Koningschap: verschil tussen versies

Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
'''Koningschap''' is het koning-zijn, de koninklijke waardigheid. Hieronder handelt over het koningschap in de tijd van de Bijbel.
'''Koningschap''' is het koning-zijn, de koninklijke waardigheid. Hieronder handelt over het koningschap in de tijd van de Bijbel.


God gaf aan Zijn volk eerst Mozes tot een leidsman, en na hem Jozua. Na Jozua’s dood verwekte Hij, in tijden van nood, richteren (rechters).
'''Aanvankelijke leiders.''' God gaf aan Zijn volk eerst Mozes tot een leidsman, en na hem Jozua. Na Jozua’s dood verwekte Hij, in tijden van nood, richteren (rechters).


Aan de aartsvaders was echter reeds de belofte gegeven, dat er koningen uit hun lendenen zouden voortkomen, Gen. 17: 6, 16; 35 :11. Op Gods bevel vaardigde Mozes de koningswet uit, Deut. 17 :14-20. Dat Israël in de dagen van Samuël een koning begeerde, was dus op zichzelf genomen niet in strijd met de Godsregering, maar wèl het beginsel, waaruit die begeerte voortkwam, 1 Sam. 8 :5, 7.
'''Belofte en wet.''' Aan de aartsvaders was echter reeds de belofte gegeven, dat er koningen uit hun lendenen zouden voortkomen, Gen. 17: 6, 16; 35 :11. Op Gods bevel vaardigde Mozes de koningswet uit, Deut. 17 :14-20.


'''Een koning begeerd.''' Dat Israël in de dagen van Samuël een koning begeerde, was dus op zichzelf genomen niet in strijd met de Godsregering, maar wèl het beginsel, waaruit die begeerte voortkwam, 1 Sam. 8 :5, 7.
De door God over Zijn volk gestelde koningen waren geen constitutionele vorsten, met wie de volksvertegenwoordigers een voorwaardelijke verbintenis moesten aangaan, maar dragers van een onbeperkte, van het volk onafhankelijke macht. Zij waren alleen van God afhankelijk, gebonden aan Zijn wet, en gehouden om de, hun door de profeten bekend gemaakte wil van God te volbrengen.  

'''Positie.''' De door God over Zijn volk gestelde koningen waren geen constitutionele vorsten, met wie de volksvertegenwoordigers een voorwaardelijke verbintenis moesten aangaan, maar dragers van een onbeperkte, van het volk onafhankelijke macht. Zij waren alleen van God afhankelijk, gebonden aan Zijn wet, en gehouden om de, hun door de profeten bekend gemaakte wil van God te volbrengen.  


'''Erfelijk'''. Het koningschap, dat erfelijk zou zijn, Deut. 17 :20, werd dit pas met David, krachtens de goddelijke belofte, 2 Sam. 7 :12v. In de regel volgde de oudste zoon de vader op, uitzonderingen hierop vinden we in 2 Kon. 1 :17; 15 :10, 2 Kron. 11 :22. Bij ziekte van de koning nam de zoon en troonopvolger de regering over, 2 Kon. 15 :5, en bij minderjarigheid van de opvolger werd waarschijnlijk een regentschap ingesteld, wanneer niet de koningin-moeder of de hogepriester als voogd de jonge koning bij stond, 2 Kron. 23:16. 
'''Erfelijk'''. Het koningschap, dat erfelijk zou zijn, Deut. 17 :20, werd dit pas met David, krachtens de goddelijke belofte, 2 Sam. 7 :12v. In de regel volgde de oudste zoon de vader op, uitzonderingen hierop vinden we in 2 Kon. 1 :17; 15 :10, 2 Kron. 11 :22. Bij ziekte van de koning nam de zoon en troonopvolger de regering over, 2 Kon. 15 :5, en bij minderjarigheid van de opvolger werd waarschijnlijk een regentschap ingesteld, wanneer niet de koningin-moeder of de hogepriester als voogd de jonge koning bij stond, 2 Kron. 23:16. 
Regel 11: Regel 13:
'''Zalving.''' De koningen werden, vóór de aanvaarding van hun ambt, gezalfd. 
'''Zalving.''' De koningen werden, vóór de aanvaarding van hun ambt, gezalfd. 


'''Kroon.''' Als teken van hun waardigheid ontvingen ze een kroon, 2 Sam. 1 :10, 2 Kon. 11 :12. 
'''Inhuldiging'''. Zij werden door het volk op een feestelijke manier ingehuldigd, 1 Sam. 10 :24, 1 Kon. 1: 25,39, 2 Kon. 11 :12. 


'''Inhuldiging'''. Zij werden door het volk op een feestelijke manier ingehuldigd, 1 Sam. 10 :24, 1 Kon. 1: 25,39, 2 Kon. 11 :12.  
'''Kroon.''' Als teken van hun waardigheid ontvingen ze een kroon, 2 Sam. 1 :10, 2 Kon. 11 :12. 


'''Opperbevelhebber'''. De koning was hoofd van het leger en aanvoerder in de krijg, 1 Sam. 8 :20, en als zodanig de beschermer van zijn volk tegen buitenlandse vijanden. Hij had een vast leger, 1 Sam. 13 :2.  
'''Opperbevelhebber'''. De koning was hoofd van het leger en aanvoerder in de krijg, 1 Sam. 8 :20, en als zodanig de beschermer van zijn volk tegen buitenlandse vijanden. Hij had een vast leger, 1 Sam. 13 :2.