Manoach

Uit Christipedia

Manoach, ook gespeld Manoah, (Eng. en Du. Manoah) was de vader van de richter Simson. Hij was een inwoner van Zora, een plaats in de stam van Dan.

De eigennaam betekent ‘rust’ en komt 18x in de Bijbel voor.

Manoach was een vrome Daniet van Zora (of Sarea, Joz. 19 : 41), dus een van diegenen, die geen deel hadden genomen aan het onbevoegd verlaten van het land (Richt. 18).

Foto: Oude altaarsteen? Het altaar van Manoach? Dit grote platte steenblok, ruim 2 meter lang en breed en 1,50 meter hoog, ligt dicht bij het oude Zora, thans Sar'a geheten. Het ziet eruit als een oud altaar en kan zeer wel dateren uit de tijd van de 
Israëlieten of Kanaänieten. Vele geleerden
[1] houden het (en geenszins zonder kans op juistheid) voor de 'rotssteen', waarop Manoach, de vader van Simson, vóór diens geboorte aan Jhwh een offer bracht (Richt. 13:19).

Zijn vrouw is ons van naam onbekend. Aan haar, die onvruchtbaar was, verscheen de engel van Jhwh in menselijke, maar toch heerlijke gestalte, kondigde haar de geboorte van een zoon aan, die levenslang een nazireeër zijn moest, en beginnen zou Israel uit de hand van de Filistijnen te verlossen; tevens gebood hij haar, gedurende haar zwangerschap dezelfde levensregel te volgen: geen wijn of sterke drank drinken noch iets onreins eten (Richt. 13:4).

Manoach, die van de belofte en het bevel had kennis gekregen, geloofde wat menselijkerwijs onmogelijk scheen (Richt 13 : 8, 12, 17); hij was ook bereid te gehoorzamen, maar verlangde nog nadere aanwijzing, en zonder vergeefse nasporingen naar de „man Gods" te doen, terstond zijn wens in een kinderlijk gebed de Heer aanbevelend, werd hij verhoord.

Hij werd echter ten aanzien van de beloofde knaap eenvoudig op de algemene wet (Num. 6) gewezen, terwijl aan zijn vrouw de bijzondere voorschriften voor haar staat opnieuw herhaald werken (vs. 13). „Van alles wat ik tot de vrouw gezegd heb , moet zij zich wachten" sprak de engel.

Manoach, die de goddelijke spreker als een vroom Israëliet, hartelijk dank en eer wilde bewijzen, mocht, zonder het zelf te weten, de Heer zelf eer bewijzen; uit de maaltijd, die hij voor de man Gods wilde aanrichten, werd een offer (vgl. Richt. 6: 21). De engel die een niet uit te spreken naam had (vgl. Gen. 32 : 29), zorgde waarschijnlijk voor het vuur, dat het offer verteerde, en waarin de Verschenene zelf mede opvoer.

De schrik die de zichtbare verschijning van het goddelijke wezen in menselijke gedaante bij Manoach verwekte, wist zijn vrouw door een vast geloof uit de weg te ruimen.

Manoach zag de vervulling van de belofte en was getuige van de kracht van de geest, die op Simson kwam, en van zijn eerste daden. Diens dood beleefde hij niet meer. Manoachs graf ligt tussen Zora en Estaol. Daarin is zijn zoon Simson later bijgezet (Richt. 16 : 31).

Bron

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Manoah. Hieruit is op 26 april 2014 tekst genomen en verwerkt.

A. Noordtzij, Joh. de Groot, Geknecht in eigen land; met platen en kaart. Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1939. Blz. 50. Hieruit is enige tekst verwerkt op 26 april 2014.  

Voetnoot

  1. Bron: A. Noordtzij, Joh. de Groot, Geknecht in eigen land; met platen en kaart. Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1939. Blz. 50.