Nethinim: verschil tussen versies

267 bytes toegevoegd ,  5 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Nethinim''' waren de aan de Levieten toegevoegde tempelknechten (1 Kron. 9 : 2; Ezra 2: 43; 7: 7; Neh. 7: 16), die door David en andere koningen aan...')
 
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
'''Nethinim''' waren de aan de [[Levieten]] toegevoegde tempelknechten (1 Kron. 9 : 2; Ezra 2: 43; 7: 7; Neh. 7: 16), die door [[David]] en andere koningen aan het heiligdom waren overgelaten (Ezra 8: 20).<blockquote>''Ezr 8:20 ... <u>Nethinim</u>, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, ... (SV)''</blockquote>'''Woord.''' Het Hebreeuwse woord komt van ''nathan'' = geven. Ze waren gegeven, d.i. overgegeven, traditi, namelijk tot de dienst van de Levieten. Ze worden in de na de ballingschap geschreven boeken de tempelknechten genoemd, die de Levieten tot hulp, d.i. tot verlichten van de geringste en zwaarste moeilijkheden gegeven waren; zij werden daarom bij opgaven van het cultuspersoneel altijd bij de Levieten opgenoemd (Ezra 7:24). De Statenvertaling neemt het Hebreeuwse meervoud over en vertaalt door 'Nethinim'; de NBG51-vertaling vertaalt door 'tempelhorigen'; de Willibrordvertaling (1978, 1995) en de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) hebben 'tempelknechten'; de Naardense vertaling heeft letterlijk naar het Hebreeuws vertaald: 'weggegevenen'.  
 
'''Woonplaats.''' Zij woonden deels in de Levietensteden (Ezra 2:70; Neh.7:31), deels te Jeruzalem, in een bijzonder gebied op de Ofel, de zuidelijken uitgang van de tempelberg (Neh.3:26, 31; 11:21).
[[Bestand:Charles Foster Kent, The Jerusalem of Nehemah (1899) (14596514630).jpg|geen|miniatuur|1566x1566px|Op de Ofel, de heuvel zuidelijk van de tempelberg, woonden Nethinim. Op de kaart zijn huizen van de Nethinim getekend, volgens een bepaalde verklaring van Neh. 3:26]]
 
'''Herkomst.''' Als stamvaders van de Nethinim worden aangeduid die [[Gibeonieten]], die Jozua als houthouwers en waterdragers voor het heiligdom aanstelde (Joz.9:21 vv.). De Gibeonieten vormden zonder twijfel de stam, waarbij dan andere krijgsgevangenen kwamen, vanwaar zij in Ezra 2: 58, Neh. 7: 60 en 11: 3 met knechten van [[Salomo]] worden opgenoemd.