Gerbrand Bruining, Nederduitsche synonymen (1836), band 1, bladzijde 432v. Tekst hiervan is verwerkt op 30 jan.2015.

Voetnoten

  1. Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie, jaar 2000: “verschil, twist tussen twee partijen over een bep. punt. Synoniem: onenigheid.” I.M. Calisch en N.S. Calisch, Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. H.C.A. Campagne, Tiel z.j. (1864), definiëren geschil als : "verschil, oneenigheid, twist”. 
  2. 2,0 2,1 Aangehaald in Gerbrand Bruining, Nederduitsche synonymen (1836)