Krijgswezen: verschil tussen versies

Uit Christipedia
Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Krijsgwezen''' is alles wat tot de militaire dienst of tot de oorlogszaken behoort of ermee in betrekking staat<ref>''Van Dale's Groot woordenboek der Nederland...')
 
Regel 44: Regel 44:
== Bron ==
== Bron ==
C. Lindeboom, ''Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis'' (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 251-253. Hieruit is, onder toestemming, op 30 juni 2015 tekst gebruikt.
C. Lindeboom, ''Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis'' (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 251-253. Hieruit is, onder toestemming, op 30 juni 2015 tekst gebruikt.

== Voetnoot ==

Versie van 30 mei 2016 09:54

Krijsgwezen is alles wat tot de militaire dienst of tot de oorlogszaken behoort of ermee in betrekking staat[1].

Hieronder wordt het krijgswezen in het oude Israël behandeld.

Oorlogen

Israël moest de volksstammen van Kanaän uitroeien, maar had zich verder te beperken tot de verdedigingsoorlogen, want het was niet geroepen veroveringen te maken, maar moest zich in zijn land vreedzaam toeleggen op de dienst van God en de zegeningen daarvan genieten.

De Heer was Israëls Krijgsman, Ex. 15 :3. Als de Heer niet met Zijn krijgsheiren uittrok, dan werd Israël te schande, Ps. 44 :10. Bij Hem was geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen, 1 Sam. 14:6, en te helpen, hetzij de machtige, hetzij de krachteloze, 2 Kron. 14 :11-13. Juda’s leger wordt Zijn leger genoemd, 2 Kron. 14 :13, en de strijd is van God, 2 Kron. 20 :15.

Zie verder het artikel Oorlog.

Leger

Elke mannelijke Israëliet van 20 jaar en ouder werd bij de volkstelling opgenomen onder het getal van diegenen die tot de krijgsdienst waren geroepen en die uittrokken tot de strijd, Num. 1 :2 v.; 26 :2 v.

Priesters en Levieten waren vrijgesteld van dienstplicht, en verder allen die in Deut. 20 :5-8 en 24 :5 worden genoemd.

Zodra een oorlog uitbrak, werd van de gezamenlijke dienstplichtige mannen het benodigde aantal uitgekozen en voor de strijd gereed gemaakt, en waarschijnlijk verdeeld in afdelingen van duizend, honderd en vijftig man, Num. 31 :14,48, Richt. 20 :20, 1 Sam. 8 :12, 2 Kon. 1 :9; 11 :4 vv.

Elke stam moest het onderhoud bekostigen van de door hem geleverde krijgslieden.

Koning Saul maakte een begin met de oprichting van een vast leger, 1 Sam. 13 :2; 14:52; 24 :3.

David had een vast leger van 288.000 manschappen, in 12 afdelingen, naar het getal van de maanden, zodat er elke maand 24.000 manschappen in dienst waren, 1 Kron. 27.

Salomo versterkte de legermacht door invoering van ruiterij en krijgswagens, 1 Kon. 1:5; 9:19; 10 :26.

Bij het leger bevonden zich priesters met de zilveren trompetten, om daarop bij de aanval te blazen, opdat de Heer aan Zijn volk zou gedenken, en het de overwinning mocht schenken, Num. 10 :9,10; 31 :6, 2 Kron. 13 :12.

Het leger moest Levitisch rein worden gehouden, Deut. 23 : 9-14.

Wapens

De wapens waren onderscheiden in verdedigingswapens en aanvalswapens.

Verdedigingswapens waren:

  • het grote schild of rondas, dat het gehele lichaam bedekte, 1 Kon. 10 :16,17, 2 Kron. 14 :8, en het kleine schild, 2 Kron. 9 :16; 17 :17. Deze schilden waren van hout, Ez. 39 :9, met dik leder of metaal overtrokken.
  • Verder, de helm, meestal gemaakt van koper, 1 Sam. 17 :5,38, 2 Kron. 26 :14;
  • en het harnas of pantsier, misschien van ijzer, of van linnen of leder, Ex. 28 :32.

Aanvalswapens waren:

  • het zwaard, 1 Sam. 25 :13, 2 Sam. 20 :8, vergelijk Joh. 18 :10, soms tweesnijdend, Richt. 3 :16 vergelijk Hebr. 4 :12, Openb. 1 :16; 2 :12. Het bestond uit gevest, kling en schede, en werd aan een gordel op de linkerzijde gedragen.
  • De speerspies of lans, bestaande uit een houten schacht, 1 Sam. 17 :7, 2 Sam. 21 :19; 23 :7, en een koperen punt, 1 Sam. 17 :7, dat diende òf om er mee te stoten, òf om er mee te werpen, 1 Sam. 18 :11; 19 :10; 20 :33.
  • Boog en pijlen.  De boog, van taai hout, of van koper, 2 Sam. 22 :35, Job 20 :24, Ps. 18 :35, had pezen van ossenspieren, en werd gewoonlijk met de voet gespannen. De pijlen, van licht hout, met een stenen, later met een metalen punt, soms vergiftigd, Job 6 :4, werden in een pijlkoker gedragen, Job 6 :4.
  • De slinger, 1 Sam. 17 :40. De Benjaminieten onderscheidden zich van de anderen als voortreffelijke slingeraars, Richt. 20 :16, en als goede boogschutters, 1 Kron. 8 :40; 12 :2, 2 Kron. 14 :8; 17 :17.

Bron

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 251-253. Hieruit is, onder toestemming, op 30 juni 2015 tekst gebruikt.

Voetnoot

  1. Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.