Gosen
Gosen, Goosjen of Gosjen is in de Bijbel 1. een vruchtbare landstreek in het noordoosten van Egypte, welke door Jozef aan zijn bloedverwanten tot woonplaats aangewezen en ook door hun nakomelingen gedurende 430 jaren bewoond werd; 2. een stad en landstreek in het gebergte van Juda.
Naam. De naam “Gosen” is waarschijnlijk van Egyptische oorsprong en betekent “naderen” of “aardheuvel”. In het Engels is de naam: Goshen.
Gosen in Egypte was een landstreek in Beneden-Egypte (noord-Egypte), zij lag in het oostelijk deel van de Egyptische nijldelta, ten oosten van de neder-Nijl, ten westen van het hedendaagse Suez-kanaal.
Gosen grensde aan de woestijn. Voor landbouw en veeteelt was het land Gosen zeer geschikt, daar het uitmuntte door zijn vruchtbaarheid. Farao noemde Gosen het beste deel van het land.
Ge 47:5 Toen zei de farao tegen Jozef: Uw vader en uw broers zijn naar u toe gekomen. Ge 47:6 Het land Egypte, dat ligt voor u open. Laat uw vader en uw broers in het beste deel van het land wonen; ze mogen in de landstreek Gosen wonen. (...) (HSV)
Jozef, regeerder in het hele land van Egypte, nodigde zijn familie uit om in Gosen te komen wonen.
Ge 45:10 U kunt in het land Gosen wonen. Dan zult u dicht bij mij zijn, u, uw kinderen en kleinkinderen, uw kleinvee, uw runderen en alles wat u hebt. (HSV)
Gosen was zeer vruchtbaar, vol weiden, en daarom geschikt voor de Hebreeën, die met vee omgingen. De kinderen van Israël leefden er gedurende 430 jaren, van de tijd van Jozef tot de tijd van Mozes.
Ge 47:27 Zo woonde Israël in het land Egypte, in de landstreek Gosen. Daar verwierven zij bezit. Zij waren vruchtbaar en werden zeer talrijk. (HSV)
Toen de Israëlieten door hun talrijkheid de Egyptenaren achterdocht begonnen in te boezemen, deden de laatsten twee, naar het schijnt versterkte, steden Pitom en Raämses in Gosen bouwen, en stelden staatsambtenaren aan, die zorg moesten dragen op alle mogelijke wijzen opstand te voorkomen of te bedwingen, en aan de steeds toenemende vermenigvuldiging der Israëlieten paal en perk te zetten.
Van alle rampen en plagen, welke weldra Egypte begonnen te treffen, omdat de farao de Israëlieten niet wilde laten vertrekken, bleef Gosen geheel verschoond (Ex. 9:26).
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Gosen' is op 25 april 2014 verwerkt.