Juk

Uit Christipedia

Een juk (Lat. iugum, Gr. zugon) is een werktuig waarmee trekdieren werden gespannen voor een ploeg of wagen. Een juk heeft bijvoorbeeld de vorm van een houten blok met uithollingen die om de nek van trekdieren sluiten. Met een juk werden een paar ossen of andere trekdieren voor de ploeg of wagen gespannen. In figuurlijke zin is een juk datgene wat iemand wordt opgelegd als een last, mogelijk een toestand van drukkende dienstbaarheid of van beproeving[1]. De Heer Jezus roept zijn leerlingen op zijn juk, dat zacht is, op te nemen (Matth. 11:30).

In figuurlijke en ongunstige zin spreekt men bijvoorbeeld van ‘het juk van de slavernij’, ‘het Babylonisch juk’, ‘het Spaanse juk’. De laatste uitdrukking verwijst naar de heerschappij of dwingelandij van Spanje, waaronder Nederland eens gebracht was.

Twee runderen onder een gezamenlijk juk.

Stieren (1 Kon. 19 : 19 vv.; Job. 1: 14; Amos 6 : 12), en koeien (Richt. 14 : 18) , ook ezels (Ex. 23 : 2; Jes. 30 : 24; 32: 20), maar niet gemengd (Deut. 22 : 10), trokken paarsgewijze (1 Sam. 11 : 5; 1 Kon. 19 : 19), aan het juk. Vandaar dat een paar ook heet een juk (Job 1:3 ; 42: 12; Jes. 51: 23; Luk. 14: 19), en de rijkdom aan vee naar jukken berekend werd.

Bij het juk behoorden, behalve de dwarsstang, nog twee om de halzen van de trekdieren gebogen stukken hout , met banden (Ps. 2 : 3 ; 129 : 3 vv.; Jes. 28 : 22; 1 Kor. 7: 32), een ketting (Sirach 28 : 24), of iets anders aan die dwarstang bevestigd.

Vaak wordt het juk als beeld gebruikt (Gen. 27 : 40; Lev. 26 : 13; Deut. 28 : 48; 1 Kon 12: 4 Jes. 9: 4; 10 : 27 ; 14 : 25; 47 :6; Jer. 2: 20; 5: 5; 27 : 2-11; 30 : 8; Klaagl. 1: 14 ; 3 : 27; Ezech. 30 : 18; 34: 27; Nah.1: 13;. Matth. 11: 29 vv.; Gal. 5: 1; I Tim.6: 1).

Voor weerspannige ossen werden ze zwaarder gemaakt (1 Kon. 12 : 4; Jes. 47 : 6; Hand. 15 : 10; Deut. 28 : 48, wordt in beeldspraak van een ijzeren juk gewaagd).

Tot aandrijving had de landman een zweep , die alleen Jes. 10 : 26 en Nah. 3 : 2 genoemd wordt. Verder een zogenoemde ossenstok, dienende om de aan de ploeg klevende aardkluiten af te stoten, eens door Samar als krijgswapen gebruikt , Richt. 3 : 31. Beeldsprakig gebruikt in Jes. 9 : 4 en, als spreekwoord in Hand. 9 : 5, tegen de prikkels achteruitslaan: zich door weerspannigheid leed berokkenen.

De Heer Jezus schijnt vóór zijn profetische bediening het beroep van zijn vader gevolgd te hebben (Matt. 13: 55; Mark. 6: 3). Justinus in het begin der tweede eeuw zegt van Hem: „Hij verrichtte, onder de mensen levend, het werk van een timmerman, hij maakte ploegen en jukken."[2] 

De Heer Jezus roept ons, zijn leerlingen, op zijn (figuurlijke) juk, dat zacht is, op te nemen (Matth. 11:30).

Mt 11:28 Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Mt 11:29 Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen; Mt 11:30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht. (TELOS)

De uitdrukking ‘het juk opnemen’ was een gangbare uitdrukking voor het op zich nemen van de verplichtingen van de wet[3]. Zijn juk is zacht. Als hij meedraagt, dan moet Hij zich buigen om Zich onder het juk te plaatsen. Hij draagt dan met ons. Met Hem kunnen wij het werk aan.  

Wet van Mozes

De wet van Mozes is goed en heilig, maar wij mensen blijken niet in staat het juk van deze wet te dragen. Het is daarom niet goed om dat juk aan gelovigen op te leggen. Petrus betoogde dat in een vergadering te Jeruzalem over het judaïsme.

Hnd 15:10 Nu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van de discipelen te leggen, dat noch onze vaderen noch wij in staat zijn geweest te dragen? (TELOS)

Ongelijk juk

Een ongelijk juk of span is een koppel verschillende diersoorten, bijvoorbeeld een os en een ezel onder één juk, als één span. Dit was onder de wet van Mozes verboden.

De 22:9 Gij zult uw wijngaard niet met Tweeerlei bezaaien; opdat de volheid des zaads, dat gij zult gezaaid hebben, en de inkomst des wijngaards niet ontheiligd worde.
De 22:10 Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk.
De 22:11 Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk.
(SV)

Het ene was bovendien een rein, het andere een onrein dier.

De afgodendienaars meenden door zo’n samenspanning hun akkers vruchtbaarder te maken. Zonder zo’n bijgelovige mening zou het onbegrijpelijk zijn, dat men dieren zo ongelijk in kracht zou samenspannen[4].

Ongelijk span met Palestijnse boer, ca. 1890.

 

Ongelijk juk van koe en dromedaris, ca. 1898-1911, door American Colony.

Geestelijk toegepast: wij moeten niet door vereniging met wettelozen of ongelovigen samen met hen optrekken.

2Co 6:14 Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis?
2Co 6:15 En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? en welk deel heeft een gelovige met een ongelovige?
2Co 6:16 En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft; ‘Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn’.
(TELOS)

Een gelovige kan daarom niet met een ongelovige trouwen. In bestuurlijke functies kan vereniging met ongelovigen problemen geven.  

Bron

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Akkerbouw. Hieruit is op 19 maart 2013 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoten

  1. Zie Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie, jaar 2000, s.v. Juk.
  2. Aangehaald in: H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) blz. 527.
  3. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Matth. 11:29.
  4. Aldus Patrik, aangehaald in Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Deut. 22:10.