Linze
Linze (Eng. lentil, Du. Linse, Lat. Lens culinaris, synoniem Ervum lens L., Hebr. adash, Arab. adas) is de naam van de plantensoort Lens culinaris en ook van de eetbare zaden daarvan. De soort behoort tot het geslacht Lens (Lat. voor 'Linze'), dat naast de soort Lens culinaris nog vijf andere soorten telt. Al deze soorten komen voor in het Middellandse-Zeegebied en in Azië. De linze is een zeer oude cultuurplant, voor de eerste maal in het Nabije Oosten gecultiveerd. Ook de Bijbel spreekt van linzen.
Linzen (zaden) waren, gekookt tot een roodbruin moes, een zeer geliefde spijs (Gen. 25:29-34; 2 Sam. 17:28), en werden met andere peulvruchten in tijden van nood tot brood gebakken (Ez . 4: 9). In de Heilige Schrift lezen wij van een linzenakker in 2 Sam. 23:11v.
Jacob gaf Ezau brood met linzensoep.
Ge 25:34 Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht. (HSV)
In Mahanaïm kreeg David en het volk met hem onder mee linzen, om hun honger te stillen (2 Sam. 17:28).
Samma, één van Davids helden, ontrukte aan de Filistijnen een stuk land vol met linzen (2 Sam. 23:11-12).
God gaf Ezechiël de opdracht om van een mengsel zaden, waaronder linzen, brood te maken.
Eze 4:9 En u, neem u tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt. Doe die dan in één pot en maak daarvan voor uzelf brood. Het aantal dagen dat u op uw zij ligt, driehonderdnegentig dagen, moet u dat eten. (HSV)
In 2009 waren de top drie producenten van linzen (peulvruchten): Canada, India en Turkije[1].
Bronnen
Microsoft Encarta Winkler Prins Encyclopedie 2007 s.v. Linze.
Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften, s.v. Linzen. Utrecht: Kemink & Zoon, z.j.