Onderwerpenregister bij de Bijbel/H

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 3 feb 2021 om 13:30 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'Onderwerpen die beginnen met de letter '''H'''. {| class="wikitable" |Hgl |4 |: |1 | | |haar |als kudde keiten |- |Lev. |19 |: |32 | | |haar |grijs - |- |Spr. |16 |...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > H

Onderwerpen die beginnen met de letter H.

Hgl 4 : 1 haar als kudde keiten
Lev. 19 : 32 haar grijs -
Spr. 16 : 31 haar grijs -: teken van gerechtigheid
Jer 7 : 29 haar hoofdhaar afscheren
Num. 6 : 5 haar hoofdhaar laten groeien bij Nazireer
Hgl 6 : 5 haar lang -
Dan. 4 : 33 haar lang -
Luk. 7 : 44 haar lang -
Richt. 13 : 5 haar lang - bij Simson
2 Sam. 14 : 26 haar lang -: Absalom
1 Sam. 1 : 11 haar lang -: Samuel
Richt. 16 : 17 haar lange -: teken van onderdanigheid, hier aan God
Lev. 19 : 27 haar niet afscheren op hoofd
Neh. 13 : 25 haar uitplukken: door Nehemia: bij sommige mannen
Luk. 21 18 haar van het hoofd: geen enkele haar van uw hoofd zal verloren gaan
Hgl 4 : 1 haar vlechten
1 Pe 3 : 3 haar vlechten
Deut. 21 : 12 haar vrouw: scheren
Opb. 9 : 8 haar vrouwenhaar
Hgl 5 : 11 haar zwart
Hgl 7 : 5 haarband
1 Tim. 2 : 9 haardracht haarvlechten
Ez. 44 : 20 haardracht niet kaal noch lang
Richt. 16 : 13 , 19 haardracht Simson: zeven haarlokken
Jes. 3 : 24 haarvlecht versus kaalheid
2 Kron. 28 : 34 haast deze zaak geschiedde haastelijk
Spr. 19 : 2 haast doet licht zondigen
Deut. 9 : 12 haast door God bevolen
Num. 35 : 22 haast gevaar van -
Deut. 9 : 3 haast is goed bij verdoen vijanden
Luk. 1 : 39 haast Maria reisde met -
Rom. 9 : 28 haast met - doen: door God
Ps. 116 : 11 haast overdrijven in -
Zef. 1 : 14 haasten de dag van de HEER is -de
Gen. 18 : 7 haasten door een knecht van Abraham
Joz 4 : 10 haasten door het volk: bij het oversteken van de Jordaan
Ps. 119 : 60 haasten goede vorm van -
Gen. 18 : 6 haasten haast u, Sarah
Ps. 69 : 18 haasten haast U, verhoor mij
Esther 6 : 14 haasten iets te doen
Jes. 28 : 16 haasten wie gelooft, die zal niet -
Gen. 45 : 9 haasten zich –: haast u!
Gen. 45 : 13 haasten zich –: haast u!
2 Kron. 24 : 5 haasten zich niet -: ten onrechte
Spr. 14 : 17 haastig tot toorn: gevolg: dwaasheid
Spr. 14 : 29 haastig van gemoed
Spr. 14 : 29 haastig van gemoed: verheft de dwaasheid
2 Kron. 29 : 36 haastig zaak geschiedde -
Spr. 21 : 5 haastigheid zijn leidt tot gebrek
Joh. 7 : 7 haat aanleiding: getuigen van boosheid
Num. 35 : 20 haat als motief
Spr. 10 : 18 haat bedekken: valse lippen
Joz 20 : 3 haat begrip
1Jo 2 : 9 haat bestrijden: in het licht komen
Gen. 27 : 41 haat bij Esau: jegens Jakob
2 Sam. 13 : 15 haat en denken
1Jo 2 : 11 haat en duisternis
Deut. 4 : 42 haat en gedrag
Spr. 27 : 6 haat en kus
2 Sam. 13 : 15 haat en liefde: in een mens
Gen. 37 : 4 haat en spreken
Spr. 26 : 28 haat en spreken
Ps. 139 : 22 haat en vijand
Hos. 9 : 7 haat gevolg van ongerechtigheid
Spr. 10 : 12 haat gevolg: krakelen
Ps. 105 : 25 haat Gods werk en de haat van de Egyptenaren
Joh. 15 : 23 v haat jegens Christus Jezus
Joh. 7 : 7 haat jegens Jezus
Deut. 4 : 42 haat kan tot doodslag leiden
Ez. 23 : 29 haat motief
Joz 20 : 5 haat motief voor moord
Jes. 9 : 19 haat onderlinge -: oordeel Gods
Amos 5 : 10 haat onterechte -
2 Sam. 13 : 15 haat oorzaak
2 Sam. 13 : 22 haat oorzaak
Spr. 14 : 17 haat oorzaak: schandelijke verdichtselen
1Jo 4 : 20 haat oplossing: God(s liefde) zien
Joh. 7 : 7 haat uiting: willen doden, vs 1
Joh. 15 : 18 haat van de wereld: onze innerlijke cognitieve reactie
Marcus 13 : 13 haat van de zijde der wereld
Joh. 16 : 2 haat vanwege de godsdienstige wereld
Spr. 26 : 24 haat verbergen
Lev. 19 : 16 v haat verboden
Spr. 24 : 17 haat verborgen haat: leedvermaak
Pred. 9 : 1 haat versus liefde
Ps. 139 : 22 haat volkomen
1 Kron. 18 : 3 Hadarezer
Opb. 1 : 18 hades dood en -
Opb. 1 : 18 hades dood en -
Opb. 20 : 13 hades gaf de doden die in hem was
Opb. 20 : 14 hades geworpen in de poel van vuur
Matth. 11 : 23 hades hemel versus -
Matth. 11 : 23 hades lage plaats, in tegenstelling tot de hemel die boven is
Hand. 2 : 31 hades niet aan de - overlaten
Luk. 16 : 23 hades plaats van pijn voor de rijke
Luk. 16 : 24 v hades plaats van pijn voor de rijke
Luk. 16 : 24 hades plaats van vuur voor de rijke
Matth. 16 : 18 hades poorten van de -: zullen de gemeente niet overweldigen
Opb. 1 : 18 hades sleutels van de dood en de hades
Luk. 10 : 15 hades tot de - worden neergestoten
Hand. 2 : 27 hades ziel in de -
1 Kron. 18 : 10 Hadoram
Joz 10 : 11 hagel door God gezonden als oordeel
Opb. 11 : 19 hagel grote -
Opb. 16 : 21 hagel grote -
Ex. 9 : 18 v hagel plaag des -s in Egypte
Ps. 105 : 32 hagel regen gemaakt tot -
Job 38 : 22 hagel schatkamers van de -
Job 38 : 23 hagel strafmiddel
Jes. 28 : 17 hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen
Ps. 148 : 8 hagel
Opb. 8 : 7 hagel
Ps. 105 : 33 hagelschade
Ezra 5 : 1 Haggai profeet
Matth. 24 : 51 hakken in tweeën -
Opb. 19 : 1 , 3 halleluja zeggen: in de hemel
Opb. 19 : 4 halleluja zeggen: in de hemel
Opb. 19 : 6 halleluja zeggen: in de hemel
Ps. 117 : 2 hallelujah
Jes. 37 : 7 hallucinatie door God verwekt: bij Rabsake van Assyrie
Gen. 46 : 29 hals aan iemand hals vallen: Jozef bij Jakob
Gen. 45 : 14 hals Benjamin weende aan de hals van Jozef
Spr. 6 : 21 hals figuurlijk
Spr. 6 : 21 hals hechten aan uw hals: geboden
Gen. 45 : 14 hals Jozef viel aan de hals van Benjamin en weende
Hgl 4 : 3 hals
Esther 3 : 1 Haman verhoogd
Jes. 37 : 13 Hamath
Gen. 6 : 21 hamsteren
Luk. 24 50 hand -en opheffen: door Jezus: bij zegenen
Matth. 18 : 8 hand afhakken
2 Sam. 4 : 12 hand afhouwen
Deut. 25 : 12 hand afhouwen: van een onbeschaamde vrouw
Jes. 13 : 2 hand beweegt de - omhoog
2 Kron. 30 : 8 hand geef God de hand
Pred. 9 : 1 hand Gods -: de rechtvaardigen, de wijzen en hun werken in de - Gods
Marcus 9 : 27 hand grijpen: door Jezus
Hgl 5 : 13 hand handen als gouden ringen
Ps. 63 : 5 hand handen opheffen: in Gods naam
Luk. 13 : 13 hand handen opleggen: door Jezus
Jes. 1 : 15 hand handen uitbreiden bij het bidden
Jes. 1 : 15 hand handen vol bloed, wegens het bloedvergieten
Marcus 8 : 23 hand Jezus nam een blinde bij de hand
2 Kron. 15 : 7 hand laat uw -en niet verslappen
Hand. 20 : 34 hand middel om te werken
Klg. 3 : 41 hand opheffen van handen
Ps. 119 : 48 hand opheffen van handen naar Gods geboden
Klg. 2 : 19 hand opheffen van handen: in nood, om behoudenis af te smeken
Klg. 3 : 41 hand opheffen van hart en handen
Neh. 8 : 7 hand opheffing der -en
1 Tim. 2 : 8 hand opheffing van -en: bij gebed
Ps. 134 : 2 hand opheffing: naar het heiligdom
Jac. 4 : 8 hand reinigen: fig.
Job 4 : 4 hand slappe -en sterken
Jes. 35 : 3 hand slappe handen: maakt ze krachtig
Neh. 2 : 18 hand sterken van de handen ten goede
Ps. 143 : 6 hand uitbreiden van de handen tot God
Joh. 10 : 28 hand van Jezus: niemand zal zijn schapen rukken uit zijn -
Marcus 3 : 5 hand verschrompelde - hersteld
Marcus 3 : 1 hand verschrompelde hand
Ez. 21 : 7 hand verslappende handen
Hand. 1 : 1 Hand. geschreven vóór het evangelie naar Lucas
Hos. 12 : 8 handel bedrog in de -
Jac. 4 : 13 handel drijven
Deut. 25 : 13 v handel eerlijkheid in -: juiste weegstenene en inhoudsmaten
Matth. 25 : 16 handel met talenten - drijven
Spr. 20 : 10 handel oneerlijkheid in - gruwel voor God
Ps. 107 : 23 handel op zee
Luk. 19 46 handel rovers
Gen. 31 : 7 handelen bedrieglijk -
Spr. 31 : 29 handelen deugdelijk -
Jer 5 : 4 handelen dwaas -: uit onwetendheid omtrent Gods recht
Spr. 12 : 22 handelen getrouw -
2 Kron. 20 : 35 handelen goddeloos -
2 Kron. 22 : 3 handelen goddeloos -
2 Kron. 24 : 7 handelen goddeloos -
Neh. 9 : 33 handelen goddeloos -
Ps. 105 : 42 handelen Gods - : uit trouw
Jer 43 : 12 - 13 handelen Gods - en menselijk handelen samengaand
Ps. 60 : 14 handelen in God
2 Sam. 12 : 4 handelen indirect : David doodde Uriah
Spr. 15 : 5 handelen kloekzinnig
Spr. 13 : 16 handelen met wetenschap
Ex. 32 : 7 , 11 handelen ons - en Gods -
Neh. 9 : 33 handelen trouw -
3Jo : 5 handelen trouw -
Ez. 18 : 9 handelen trouwelijk –
Ez. 23 : 29 handelen uit: haat
Ps. 71 : 4 handelen verkeerd -
Jer 9 : 5 handelen verkeerd -
Joz 1 : 7 handelen verstandig -
1 Kon. 2 : 3 handelen verstandig -
Jer 20 : 11 handelen verstandig -
Joz 1 : 8 handelen verstandig -: door gehoorzaamheid aan Gods woord
Deut. 29 : 9 handelen verstandig -: gehoorzaam
Jes. 1 : 16 handeling boosheid van -en
Jer 18 : 11 handeling goed maken
Jer 7 : 5 v handeling goed maken: voorbeelden
Jes. 3 : 8 handeling handelingen tegen Jahweh
Micha 3 : 4 handeling kwaad maken
Jer 35 : 15 handeling maakt uw -en goed
Spr. 20 : 11 handeling maakt zedelijkheid bekend
Jer 17 : 10 handeling vrucht
Jer 21 : 14 handeling vrucht der handelingen
handeling zie ook Gedrag
Jer 7 : 3 handeling zijn -en goed maken
Jes. 37 : 27 handeloos
Gen. 37 : 25 handelskaravaan Ismaëlitische -
Ps. 140 : 2 handen opheffen bij het bidden
Lev. 21 : 18 v handicap soorten
Lev. 24 : 19 handicap toebrengen
Dan. 4 : 25 handicap verstandelijke -
Joh. 6 : 13 handkorf
Ex. 29 : 10 handoplegging Aarons zonen op kop var
Marcus 5 : 23 handoplegging begeerd door Jaïrus
Hand. 28 : 8 handoplegging bij gezondmaking
Num. 8 : 10 handoplegging bij inwijding van de Levieten
2 Tim. 1 : 6 handoplegging door - een genadegave schenken
Hand. 9 : 17 handoplegging door Ananias: aan Saul(us)
1 Tim. 4 : 14 handoplegging door de oudsten
Matth. 19 : 15 handoplegging door Jezus: aan kinderen gedaan
Luk. 4 : 40 handoplegging door Jezus: bij ieder der aangevoerde zieken
Marcus 6 : 5 handoplegging door Jezus: enkele zieken
Hand. 19 : 6 handoplegging en de Heilige Geest op hen komend
1 Tim. 5 : 22 handoplegging gemeenschap hebben
Hand. 13 : 3 handoplegging geval
1 Tim. 4 : 14 handoplegging geval
Hand. 8 : 17 handoplegging gevolgd door ontvangen van Heilige Geest
2 Kron. 29 : 23 handoplegging in verband met een zondoffer van geitebokken
Marcus 10 : 16 handoplegging Jezus aan kinderen
Gen. 46 : 4 handoplegging Jozef op zijns vaders ogen
Num. 27 : 18 handoplegging Mozes tov Jozua
1 Tim. 5 : 22 handoplegging niet snel - doen
Marcus 16 : 18 handoplegging op zieken
Lev. 24 : 14 handoplegging voor terechtstelling
Lev. 8 : 14 handoplegging
Num. 27 : 23 handoplegging
Deut. 34 : 9 handoplegging
Marcus 7 : 32 handoplegging
Hand. 9 : 12 handoplegging
Hebr. 6 : 2 handoplegging
2 Thess. 3 : 17 handtekening geval
Gen. 46 : 32 hantering
1 Kron. 19 : 2 Hanun
Hand. 7 : 4 Haran
2 Kron. 10 : 13 hard antwoorden
Spr. 18 : 23 hard harde dingen spreken
2 Sam. 3 : 39 hard harder zijn dan iemand
Ez. 2 : 4 hard van aangezicht
1 Sam. 25 : 3 hard van daden
Ez. 3 : 7 hard van hart
Ez. 2 : 4 hard vgl. stijf
Spr. 13 : 15 hard weg der trouwelozen
Rom. 2 : 5 hardheid en onbekeerlijkheid
Marcus 16 : 14 hardheid van hart
Matth. 13 : 15 hardhorend geestelijk
Ex. 33 : 3 hardnekkig - volk
Hand. 7 : 51 hardnekkige
Opb. 16 : 15 Harmagedon
Ps. 43 : 4 harp God loven met de -
Opb. 15 : 2 harp harpen van God
Neh. 12 : 27 harp inwijding van Jeruzalems muur met onder andere harpen
Ps. 33 : 2 harp looft de HEERE met de harp
Ps. 71 : 22 harp psalmzingen met de -
Ps. 98 : 5 v harp psalmzingt de HEER met de harp
Ps. 49 : 5 harp rede openen op een -
Jes. 23 : 16 harp spelen
Job 30 : 31 harp tot een rouwklacht geworden
Gen. 31 : 27 harp
1 Kron. 13 : 8 harp
Ps. 108 : 3 harp
Ps. 7 : 10 hart - beproeven: door God
Ps. 73 : 13 hart - zuiveren
Jer 5 : 21 hart -teloos volk
Filemon : 12 hart = ander
1 Sam. 25 : 31 hart aanstoot des harten: moord
Hebr. 3 : 12 hart achten op -
Spr. 5 : 12 hart act: versmaden
Ez. 28 : 2 hart actie met -: stellen als Gods hart
Spr. 14 : 14 hart afkerig van -
Jer 5 : 23 hart afvallig -
Deut. 30 : 17 hart afwenden van het hart t.o.v. God
Deut. 17 : 17 hart afwijken door het -
Jer 17 : 5 hart afwijken van God
Jer 17 : 9 hart arglistig
2 Cor. 3 : 15 hart bedekking over het -
Spr. 24 : 2 hart bedenken: verwoesting
Jac. 1 : 26 hart bedriegen: zijn eigen - bedriegen
Jer 14 : 14 hart bedriegerij van het -
Ez. 13 : 22 hart bedroeven
Jes. 44 : 20 hart bedrogen –
1 Kron. 22 : 19 hart begeeft uw hart om ...
Rom. 1 : 24 hart begeerten van het -
2 Kron. 1 : 11 hart begeerten van het -: geval
Spr. 6 : 25 hart begeren in het -
1 Kon. 4 : 29 hart begrip des -en
Spr. 14 : 33 hart begrip: binnenste
Spr. 4 : 23 hart behoed het boven al wat te bewaren is
Spr. 14 : 33 hart bekend wordt wat daarin is
Pred. 7 : 22 hart bekennen door -
Spr. 4 : 23 hart belang voor het leven
Spr. 17 : 3 hart beproeven: door God
Neh. 5 : 6 hart beraadslagen: in mij
Ps. 108 : 2 hart bereid is mijn -
1 Thess. 2 : 17 hart beroofd van iem., wat het gezicht, niet wat het hart, betreft
Dan. 1 : 8 hart beslissen in het -
Jer 4 : 4 hart besnijden
Deut. 30 : 6 hart besnijden: doel: liefde tot God
Deut. 30 : 6 hart besnijden: door God
Pred. 7 : 3 hart beteren: door droefheid
Jer 4 : 14 hart bevat gedachten
Deut. 28 : 65 hart bevend
Spr. 3 : 1 hart beware Gods geboden
Joh. 14 : 27 hart bewaren in vrede
Filip. 4 : 7 hart bewaren: in Christus Jezus
Ex. 35 : 26 hart beweegt iemand iets te doen in wijsheid
Ex. 35 : 21 hart beweegt iemand te doen
Ex. 35 : 29 hart beweegt vrijwillig te brengen tot het werk
Luk. 21 34 hart bezwaard: door roes e.d.
Luk. 21 34 hart bezwaard: door zorgen van het leven
Ps. 73 : 26 hart bezwijken
Gen. 45 : 26 hart bezwijken: van Jakob, door ongeloof
Spr. 6 : 21 hart binden aan uw hart: geboden
Spr. 26 : 24 - 25 hart binnenste
Pred. 5 : 19 hart blijdschap van het hart
1 Sam. 24 : 6 hart bonken
Jer 3 : 17 hart boos -
Jer 7 : 24 hart boos -
Jer 9 : 14 hart boos -
Jer 11 : 8 hart boos -
Matth. 12 : 35 hart boos -
Deut. 15 : 9 hart boos - en boos oog
Spr. 26 : 23 hart boos -: en brandende lippen
Deut. 15 : 10 hart boos -: uw hart zij niet boos
Jer 16 : 12 hart boos -: wandelen naar het goeddunken van zijn boze -
Matth. 12 : 34 hart boos en goed -
Hebr. 3 : 12 hart boos, ongelovig -
Matth. 15 : 19 hart boze overleggingen komen voort uit hart
Luk. 24 : 32 hart brandend -
Ex. 25 : 2 hart bron van beweging
Marcus 7 : 21 hart bron van zonde
1 Pe 3 : 15 hart Christus als Heer heiligen in je -
Filip. 1 : 8 hart Christus Jezus -, daarmee verlangen naar mensen
Ef. 3 : 17 hart Christus wonend in onze harten door het geloof
Spr. 4 : 23 hart daaruit zijn de uitgangen des levens
Joh. 13 : 2 hart de duivel kan iem. in het hart geven iets te doen
2 Cor. 1 : 22 hart de Geest in onze -en gegeven
Ezra 6 : 22 hart de HERE wendt het - des konings om iets te doen
Jes. 57 : 17 hart de weg van je -
1 Kron. 29 : 18 hart de zin der gedachten van het hart: o God, bewaar dit in de zin enz.
Klg. 3 : 65 hart deksel van het hart: geef hun dat
Ez. 38 : 10 hart denken
Deut. 29 : 19 hart denken van het -: wandelen daarnaar
Jes. 10 : 7 hart denkt
Pred. 9 : 3 hart der mensen: vol boosheid
Spr. 12 : 23 hart der zotten: roept dwaasheid uit
1 Kron. 29 : 18 hart des volks
Spr. 14 : 13 hart diepe droefheid in het -
Matth. 5 : 28 hart dingen doen in het -: overspel plegen
Jer 17 : 9 hart dodelijk
Jes. 32 : 6 hart doen door het -: ongerechtigheid
Deut. 1 : 28 hart doen smelten
2 Sam. 7 : 3 hart doen wat in je hart is
2 Kron. 10 : 15 hart door God geneigd: Rehabeam
Ps. 109 : 22 hart doorwond
Rom. 8 : 27 hart doorzoeken van de -en: door God
Spr. 14 : 10 hart droefheid, blijdschap
Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -
Hebr. 3 : 10 - 11 hart dwalen met het - : en Gods rust niet ingaan
Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: altijd: vertoornt God
Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: en Gods wegen niet kennen
Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: ondanks Gods werken te hebben gezien
Ps. 95 : 10 hart dwalende van -
Deut. 5 : 29 hart een - hebben om God te vrezen enz
1 Kron. 12 : 38 hart één - om David tot koning te maken
Hand. 2 : 46 hart eenvoud van -
Ps. 51 : 12 hart en binnenste
Pred. 2 : 10 hart en blijdschap
1 Kron. 28 : 9 hart en denken
Ex. 35 : 21 hart en geest
Spr. 15 : 13 hart en geest
Jes. 57 : 15 hart en geest
Jes. 65 : 14 hart en geest
Ez. 18 : 31 hart en geest
Dan. 5 : 20 hart en geest
Ps. 51 : 19 hart en geest
2 Cor. 5 : 12 , 11 hart en geweten
Hand. 8 : 21 hart en God: niet recht voor God zijnde
Ps. 119 : 80 hart en Gods wil: Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen
Ps. 131 : 1 hart en hoogmoed
Spr. 5 : 12 hart en ik
Jer 4 : 19 hart en ingewand
Deut. 30 : 14 hart en mond
Jer 11 : 20 hart en nieren
2 Kon. 5 : 26 hart en niet-demonische helderziendheid
Jer 22 : 17 hart en ogen
Marcus 8 : 18 hart en ogen, oren
Tit. 2 : 2 hart en oren
Luk. 12 : 34 hart en schat
Spr. 16 : 23 hart en spreken
Luk. 6 : 45 hart en spreken
Pred. 11 : 10 hart en toorn
Hebr. 8 : 10 hart en verstand
Hebr. 10 : 16 hart en verstand
Matth. 22 : 37 hart en verstand en ziel
Luk. 8 : 15 hart en vruchtdragen
Deut. 6 : 5 hart en ziel
Deut. 11 : 18 hart en ziel
Joz 22 : 5 hart en ziel
1 Sam. 2 : 35 hart en ziel
1 Kon. 2 : 4 hart en ziel
1 Kron. 22 : 19 hart en ziel
2 Kron. 15 : 12 hart en ziel
Spr. 24 : 12 hart en ziel
Marcus 12 : 30 hart en ziel
1 Pe 1 : 22 - 23 hart en ziel
Matth. 22 : 37 hart en ziel en verstand
Joz 22 : 5 hart en ziel: met beiden God dienen
Deut. 11 : 16 hart en zonde: afwijking begint in hart
2 Kron. 30 : 12 hart enerlei - geven: door God
Ez. 11 : 19 hart enerlei - geven: door God
2 Cor. 6 : 12 hart enge of ruime plaats in het hart van iemand hebben
Joz 22 : 5 hart ganse -
Joz 23 : 14 hart ganse -
Jer 23 : 9 hart gebroken
Ps. 51 : 19 hart gebroken -
Ps. 69 : 21 hart gebroken -
Jes. 61 : 1 hart gebrokene van -: verbinden
Ps. 147 : 3 hart gebrokenen van -: God geneest ze
Ps. 139 : 23 hart gedachten
Jer 23 : 20 hart gedachten des -en
Hebr. 4 : 12 hart gedachten en overleggingen van het -
Spr. 19 : 21 hart gedachten in het -
Dan. 2 : 30 hart gedachten van het hart kennen
Spr. 6 : 18 hart gedachten: ondeugdzame gedachten smeden
Gen. 8 : 21 hart gedichtsel van 's mensen hart: boos
Deut. 30 : 2 hart gehoorzamen met je ganse -
Luk. 8 : 25 hart gelooft ten dele
2 Pe 2 : 14 hart geoefend in hebzucht
1 Sam. 12 : 26 hart geraakt door God
Jer 22 : 17 hart gerichtheid: om bloed te vergieten
Luk. 12 : 34 hart gerichtheid: op schat
1 Kon. 15 : 3 hart gesteldheid en zondigen
Spr. 23 : 26 hart geven aan God
Jer 24 : 7 hart geven: door God: om Hem te kennen
Pred. 7 : 21 hart geven: tot woorden die men spreekt
1 Kron. 29 : 18 hart gezindheid des -: o God, bewaar
Spr. 14 : 30 hart gezond -: is het levens des vleses
1 Kron. 29 : 17 hart Gij proeft het -: David weet dat
Jer 42 : 12 hart God bewerkt het hart: van de ongelovigen
1 Kron. 28 : 9 hart God doorzoekt alle -en
1 Kron. 29 : 19 hart God geeft een volkomen hart, om te doen
1 Kon. 3 : 12 hart God geeft een wijs en verstandig -
1 Kon. 10 : 24 hart God geeft iets in het hart: wijsheid
Ps. 20 : 5 hart God geve u naar uw -
2 Cor. 4 : 6 hart God heeft geschenen in onze harten
1 Kon. 17 : 37 hart God kan - omwenden
Lev. 26 : 36 hart God kan wekigheid in het hart laten komen
Hand. 15 : 8 hart God kent de harten der mensen
Luk. 16 : 15 hart God kent onze -en
1 Kon. 8 : 58 hart God neigt ons - tot Zich
1 Kron. 29 : 18 hart God richt het - tot Zichzelf
1 Sam. 10 : 26 hart God roert het hart om iets te doen
Dan. 5 : 21 hart God veranderde het - van Nebukadnezar
1 Sam. 10 : 9 hart God verandert het hart
2 Kron. 32 : 31 hart God verzoekt iem. om te weten al wat in zijn hart was
Spr. 21 : 2 hart God weegt de -en van de mensen
2 Cor. 8 : 16 hart God werkt in ons -
Opb. 17 : 17 hart God werkt in onze -en om iets te doen
1 Sam. 16 : 7 hart God ziet het - aan
Marcus 7 : 6 hart God: - verre van God zijnde
Matth. 15 : 8 hart God: je hart ver bij God vandaan zijnde
Gen. 6 : 6 hart Gods -
Gen. 8 : 21 hart Gods -
Jes. 63 : 4 hart Gods -
Jer 32 : 41 hart Gods -
2 Kon. 10 : 30 hart Gods -: daarin kan een wraakplan zijn
Job 36 : 5 hart Gods -: geweldig is Hij in kracht des harten
1 Kon. 9 : 3 hart Gods -: is in Gods huis te Jeruzalem
2 Kron. 6 : 16 hart Gods -: te allen dage in het offerhuis
Spr. 4 : 21 hart Gods woord behouden in het midden van je hart
Marcus 4 : 19 hart Gods woord in het -
Jer 3 : 17 hart goeddunken van -
Jer 9 : 14 hart goeddunken van het -: daarin wandelen
Jer 13 : 10 hart goeddunken van het -: daarin wandelen
Jer 18 : 12 hart goeddunken van het -: dat doen
Deut. 28 : 47 hart goedheid des -en
Jes. 10 : 12 hart grootsheid des -en
Pred. 5 : 1 hart haast zich een woord voort te brengen
Ez. 11 : 19 hart hard -: stenen hart
Ez. 11 : 19 hart hard -: veranderen: door God
Ez. 3 : 7 hart hard van hart
Marcus 4 : 4 hart harde grond bij sommigen
Marcus 16 : 14 hart hardheid van - en ongeloof
Matth. 19 : 8 hart hardheid van -en
2 Thess. 2 : 17 hart harten vertroosten
Marcus 10 : 5 hart hartheid des -
2 Kron. 11 : 16 hart het - begeven om God te zoeken
Spr. 10 : 20 hart het - der goddelozen: weinig waard
2 Kron. 24 : 4 hart het was in iemands - om iets te doen
Ez. 6 : 9 hart hoerachtig -
Spr. 16 : 5 hart hoog van - zijn
Ez. 14 : 4 hart iem. in het - grijpen: door God
Ex. 35 : 34 hart iemand in het - geven om iets te doen
2 Sam. 19 : 14 hart iemands - neigen: door David: bij Juda
Jes. 44 : 19 hart iets in zijn hart brengen
1 Kron. 28 : 2 hart iets in zijn hart hebben om te doen
Pred. 9 : 1 hart iets in zijn hart leggen
Jes. 46 : 8 hart iets weer in het hart brengen
Spr. 2 : 10 hart iin: wijsheid in uw hart gekomen
1 Sam. 25 : 38 hart in binnenste
Jes. 19 : 1 hart in binnenste
Col. 3 : 22 hart in eenvoud van - gehoorzaam zijn
Ef. 6 : 5 hart in eenvoud van uw -
Spr. 6 : 14 hart in het - : verkeerdheden
Luk. 8 : 15 hart in het - bewaren het woord van God
Marcus 4 : 19 hart in het - binnnen komen door dingen die het Woord verstikken
2 Kron. 9 : 23 hart in het - geven: door God: wijsheid
Filip. 1 : 7 hart in het - hebben: iemand, hier Paulus
Deut. 4 : 39 hart in het - hervatten
Deut. 8 : 5 hart in het - iets bekennen
1 Sam. 21 : 12 hart in het - leggen: woorden
Jer 3 : 16 hart in het - opkomen: gedachte aan de ark
Luk. 3 : 15 hart in het - overleggen
Luk. 2 : 19 hart in het - overwegen
Hebr. 8 : 10 hart in het - schrijven: wetten
Deut. 11 : 18 hart in het - woorden leggen
Matth. 13 : 18 hart in het - zaaien: woord Gods
Pred. 2 : 1 hart in het - zeggen
Pred. 3 : 16 , 18 hart in het - zeggen
Matth. 24 : 48 hart in het - zeggen
Zef. 1 : 3 hart in het - zeggen: De HERE doet geen goed noch kwaad
2 Kron. 29 : 10 hart in het - zijn om iets te doen
Ef. 5 : 19 hart in het - zingend en jubelend
Spr. 26 : 25 hart in het -: 7 gruwelen
Spr. 12 : 20 hart in het -: bedrog: bij wie kwaad smeden
Pred. 9 : 3 hart in het -: onzinnigheden
Jac. 3 : 14 hart in het -: twistzucht, jaloersheid
Ps. 109 : 22 hart in het binnenste
Jer 23 : 9 hart in het binnenste
Rom. 2 : 15 hart in het hart geschreven: het werk van de wet
1 Kon. 12 : 26 hart in het hart zeggen (overleggen)
1 Kon. 8 : 18 hart in het hart zijn om iets te doen
Ps. 143 : 4 hart in het midden van mij
2 Kron. 6 : 7 - 8 hart in iem. - zijn om iets te doen
2 Kron. 6 : 8 hart in iem. hart zijn om iets te doen: "gij hebt welgedaan dat het in uw hart geweest is
1 Sam. 2 : 35 hart in je - is iets
Gal. 4 : 6 hart in mijn - woont de Geest
Luk. 24 : 32 hart in ons
Rom. 5 : 5 hart in onze harten: de liefde Gods: uitgestort door de het Geest
Lev. 19 : 17 hart in uw - een broeder haten
Jes. 10 : 7 hart in zijn - hebben volken te verdelgen en uit te roeien
Joz 23 : 14 hart in zijn ganse - weten
Pred. 7 : 2 hart in zijn hart leggen: gaan beseffen
Ps. 73 : 7 hart inbeeldingen des -
1 Sam. 25 : 38 hart infarct of iets dergelijks
2 Cor. 5 : 12 hart innerlijk
Pred. 8 : 11 hart is in ons
Luk. 12 : 34 hart kan ergens anders zijn
Job 31 : 7 hart kan ogen navolgen
Jer 23 : 26 hart kan ons bedriegen, bijv. door droom
Spr. 31 : 11 hart kan vertrouwen op iem.
Spr. 4 : 4 hart kan woorden vasthouden
Deut. 17 : 20 hart kan zich verheffen
Spr. 15 : 11 hart kenbaar voor God alleen
Spr. 14 : 33 hart kennen
Spr. 14 : 10 hart kennen door het -: zijn eigen bittere droefheid
Hebr. 3 : 10 - 11 hart kennen met het -
1 Sam. 16 : 7 hart kennen: door God
Ps. 139 : 23 hart kennen: door God
Jer 17 : 10 hart kennen: door God
Hand. 1 : 24 hart kennen: door God
Hebr. 3 : 10 hart kennen: door God
1 Kon. 8 : 39 hart kennen: door God alleen
Ps. 44 : 22 hart kennen: door God: de verborgenheden van het -
Marcus 2 : 8 hart kennen: door Jezus
Spr. 13 : 12 hart krenking van het -: door uitgestelde hoop
Matth. 9 : 4 hart kwaad denken in het -
Ps. 140 : 3 hart kwaad in het - denken
Pred. 2 : 22 hart kwellingen des -en
Pred. 11 : 9 hart laat uw - zich vermaken in ...
Spr. 7 : 25 hart laat uw hart niet haar wegen niet wijken
Pred. 7 : 2 hart leren met het -
Jes. 57 : 15 hart levend maken: door God
1 Tim. 1 : 5 hart liefde uit een rein -
Deut. 13 : 3 hart liefhebben met ganse -
Ex. 28 : 29 hart locatie
Klg. 1 : 21 hart mat
Klg. 5 : 17 hart mat
Jes. 1 : 5 hart mat -
1 Pe 3 : 4 hart mens van het -
Gen. 8 : 21 hart mensen-: boos: van jeugd aan
Ps. 66 : 18 hart met - zien naar ongerechtigheid
Deut. 4 : 29 hart met ganse - en ziel: begrip
2 Kron. 15 : 12 hart met ganse - God zoeken
Spr. 3 : 5 hart met ganse - vertrouwen io God
2 Kon. 10 : 31 hart met ganse - wandelen in de wet van God
2 Kron. 15 : 15 hart met ganse - zweren
2 Kon. 23 : 3 hart met ganser harte Gods geboden houden
Ps. 119 : 10 hart met gehele -: God zoeken
Luk. 10 : 27 hart met heel uw - God liefhebben
Ps. 138 : 1 hart met het gehele - : loven van God
Deut. 26 : 16 hart met je ganse - iets doen
2 Kron. 34 : 31 hart met zijn ganse - Gods geboden onderhouden
2 Kron. 6 : 14 hart met zijn ganse - wandelen voor God aangezicht
2 Kron. 31 : 21 hart met zijn ganse hart doen
Spr. 4 : 21 hart midden van het -
Spr. 4 : 21 hart midden: bewaarplaats van Gods woord
Ps. 119 : 111 hart mijns harten vrolijkheid: Gods getuigenissen
Gen. 34 : 3 hart naar het hart van een meisje spreken
Ruth 2 : 13 hart naar iemands - spreken
2 Kron. 32 : 6 hart naar iemands - spreken
Ez. 20 : 15 hart nawandelen van drekgoden
Spr. 12 : 25 hart neerbuigen: door bekommernis
Ps. 119 : 36 hart neigen door God : tot Uw getuigenissen
Tit. 2 : 2 hart neigen tot verstandigheid
Joz 24 : 23 hart neigen, zijn -, tot God
Ps. 141 : 4 hart neigen: door God
1 Kon. 11 : 4 hart neigen: door vrouwen
2 Kron. 10 : 15 hart neigen: God neigt het - der koningen
Ps. 141 : 4 hart neiging tot een kwade zaak
Spr. 20 : 9 hart niemand heeft zuiver -
1 Kon. 15 : 3 hart niet volkomen met God zijn
Ez. 18 : 31 hart nieuw -: maakt u er een!
Spr. 23 : 17 hart nijd: uw hart zij niet nijdig over de zondaars
Ef. 1 : 18 hart ogen van het hart: verlichte ogen
Ps. 105 : 25 hart omkeren: door God
2 Sam. 24 : 10 hart omslaand na zonde
Rom. 2 : 5 hart onbekeerlijk -
Jer 6 : 10 hart onbesneden -
Jer 9 : 26 hart onbesneden -
Lev. 26 : 41 hart onbesneden - buigen
Ps. 112 : 8 hart ondersteunen
Spr. 25 : 3 hart ondoorgrondelijk
Filemon : 12 hart Onesimus was Paulus' hart
Ps. 58 : 3 hart ongerechtigheid in het -
Ps. 44 : 19 hart ons - is niet achterwaarts gekeerd
1 Kon. 8 : 61 hart ons hart zij met de Jahweh, onze God, om te wandelen in Zijn inzettingen
Gen. 42 : 28 hart ontgaan: bij de broers van Jozef
Joh. 14 : 27 hart ontroerd, bang
Rom. 1 : 21 hart onverstandig -
1 Kron. 12 : 33 hart onwankelbaar -
Marcus 7 : 19 hart oorsprong van verontreiniging
Ex. 28 : 29 hart op het - dragen, vs 30
Spr. 28 : 26 hart op zijn - vertrouwen: zotheid
Deut. 8 : 2 hart openbaar door wandel
Hand. 16 : 14 hart openen door God
Jes. 65 : 17 hart opkomen in het -: gedenken
1 Sam. 2 : 1 hart opspringen van vreugde
Spr. 16 : 9 hart overdenken door het -
Jes. 33 : 18 hart overdenken door het -
Marcus 2 : 6 hart overleggen in het -
Marcus 2 : 8 hart overleggen in het -
Luk. 5 : 22 hart overleggen in uw harten
Luk. 1 : 51 hart overlegging van het -
Luk. 9 : 47 hart overlegging van hun hart: door Jezus onderkend
Luk. 2 : 35 hart overleggingen uit vele -en
Matth. 5 : 28 hart overspel plegen in het -
1Jo 3 : 19 hart overtuigen door onszelf
1Jo 3 : 19 hart overtuigen tegenover Hem
Luk. 6 : 45 hart overvloed van het -
Matth. 12 : 34 hart overvloed van het -: hieruit spreekt de mond
Luk. 24 : 38 hart overwegingen in -
1 Kon. 8 : 38 hart plaag van zijn hart erkennen
Matth. 6 : 19 hart plaats van het – (gerichtheid)
Spr. 14 : 10 hart prive-terrein
Jer 11 : 20 hart proeven door God
Jer 12 : 3 hart proeven door God
1 Kron. 29 : 17 hart proeven: God proeft het hart
Spr. 20 : 5 hart raad in het -
Ez. 38 : 10 hart raadslagen opkomend in het -
2 Kron. 29 : 34 hart rechter van - om iets te doen
2 Kron. 28 : 34 hart rechter van - zijn
2 Tim. 2 : 22 hart rein
1 Pe 1 : 23 hart rein -
1 Tim. 1 : 5 hart rein -: liefde uit een rein -
Ps. 73 : 1 hart rein van -
Matth. 5 : 8 hart rein van -: God zien
Spr. 22 : 11 hart reinheid van het -: liefhebben
Hand. 15 : 9 hart reinigen van -en: door het geloof: door God
1 Kron. 29 : 18 hart richt hun (= van het volk) hart tot U
Spr. 23 : 19 hart richt uw hart op de weg
2 Kron. 12 : 14 hart richten om God te zoeken
2 Kron. 19 : 3 hart richten om God te zoeken
2 Thess. 3 : 5 hart richten: de Heer moge uw -en richten tot deugden
2 Cor. 5 : 12 hart roemen in het -
Ps. 73 : 26 hart rotssteen des -: God
Pred. 2 : 23 hart rusten: niet
Luk. 6 : 45 hart schat van zijn -: goede of boze schat: daaruit vruchtdragen
Joel 2 : 13 hart scheurt uw hart
Spr. 16 : 1 hart schikkingen van het -
Jes. 15 : 5 hart schreeuwend over ellende van anderen
Klg. 2 : 18 hart schreeuwend tot God
Ps. 55 : 5 hart smart
Rom. 9 : 2 hart smart in het -
Spr. 15 : 13 hart smart van het -: doet de geest verslagen zijn
Joz 14 : 8 hart smelten doen: door verslag
Deut. 9 : 4 hart spreek niet in uw hart zeggende ...
Ps. 4 : 5 hart spreekt in ulieder hart op uw leger
2 Kron. 9 : 1 hart spreken al wat in je hart is
Pred. 2 : 15 hart spreken in het -
1 Sam. 1 : 13 hart spreken in je -
Gen. 24 : 45 hart spreken in zijn -
Pred. 1 : 16 hart spreken met het -
Spr. 22 : 17 hart stel uw hart op mijn wetenschap
2 Sam. 15 : 6 hart stelen van iem.
Ps. 104 : 15 hart sterken: brood sterkt het hart
Hebr. 13 : 9 hart sterken: door genade
Richt. 19 : 5 hart sterken: met letterlijk brood
Jac. 5 : 8 hart sterken: sterkt uw -en
Ez. 2 : 4 hart stijf van hart
Jes. 46 : 12 hart stijven van –
Ps. 62 : 9 hart stort uw - uit voor Zijn aangezicht
Spr. 7 : 3 hart tafel van het -: geboden hierop te schrijven
Spr. 3 : 3 hart tafel van het -: schrijven op
Jer 17 : 1 hart tafel van het hart: zonde erin gegrift
2 Kron. 13 : 7 hart teder van -
2 Sam. 19 : 19 hart ter harte nemen
Jes. 42 : 25 hart ter harte nemen: ellende
Hand. 8 : 22 hart toeleg van uw hart
1Jo 3 : 17 hart toesluiten voor iem.
Jer 4 : 18 v hart tot aan het - raken
Luk. 24 : 25 hart tragen van hart in het geloven
Spr. 25 : 20 hart treurig -
Ps. 55 : 16 hart uit - zijn uitgangen des levens: voorbeeld
Jes. 59 : 13 hart uit het -: woorden
Ps. 14 : 1 hart uit zich in gedrag
Matth. 15 : 18 hart uitgang: output
Luk. 8 : 15 hart uitnemend en goed -
Marcus 5 : 33 hart uitstorten voor Jezus
Ps. 69 : 33 hart uw - leven
Joh. 14 : 1 hart uw - worde niet ontroerd
2 Cor. 7 : 3 hart uw bent in onze -en
2 Kron. 25 : 19 hart uw hart heeft u verheven, om te roemen
Joh. 16 : 21 hart uw hart zal zich verblijden
2 Cor. 9 : 7 hart van -e geven
Pred. 3 : 11 hart van de mens: daarin is de eeuw gelegd
2 Kron. 6 : 30 hart van de mens: God alleen kent het hart van de mensen
Dan. 4 : 16 hart van een beest
Matth. 13 : 14 hart van een volk
Ps. 112 : 7 hart vast -: betrouwende op de HEERE
1 Kron. 15 : 29 hart verachten in het -
2 Sam. 6 : 16 hart verachten in je hart
Dan. 4 : 16 hart veranderen : Nebukadnezar
Jer 4 : 4 hart veranderen: besnijden
2 Kron. 30 : 9 hart veranderen: door God
Spr. 6 : 21 hart veranderen: methode
Ex. 14 : 5 hart verandert tegen het volk
Ps. 143 : 4 hart verbaasd
Joh. 16 : 22 hart verblijden, zich
Spr. 12 : 25 hart verblijden: door een goed woord
Spr. 15 : 30 hart verblijden: door het licht der ogen
Pred. 7 : 7 hart verderven: door een geschenk
Rom. 1 : 21 hart verduisterd
Ps. 86 : 11 hart verenig mijn - tot de vreze uws naams
Jer 4 : 9 hart vergaan
Marcus 6 : 52 hart verhard
Marcus 8 : 17 hart verhard -
Marcus 8 : 18 hart verhard -: begrip
Marcus 6 : 52 hart verhard -: bij de discipelen
Hebr. 3 : 8 hart verharden: als je Gods stem hoort
Ex. 9 : 12 hart verharden: door God: aan Farao
Hebr. 3 : 8 hart verharden: en verbittering
Ex. 14 : 8 hart verharden: Farao's -: door God
Spr. 28 : 14 hart verharden: gevolg: in het kwaad vallen
Hebr. 3 : 9 hart verharden: ondanks Gods werken gezien te hebben
Spr. 28 : 14 hart verharden: vs. Gode vrezen
1 Sam. 6 : 6 hart verharden: zelf verzwaren
Marcus 3 : 5 hart verharding
2 Kron. 25 : 16 hart verharding van -: van Godswege beschikt, vgl. vs. 20
Ef. 4 : 18 hart verharding van het -
Ps. 95 : 8 hart verhardt uw - niet
Hebr. 3 : 15 hart verhardt uw harten niet
Deut. 8 : 14 hart verheft zich
Ps. 104 : 15 hart verheugen: wijn verheugt het hart
Ps. 131 : 1 hart verheven -: mijn - is niet verheven
Hebr. 3 : 8 hart verhraden: verhardt uw harten niet
Spr. 12 : 8 hart verkeerd van -
Ps. 101 : 4 hart verkeerde -: zal van mij wijken
Spr. 11 : 20 hart verkeerde van -
Filemon : 7 hart verkwikken
Filemon : 20 hart verkwikken
Deut. 11 : 16 hart verleiden
Luk. 11 : 33 v hart verlichten
Ps. 107 : 12 hart vernederen
1Jo 3 : 19 v hart veroordelen door ons -
Deut. 8 : 2 hart verraadt zich in verzoeking
Jes. 29 : 13 hart verre van God doen
Ps. 51 : 19 hart verslagen -
Deut. 20 : 8 hart versmelten
Joz 5 : 1 hart versmelten
Joz 2 : 11 hart versmelten: bij de inwoners van Jericho
Spr. 8 : 5 hart verstaan met het -
Jes. 44 : 18 hart verstaan met het –
Spr. 15 : 14 hart verstandig - zal de wetenschap opzoeken
1 Thess. 3 : 13 hart versterken: door God
1 Thess. 3 : 13 hart versterken: door liefde
Deut. 15 : 7 hart verstijven: begrip
Deut. 15 : 7 hart verstijven: verstijf je hart niet
Ex. 14 : 4 hart verstokken, vs 8
Ex. 14 : 17 hart verstokken: begrip
Ex. 4 : 21 hart verstokken: door God
Joz 11 : 20 hart verstokken: door God
Jes. 63 : 17 hart verstokken: door God
Deut. 2 : 30 hart verstokken: door God: doel
Deut. 2 : 30 hart verstokken: en geest verharden
Ex. 9 : 35 hart verstokt
Col. 2 : 2 hart vertroosten
Col. 4 : 8 hart vertroosten
Ef. 6 : 22 hart vertroosten van -en
Joh. 16 : 6 hart vervuld van droefheid
Hand. 14 : 17 hart vervullen: met voedsel en vreugde
Ps. 119 : 32 hart verwijden door God
Ex. 10 : 1 hart verzwaren: door God en de mens zelf
Jes. 6 : 10 hart vet
Ps. 119 : 70 hart vet -
Matth. 13 : 14 hart vet -
Hand. 28 : 27 hart vet -: geestelijk
2 Cor. 3 : 3 hart vlezen tafelen van de -en
Pred. 8 : 11 hart vol om kwaad te doen
Jes. 38 : 3 hart volkomen -
1 Kron. 12 : 38 hart volkomen - : om David koning te maken
2 Kron. 16 : 9 hart volkomen - tot God
1 Kron. 29 : 19 hart volkomen -: geef mijn zoon Salomo een - om te doen ...
1 Kron. 28 : 9 hart volkomen -: met een - God dienen
2 Kron. 19 : 9 hart volkomen -: met een volkomen - doen
2 Kron. 25 : 2 hart volkomen -: missen
2 Kron. 15 : 17 hart volkomen -: van Asa
1 Kon. 15 : 14 hart volkomen met de Heere, al zijn dagen
1 Kon. 8 : 60 hart volkomen met de Heere, om te wandelen in Zijn inzettingen
Jer 4 : 4 hart voorhuid van het -
Deut. 10 : 16 hart voorhuid: te besnijden
Jes. 63 : 4 hart voornemen in -
Hand. 11 : 23 hart voornemen van het -
Matth. 15 : 18 hart voortkomen uit het hart
Col. 3 : 15 hart vrede van Christus in onze harten heersend
Ex. 35 : 5 v hart vrijwillig -
Ex. 35 : 22 v hart vrijwillige van
1 Kron. 29 : 17 hart vrijwilligheid is een zaak van het hart
Ruth 3 : 7 hart vrolijk
Spr. 15 : 15 hart vrolijk -
Esther 1 : 10 hart vrolijk door de wijn
Spr. 15 : 13 hart vrolijk hart maakt aangezicht blijde
Richt. 19 : 22 hart vrolijk maken
Luk. 12 : 34 hart waar je hart is
Pred. 7 : 4 hart waar uw - is
Matth. 6 : 21 hart waar uw schat is, daar zal ook uw - zijn
Hebr. 10 : 22 hart waarachtig hart: hiermee naderen tot God
Deut. 11 : 16 hart wacht u, dat uw hart niet verleid worde
2 Kon. 10 : 31 hart wandelen met ganse - in
2 Kron. 6 : 14 hart wandelen met je ganse - voor God
Jer 4 : 14 hart wassen, zich, -, van boosheid
Jer 4 : 14 hart wassen: verkeerde gedachten wegdoen
Spr. 6 : 22 hart wat aan ons - gebonden is: leidt ons in onze wandel
Col. 3 : 23 hart wat u ook doet, doet het van -e, als voor de Heer en niet voor mensen
Jer 5 : 23 hart wederspannig -
Jes. 65 : 14 hart weedom des -en
Deut. 20 : 3 hart week
Job 23 : 16 hart week maken: door God
Hand. 21 : 13 hart week maken: geval
Deut. 20 : 8 hart week van - zijn
2 Kron. 34 : 27 hart week worden: bij Josia
Jer 51 : 45 hart week wordend
Spr. 27 : 19 hart weerspiegelt de mens
Pred. 11 : 9 hart wegen van uw -: wandel daarin, o jongeling
Spr. 24 : 12 hart wegen: door God
Hos. 4 : 11 hart wegnemen: door: hoererij, wijn, most
Deut. 29 : 18 hart wenden: zijn - wenden om te gaan dienen
Rom. 10 : 1 hart wens van mijn -
Hebr. 10 : 16 hart wetten van God in de -en geven
2 Cor. 6 : 13 hart wijd openstellen
Ex. 35 : 10 hart wijs van -, vs 25
Spr. 11 : 29 hart wijs van -
2 Kron. 9 : 23 hart wijsheid in het -
Spr. 14 : 33 hart wijsheid rust in het - des verstandigen
Spr. 16 : 21 hart wijze van -: zal verstandig genoemd worden
Deut. 30 : 14 hart woord Gods in ons -
Luk. 8 : 12 hart woord in -: duivel kan Gods woord uit het - wegnemen
Deut. 6 : 6 hart woorden in het - bewaren
Job 8 : 10 hart woorden uit het - voortbrengen
Ez. 28 : 2 hart zeggen door het -
Jer 5 : 24 hart zeggen in het -
Hos. 7 : 2 hart zeggen in het -
Ps. 14 : 1 hart zeggen in het -: dat er geen God is
Gen. 8 : 21 hart zeggen in het -: door God
1 Sam. 27 : 1 hart zeggen in je -
Esther 6 : 6 hart zeggen in zijn -
Deut. 15 : 9 hart zetel van overleg
1 Sam. 9 : 20 hart zetten op iets
Ps. 62 : 11 hart zetten op vermogen
Ezra 7 : 10 hart zich - richten om iets te doen
Deut. 30 : 16 hart zich afwenden, door het -
Spr. 18 : 2 hart zich ontdekken van het - van de zot
Hand. 2 : 26 hart zich verblijden
Hos. 13 : 6 hart zich verheffen: gevolg: God vergeten
Deut. 8 : 17 hart zich verheffen: welke gedachten
2 Kron. 26 : 16 hart zich verheffend
Deut. 29 : 19 hart zichzelf zegenen in zijn -
hart zie ook Binnenste
Deut. 30 : 2 hart ziel en -
Deut. 30 : 10 hart ziel: met ganse - en gans zijn zich bekeren tot God
Pred. 1 : 16 hart zien: wijsheid en wetenschap
1 Kron. 22 : 12 hart zijn - begeven om God te zoeken
Pred. 1 : 17 hart zijn - begeven om iets te bereiken
Dan. 10 : 12 hart zijn - begeven om iets te doen en te bereiken
Pred. 1 : 13 hart zijn - begeven om te onderzoeken
Pred. 8 : 9 hart zijn - begeven tot iets
Pred. 8 : 16 hart zijn - begeven: om wijsheid te weten
Deut. 15 : 9 hart zijn - bewaren: geen belialswoord erin toestaan
Ps. 119 : 112 hart zijn - neigen om iets te doen
1 Kon. 11 : 9 hart zijn - neigen: van de HEERE (af)
Dan. 5 : 22 hart zijn - niet vernederen
Pred. 7 : 25 hart zijn - omkeren
Hag. 1 : 5 hart zijn - op zijn wegen stellen: die overdenken
1 Sam. 7 : 3 hart zijn - richten tot God
2 Kron. 20 : 33 hart zijn - schikken tot God
2 Sam. 18 : 3 hart zijn - stellen op iemand
2 Kron. 17 : 6 hart zijn - verheffen in de wegen des HEREN, d.w.z. daarin wandelen met een moedig hart
Dan. 5 : 20 hart zijn - verhief zich
2 Kron. 36 : 13 hart zijn - verstokken
hart zijn - verstokken: zie nek: zijn nek verharden
Ex. 9 : 34 hart zijn - verzwaren
1 Sam. 6 : 6 hart zijn - verzwaren
Jer 9 : 14 hart zijn - volgen
Dan. 5 : 21 hart zijn - werd de beesten gelijk gemaakt
Jac. 5 : 5 hart zijn eigen - tegoeddoen
Job 29 : 13 hart zingen: vrolijk zingen
Matth. 15 : 18 hart zondig
Jac. 4 : 8 hart zuiveren
Hebr. 10 : 22 hart zuiveren van kwaad geweten
Rom. 12 : 10 hartelijk zijn: weest - voor elkaar
Marcus 10 : 5 hartheid van uw hart
1 Thess. 4 : 5 hartstocht begerige -
Col. 3 : 5 hartstocht doodt eventuele - in je leven
Col. 3 : 5 hartstocht en begeerten, vgl. Gal. 5
Rom. 7 : 5 hartstocht hartstochten van de zonden: door de wet gewekt
Jac. 4 : 3 hartstocht in -en iets verkwisten
Rom. 1 : 26 hartstocht onreine -en
Rom. 7 : 5 hartstocht van de zonde: door de wet gewekt
Jac. 4 : 1 hartstocht voert strijd in mijn leden
Ps. 109 : 3 hatelijk hatelijke woorden
Spr. 11 : 15 haten afkeer hebben van: hier goede houding
Spr. 9 : 8 haten als reactie op bestraffing
Spr. 25 : 17 haten begrip
Spr. 12 : 1 haten bestraffing -
Spr. 15 : 10 haten bestraffing -
1Jo 4 : 20 haten broeder -: en God liefhebben: onverenigbaar
Matth 24 : 9 haten christenen gehaat door alle volken
Ps. 139 : 21 haten die U haten
Pred. 2 : 17 haten dit leven haten
Luk. 6 : 27 haten doet wel aan hen die u haten
Opb. 2 : 6 haten door Christus: boze werken -
Ps. 139 : 22 haten door David
Spr. 13 : 5 haten door de rechtvaardige: leugentaal
Luk. 6 : 22 haten door de wereld
1Jo 3 : 13 haten door de wereld: verwondert u daarover niet
Jer 12 : 8 haten door God
Hos. 9 : 15 haten door God: afvalligen
Jes. 61 : 8 haten door God: de roof in het brandoffer
Zach. 8 : 17 haten door God: dingen die Hij haat
Mal. 1 : 3 haten door God: Ezau
Amos 5 : 21 haten door God: feesten
Amos 6 : 8 haten door God: Israëls paleizen
Deut. 12 : 31 haten door God: kindoffers
Jes. 1 : 14 haten door God: nieuwe maanden en gezette hoogtijden van het zondige volk
Deut. 16 : 22 haten door God: van opgericht beeld
Spr. 6 : 16 haten door God: van zekere ondeugden
Hebr. 1 : 9 haten door Jezus: wetteloosheid
Matth 24 : 10 haten elkaar -
1Jo 3 : 15 haten en doden: eenheid, vgl. vs 12 Kain
1Jo 2 : 9 haten en duisternis
Richt. 11 : 3 haten en verstoten
Rom. 9 : 13 haten Ezau heb Ik gehaat
Ps. 101 : 3 haten gedrag -
Luk. 6 : 22 haten gehaat worden door de mensen: gelukkig bent u
Luk. 21 17 haten gehaat worden: de gelovigen
Gen. 29 : 33 haten gehaat worden: Lea
Matth. 10 : 22 haten gelovigen zullen door de wereld gehaat worden
Spr. 28 : 16 haten gierigheid -
Ps. 5 : 5 haten Gij haat alle werkers der ongerechtigheid
Ex. 20 : 6 haten God -
Deut. 5 : 9 haten God -
2 Kron. 19 : 2 haten God -: geval
Amos 5 : 15 haten haat het boze
Jud : 23 haten haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is
Joh. 3 : 20 haten het licht -: reden
Spr. 8 : 13 haten hoovaardigheid
2 Kron. 18 : 7 haten iem. -, want
Lev. 19 : 17 haten in uw hart niet iemand -
Luk. 19 14 haten Jezus: gehaat
Tit. 3 : 3 haten kenmerk van de oude mens
Spr. 8 : 13 haten kwade -
Gen. 29 : 31 haten Lea gehaat
Ps. 119 : 104 haten leugenpaden
Spr. 13 : 5 haten leugentaal -
Spr. 8 : 13 haten mond der verkeerdheden
Gen. 37 : 4 v haten redenen
Pred. 3 : 8 haten tijd om te -
Gen. 37 : 4 haten uit afgunst: jegens Jozef
Ps. 119 : 128 haten vals pad -
Pred. 3 : 8 haten versus liefhebben
Rom. 9 : 13 haten versus liefhebben
Hos. 9 : 15 haten versus liefhebben: bij God
Joh. 15 : 25 haten Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat"
1Jo 2 : 11 haten zijn broeder -
Ps. 69 : 5 haten zonder oorzaak -
Luk. 14 : 26 haten
Ps. 69 : 15 hater gered worden van mijn -s
Rom. 1 : 30 hater God-hater
Ex. 23 : 4 hater houding t.o. -
Spr. 27 : 6 hater kussen van de -
Ps. 68 : 2 hater van God: zijn -s zullen van Zijn aangezicht vluchten
Job 31 : 29 hater verdrukking van zijn -
2 Kron. 1 : 11 hater
Gen. 15 : 14 have grote -
2 Kron. 32 : 29 have zeer grote - geschonken door God aan Hizkia
Ps. 107 : 30 haven God leidt ons naar de - onzer begeerte
Gen. 10 : 7 Havila zoon van Cusch
1 Sam. 15 : 7 Havila
Joz 11 : 10 v Hazor ingenomen door Jozua
Joz 11 : 1 Hazor
Matth. 13 : 12 hebben de Zoon -
Luk. 19 26 hebben en gegeven worden
Matth. 25 : 29 hebben waarlijk -
Marcus 4 : 25 hebben wie de Zoon heeft, heeft alles; wie Hem niet heeft, heeft niets (uitleg)
Matth. 13 : 12 hebben wie heeft hem zal worden gegeven
Luk. 8 : 18 hebben wie heeft, zal worden gegeven
Matth. 13 : 12 hebben wie niet heeft, wordt alles afgenomen
Gen. 10 : 22 Heber achter-achterkleinzoon van Sem
Gen. 10 : 21 Heber en Sem
1 Kron. 1 : 19 Heber oorsprong
Opb. 2 : 3 Hebr. probleem: moeheid
Ex. 3 : 18 Hebreeën de God der -
Ex. 5 : 3 Hebreeën God van de Hebreeen
Hebr. 13 : 22 Hebreeënbrief brief geschreven
Hebr. 13 : 24 Hebreeënbrief geschreven in Italië
Hebr. 10 : 11 Hebreeënbrief ontstaan: vóór de verwoesting van de tempel
Hebr. 13 : 23 Hebreeënbrief schrijver: bekende van Timotheüs
Hebr. 13 : 19 , 23 Hebreeënbrief schrijver: in de gevangenis vermoedelijk, ctr. echter vers 23
Filip. 3 : 5 Hebreeër Paulus een -
Deut. 15 : 12 Hebreeër
Joz 14 : 13 Hebron erfdeel van Kaleb
2 Kron. 11 : 10 Hebron gebouwd door Rehabeam
Joz 10 : 3 Hebron koning van -: Hoham
Joz 14 : 15 Hebron oude naam: Kirjath-Arba
1 Kron. 6 : 57 Hebron vrijstad
Gen. 23 : 2 Hebron
Joz 21 : 11 Hebron
1 Thess. 2 : 5 hebzucht achter evangelisatie mogelijk
Col. 3 : 5 hebzucht doodt eventuele - in je leven
1 Sam. 8 : 3 hebzucht geval
Micha 2 : 2 hebzucht geval
Luk. 20 14 hebzucht geval
2 Pe 2 : 14 hebzucht hart geoefend in -
Marcus 7 : 21 hebzucht oorsprong: hart
Ef. 5 : 3 hebzucht tegen -
Hebr. 13 : 5 hebzucht tegen -
Jes. 5 : 8 hebzucht veroordeeld
Ef. 5 : 6 hebzucht vertoornt God
Rom. 1 : 29 hebzucht vervuld van - en andere dingen
Spr. 1 : 13 hebzucht voorbeeld
Luk. 12 : 13 hebzucht waarschuwing tegen -
Luk. 12 : 15 hebzucht waken voor alle -: let op en waakt voor alle hebzucht
hebzucht zie ook Gierigheid
Spr. 30 : 15 hebzucht
Hos. 4 : 18 hebzucht
2 Pe 2 : 3 hebzucht
1 Thess. 2 : 5 hebzuchtig voorwendsel
Ef. 5 : 5 hebzuchtige geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
1 Cor. 6 : 10 hebzuchtige geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Cor. 5 : 11 hebzuchtige in de gemeente: omgang met hem vermijden
1 Cor. 5 : 10 hebzuchtige
Matth. 6 : 24 hechten aan God, aan rijkdom
hechtenis zie ook Gevangenschap
Filip. 3 : 19 hedonisme
Col. 1 : 23 heel gepredikt in de hele schepping die onder de hemel is
Jes. 40 : 26 heelal door God geschapen
Jer 31 : 35 heelal door God ingericht
Jer 31 : 37 heelal onmeetbaar
Luk. 21 26 heelal toekomst
Jac. 1 : 4 heelheid
Ex. 15 : 26 Heelmeester God onze -
Job 10 : 21 heengaan dood gaan
Luc. 10 : 37 heengaan ga heen en doet u evenzo
Luk. 7 : 50 heengaan ga heen in vrede
Luk. 8 : 48 heengaan ga heen in vrede
Luk. 17 : 19 heengaan ga heen, zei Jezus tot de gereinigde Samaritaan
Luk. 10 : 3 heengaan geboden
Luk. 17 : 14 heengaan geboden door Christus
Joh. 15 : 16 heengaan in de wereld en vrucht dragen
Job 16 : 22 heengaan na enkele jaren - (verwacht Job)
2 Tim. 4 : 6 heengaan Paulus' -
Matth. 26 : 24 heengaan sterven
Luk. 2 : 29 heengaan sterven
Luk. 22 22 heengaan sterven
Filip. 1 : 23 heengaan sterven en vertrekken naar het hiernamaals
Gen. 24 : 10 heer Abraham was de - van Eliëzer
2 Kron. 18 : 16 heer begrip
Matth. 6 : 24 heer begrip
Matth. 6 : 24 heer begrip: moet gediend worden
Gen. 39 : 2 heer betekenis: voorbeeld Potifar t.o.v. Jozef
Gen. 32 : 4 , 5 heer broer 'heer' genoemd: door Jakob
Gen. 32 : 18 heer broer 'heer' genoemd: door Jakob
Hand. 25 : 26 heer de keizer 'mijn heer' genoemd
Matth. 20 : 1 heer des huizes
Gen. 39 : 3 heer eigenaar van slaaf
2 Pe 3 : 2 heer en heiland
Jes. 24 : 2 heer en knecht
Jud : 4 heer en meester: Jezus
Luk. 14 : 21 heer en slaaf
Joh. 13 : 16 heer en slaaf
Luk. 12 : 36 heer en slaven
Gen. 19 : 2 heer engelen aangesproken met "mijn heren"
Mal. 1 : 6 heer geëerd door zijn knecht
2 Kron. 18 : 16 heer geen - hebben: Israël
Ef. 6 : 5 heer gehoorzaam aan heren naar het vlees
Joh. 12 : 21 heer gezegd van Filippus
Opb. 17 : 14 heer Heer der heren
Ps. 136 : 3 heer heer der heren: God
Col. 4 : 1 heer Heer van de -
1 Kon. 22 : 17 heer herder
Matth. 8 : 21 heer Jezus - genoemd door een discipel
Luk. 6 : 46 heer Jezus - noemen
Ps. 105 : 21 heer Jozef tot - over farao's huis gezet
Jes. 37 : 6 heer koning Hizkia was heer van zijn hoge ambtenaren
Ef. 6 : 9 heer laat dreigen na
1 Sam. 26 : 17 heer mijn - koning
Gen. 24 : 26 , 27 heer mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham
Gen. 24 : 35 v heer mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham
Luk. 6 : 46 heer mijn heer heb ik te gehoorzamen
Gen. 24 : 18 heer mijn heer: zo noemde Rebekka de onbekende man Eliëzer
Ef. 6 : 5 heer naar het vlees
Col. 3 : 22 heer naar het vlees
Col. 4 : 1 heer plicht der heren
2 Kron. 13 : 5 heer rebelleren tegen zijn -
Ef. 6 : 9 heer risico: dreigen
Mal. 1 : 6 heer te vrezen door zijn knecht
Matth. 6 : 24 heer twee -en dienen is onmogelijk
Luk. 16 : 13 heer twee heren dienen is ondoenlijk
Gen. 31 : 35 heer vader 'mijn heer' genoemd: door Rachel
Gal. 4 : 1 heer van alles zijn: de erfgenaam
Luk. 10 : 2 heer van de oogst
Matth. 20 : 8 heer van de wijngaard
Luk. 20 15 heer van de wijngaard
Luk. 22 11 heer van het huis
Matth. 10 : 25 heer van het huis: Jezus
Matth. 10 : 24 heer van slaaf
Gen. 19 : 2 heer versus knecht
Gal. 4 : 1 heer versus slaaf
Spr. 27 : 18 heer zijn - waarnemen
Hand. 9 : 5 Heer aanspreektitel, door Saulus gebruikt voor Jezus
1 Cor. 7 : 35 Heer blijven bij de -
1 Pe 3 : 15 Heer Christus als - heiligen in je hart
Col. 3 : 24 Heer Christus: Heer Christus
2 Pe 3 : 9 Heer dag van -
1 Cor. 8 : 6 Heer één - voor ons: Jezus Christus
Joh. 13 : 13 Heer en Meester
Matth. 18 : 27 Heer en slaaf
Opb. 19 : 7 Heer God
Col. 3 : 18 Heer in - betaamt het dat de vrouw onderdanig is aan haar man
Ef. 1 : 2 Heer Jezus Christus
Opb. 11 : 8 Heer Jezus de Heer van de twee getuigen
Hand. 10 : 36 Heer Jezus is aller -
Luk. 12 : 36 Heer Jezus is onze -
Col. 4 : 1 Heer Jezus is onze - in de hemel
Col. 3 : 17 Heer Jezus: alles in naam van de - J doen
Filip. 4 : 5 Heer nabij ons zijnde
Ef. 6 : 9 Heer onze - is in de hemelen
Opb. 4 : 11 Heer onze Heer en God
Dan. 5 : 23 Heer van de hemel: God
Col. 3 : 22 Heer vrees voor de -: in van Hem dienen
Hand. 13 : 48 Heer woord van de -: verheerlijken
Gen. 45 : 9 heer Jozef tot – over geheel Egypteland gesteld
Luk. 13 : 25 heer des huizes
1 Kron. 11 : 22 heerlijk begrip: Benaja de -ste van de dertig helden
Jes. 12 : 5 heerlijk ding: God heeft -e dingen gedaan
Jes. 13 : 5 heerlijk dingen: God heeft heerlijke dingen gedaan
Jes. 23 : 9 heerlijk en sieraad
Luk. 13 : 17 heerlijk heerlijke dingen gebeurden door Jezus
Ps. 136 : 17 heerlijk heerlijke koningen
1 Kron. 11 : 25 heerlijk heerlijkste zijn: Benaja, van dertig helden
1 Kron. 4 : 9 heerlijk Jabez -er dan zijn broeders
Jes. 42 : 21 heerlijk maken: door God: Israël
Jes. 44 : 23 heerlijk maken: God heeft Zich – gemaakt in Israël
Jes. 44 : 23 heerlijk maken: Zich - maken: door God: in Israël
Jes. 4 : 5 heerlijk over al wat - is zal een beschutting wezen
Jes. 61 : 3 heerlijk ver-en: God
Jes. 61 : 3 heerlijk ver-en: is de heerlijkheid van God doen uitkomen
1 Pe 4 : 16 heerlijk ver-lijken: God: in het lijden
Ez. 27 : 25 heerlijk ver-t en vervuld
Joh. 8 : 44 heerlijk zichzelf ver-en: levert niets op
Joh. 8 : 44 heerlijk zichzelf ver-en: voorbeeld
Ez. 28 : 22 heerlijk zie ook Verheerlijken
heerlijk zie ook Verheerlijken
Ef. 5 : 27 heerlijk zodanig zal de Gemeente voor Christus staan
Ps. 16 : 3 heerlijke goedheid jegens de -n
Jes. 5 : 13 heerlijke heerlijken zullen honger lijden
2 Sam. 1 : 23 heerlijkheid - zoeken: door leugen
2 Pe 1 : 17 heerlijkheid aan Jezus: door God Vader
Dan. 2 : 31 heerlijkheid aardse -
Hos. 14 : 7 heerlijkheid als van de olijfsboom
Rom. 2 : 10 heerlijkheid als vergelding ontvangen
Jes. 13 : 19 heerlijkheid Babel, de - der Chaldeeën
1 Sam. 22 : 7 heerlijkheid be hoefte aan
2 Cor. 3 : 8 heerlijkheid bediening van de Geest bestaat in -
Luk. 12 : 27 heerlijkheid begrip: pracht, schoonheid, rijkdom
Jes. 61 : 6 heerlijkheid brengen: door volken: aan Israël
Ef. 3 : 13 heerlijkheid bron van -: verdrukkingen van Paulus voor anderen
Hebr. 9 : 5 heerlijkheid chreubs van de -
Gen. 45 : 13 heerlijkheid Christus - (typologisch)
Jac. 2 : 1 heerlijkheid Christus der -
2 Tim. 4 : 18 heerlijkheid Christus zij de - tot in alle eeuwigheid
Hebr. 3 : 3 heerlijkheid Christus' -
Joh. 17 : 22 heerlijkheid Christus' -: door God gegeven
1 Pe 1 : 21 heerlijkheid Christus' -: door God hem geschonken
2 Thess. 2 : 14 heerlijkheid Christus' -: ons deel
1 Thess. 2 : 20 heerlijkheid Christus' -: zijn wij (toepassing)
Ef. 1 : 17 heerlijkheid de Vader der heerlijkheid
1 Pe 5 : 1 heerlijkheid deelgenoot van de - die geopenbaard zal worden
Ez. 10 : 4 heerlijkheid des HEEREN: glans
Ez. 10 : 4 heerlijkheid des HEEREN: verplaatste zich
2 Tim. 2 : 10 heerlijkheid eeuwige -
Joh. 7 : 18 heerlijkheid eigen -: zoeken
Luk. 2 : 9 heerlijkheid en licht
1 Pe 1 : 7 heerlijkheid en lof en eer
Filip. 1 : 11 heerlijkheid en lof van God
Opb. 15 : 8 heerlijkheid en macht
Opb. 19 : 1 heerlijkheid en macht
Ps. 111 : 3 heerlijkheid en majesteit
Ex. 28 : 2 heerlijkheid en sieraad
Luk. 2 : 9 heerlijkheid engel met - van de Heer
Dan. 5 : 18 heerlijkheid gave Gods
1 Pe 4 : 14 heerlijkheid Geest der -
2 Cor. 3 : 7 heerlijkheid geval van uitwendige -
1 Pe 1 : 21 heerlijkheid geven aan iem.: aan Christus: door God
Luk. 17 : 18 heerlijkheid geven: aan God
Opb. 14 : 7 heerlijkheid geven: aan God
Opb. 4 : 9 heerlijkheid God - geven
Opb. 16 : 9 heerlijkheid God - geven
Rom. 4 : 21 heerlijkheid God - geven: door Abraham
Opb. 19 : 7 heerlijkheid God de - geven
Filip. 2 : 11 heerlijkheid God Vader, tot - van God de Vader
Jes. 46 : 13 heerlijkheid God zal Zijn – geven aan Israël
1 Tim. 1 : 17 heerlijkheid God zij - tot in alle eeuwigheid
Gal. 1 : 5 heerlijkheid God zij de - tot in alle eeuwigheid
Filip. 4 : 20 heerlijkheid God zij de - tot in alle eeuwigheid
Matth. 16 : 27 heerlijkheid God: - van de Vader
Hand. 7 : 2 heerlijkheid God: de God der -
Hebr. 13 : 21 heerlijkheid God: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid
Ex. 16 : 7 v heerlijkheid Gods - : zien
Ez. 16 : 14 heerlijkheid Gods - op Jeruzalem gelegd
Jes. 60 : 1 v heerlijkheid Gods - over Israël gezien
Col. 1 : 11 heerlijkheid Gods -, kennen daarvan bekrachtigt ons
Ez. 1 : 28 heerlijkheid Gods -: Christus uitdrukking ervan
1 Thess. 2 : 12 heerlijkheid Gods -: daartoe worden wij geroepen
Jes. 3 : 8 heerlijkheid Gods -: de ogen Zijner -
Rom. 9 : 23 heerlijkheid Gods -: de rijkdom van Zijn -
2 Kron. 5 : 14 heerlijkheid Gods -: geopenbaard
Ps. 138 : 5 heerlijkheid Gods -: groot
Ex. 29 : 43 heerlijkheid Gods -: heiligt
Ez. 3 : 12 heerlijkheid Gods -: lof toegebracht
Ex. 33 : 18 heerlijkheid Gods -: Mozes wenste die te zien
Ex. 33 : 18 heerlijkheid Gods -: Mozes zag hem niet
Jes. 35 : 2 heerlijkheid Gods -: sieraad
Jes. 60 : 1 heerlijkheid Gods -: zinnebeeld: zon
Filip. 4 : 19 heerlijkheid Gods rijkdom in - in Christus Jezus
Col. 1 : 11 heerlijkheid Gods: de sterkte van Gods -
Ef. 2 : 21 heerlijkheid Gods: in Christus Jezus
Ef. 2 : 21 heerlijkheid Gods: in de gemeente
Joh. 7 : 18 heerlijkheid Gods: zoeken
2 Cor. 4 : 16 heerlijkheid grote - voor ons bewerkt door verdrukking
Spr. 28 : 12 heerlijkheid grote -: als de rechtvaardigen opspringen van vreugde
Hag. 2 : 10 heerlijkheid groter
Dan. 4 : 36 heerlijkheid groter - werd Nebukadnezar toegevoegd
1 Pe 1 : 11 heerlijkheid heerlijkheden
Jud : 8 heerlijkheid heerlijkheden lasteren
Ef. 1 : 17 - 18 heerlijkheid hoop der -
Col. 1 : 27 heerlijkheid hoop der -: Christus
Filip. 3 : 19 heerlijkheid hun - is in hun schande
Hebr. 3 : 3 heerlijkheid iem. groter - waard achten
1 Kron. 22 : 5 heerlijkheid iets tot - maken
Col. 3 : 4 heerlijkheid in - zullen wij met Christus geopenbaard worden
Filip. 3 : 19 heerlijkheid in schande hebben
Opb. 19 : 1 heerlijkheid is van onze God
Deut. 26 : 19 heerlijkheid Israël: tot - stellen
Opb. 1 : 6 heerlijkheid Jezus zij de -
Marcus 13 : 26 heerlijkheid Jezus' -
Matth. 25 : 31 heerlijkheid Jezus' - : Hij komt in Zijn -
Tit. 2 : 13 heerlijkheid Jezus' - zal verschijnen
Joh. 17 : 24 heerlijkheid Jezus' -: gave des Vaders: uit liefde
Joh. 17 : 24 heerlijkheid Jezus' -: heerlijkheid: aanschouwen
Gen. 45 : 13 heerlijkheid Jozefs - : geboodschapt aan Israël
Ex. 28 : 2 heerlijkheid kleding tot -
Ez. 16 : 12 heerlijkheid kroon der -
1 Pe 5 : 4 heerlijkheid kroon van de -
Ps. 71 : 8 heerlijkheid laat mijn mond vervuld worden met uw -
Jud : 8 heerlijkheid lasteren
2 Pe 2 : 10 heerlijkheid lasteren van -en
Num. 27 : 20 heerlijkheid leg op Jozua van uw (Mozes') heerlijkheid
Filip. 3 : 21 heerlijkheid lichaam van Zijn heerlijkheid
Opb. 18 : 1 heerlijkheid lichtgevend
2 Pe 1 : 17 heerlijkheid luisterrijke -
Hebr. 2 : 7 heerlijkheid mens gekroond met -
Matth. 6 : 29 heerlijkheid menselijke - geringer dan de heerlijkheid der schepping
2 Tim. 2 : 10 heerlijkheid met de behoudenis ook - verkrijgen
Spr. 25 : 26 heerlijkheid onderzoeken
1 Pe 1 : 7 heerlijkheid ontvangen bij openbaring van de Heer
Joh. 17 : 22 heerlijkheid onze -: door Christus gegeven: doel: eenheid
2 Thess. 2 : 14 heerlijkheid onze -: van Christus
1 Pe 4 : 13 heerlijkheid openbaring van Christus' -
1 Thess. 2 : 20 heerlijkheid Paulus' -: de behouden thessalonikers
Esther 1 : 4 heerlijkheid rijkdom der -
Col. 1 : 27 heerlijkheid rijkdom van de heerlijkheid van deze verborgenheid
Ef. 1 : 18 heerlijkheid rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen
Opb. 21 : 24 heerlijkheid rijkdom, bezit, dure goederen
2 Pe 1 : 3 heerlijkheid roepen door -
Hag. 2 : 10 heerlijkheid tempel
Hebr. 2 : 10 heerlijkheid toekomstige - van de christen
Rom. 8 : 18 heerlijkheid toekomstige - van een gelovige
Richt. 5 : 31 heerlijkheid toekomstige - van ons (toepassing)
Matth. 13 : 43 heerlijkheid toekomstige- van de zonen van het Koninkrijk
Rom. 15 : 7 heerlijkheid tot - van God: aannemen: ons: door Christus
Jes. 60 : 13 heerlijkheid van de Libanon
Richt. 5 : 31 heerlijkheid van de Christenen straks
Ef. 3 : 13 heerlijkheid van de gelovigen door de verdrukkingen van Paulus
Num. 16 : 19 heerlijkheid van de Heer verscheen aan de hele vergadering
2 Cor. 3 : 18 heerlijkheid van de Heer: aanschouwen
Luk. 2 : 9 heerlijkheid van de Heer: omscheen hen
1 Cor. 15 : 40 heerlijkheid van de hemellichamen
2 Thess. 1 : 9 heerlijkheid van de sterkte van de Heer Jezus
Ef. 3 : 16 heerlijkheid van de Vader: rijkdom ervan
Esther 1 : 6 heerlijkheid van een hof
Dan. 4 : 36 heerlijkheid van een koninkrijk
Esther 1 : 4 heerlijkheid van een rijk
2 Cor. 4 : 6 heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus: kennis daarvan
2 Cor. 4 : 15 heerlijkheid van God: dankzegging overvloedig tot de - van God
Rom. 5 : 2 heerlijkheid van God: de hoop op de - van G: roemen daarin
Rom. 3 : 23 heerlijkheid van God: niet bereiken, missen: door de mens
Opb. 15 : 8 heerlijkheid van God: rook van de - van God vervulde de tempel
Filip. 1 : 11 heerlijkheid van God: tot - van God
Num. 14 : 22 heerlijkheid van God: zien
Joh. 11 : 40 heerlijkheid van God: zien
Hand. 7 : 55 heerlijkheid van God: zien: door Stefanus
Ef. 1 : 6 heerlijkheid van Gods genade
Ps. 145 : 11 heerlijkheid van Gods koninkrijk
Jes. 2 : 10 heerlijkheid van Gods majesteit
Ps. 149 : 9 heerlijkheid van Gods volk: oordeel oefenen over hun vijanden
1 Kron. 16 : 29 heerlijkheid van het heiligdom
Hand. 22 : 11 heerlijkheid van het licht
Joh. 1 : 14 heerlijkheid van het Woord: aanschouwen
Esther 5 : 11 heerlijkheid van iemands rijkdom: Haman vertelde de - van zijn rijkdom
Num. 16 : 42 heerlijkheid van Jahweh verscheen
Ex. 16 : 10 heerlijkheid van Jahweh: verscheen in de wolk
Gen. 31 : 1 heerlijkheid van Jakob
Spr. 14 : 28 heerlijkheid van Jezus: aspect: menigte des volks (toepassing)
Num. 14 : 10 heerlijkheid van Jhwh verscheen in de tent der samenkomst voor al het volk
Num. 14 : 21 heerlijkheid van Jhwh: de hele aarde zal ermee vervuld worden
Matth. 20 : 22 heerlijkheid van lijden tot -
1 Pe 1 : 24 heerlijkheid van mensen: vergankelijk
2 Cor. 3 : 7 heerlijkheid van Mozes' gezicht
Tit. 2 : 13 heerlijkheid verschijning van Jezus' heerlijkheid
1 Pe 1 : 11 heerlijkheid versus lijden
1 Cor. 15 : 43 heerlijkheid versus oneer
2 Cor. 6 : 8 heerlijkheid versus oneer
Hab. 2 : 16 heerlijkheid versus schandelijk uitbraaksel
Ps. 96 : 6 heerlijkheid voor Gods aangezicht zijnde
Luk. 2 : 32 heerlijkheid voor Israël
Deut. 26 : 19 heerlijkheid voor Israël: door God gewenst
Ps. 149 : 9 heerlijkheid voorbeeld: richten over de aarde
Filip. 3 : 21 heerlijkheid vs. vernedering
Opb. 5 : 12 heerlijkheid waard - te ontvangen: het Lam
Jes. 61 : 6 heerlijkheid zich roemen in -
Jes. 62 : 2 heerlijkheid zien
Joh. 12 : 41 heerlijkheid zien: Christus' heerlijkheid door Jesaja gezien
1 Thess. 2 : 6 heerlijkheid zoeken - van mensen
Rom. 2 : 7 heerlijkheid zoeken: in goed werk
Joh. 8 : 50 heerlijkheid zoeken: zijn eigen - wel of niet zoeken
Joh. 2 : 11 heerlijkheid
Opb. 18 : 16 heerlijkheid
2 Sam. 23 : 19 , 23 heerlijkste gezegd van een held
Col. 1 : 16 heerschappij -en zijn door en tot de Heer geschapen
Ef. 1 : 21 heerschappij boven alle - gesteld is Christus
1 Kron. 17 : 14 heerschappij Christus - eeuwig
1 Kron. 16 : 31 heerschappij Christus aanvaardt zijn -
Spr. 12 : 24 heerschappij dankzij vlijt
Jes. 26 : 13 heerschappij door God over ons, of door andere heren
Pred. 8 : 8 heerschappij geen - over de dag van de dood
Pred. 8 : 8 heerschappij geen - over de geest
Dan. 7 : 6 heerschappij gegeven aan het Grieks-Macedonische rijk
Ps. 45 : 7 heerschappij Gods -
Jes. 9 : 6 heerschappij grootheid van Christus' -
Lev. 25 : 43 heerschappij met wreedheid
Pred. 8 : 9 heerschappij van mens over mens: ten kwade
2 Kron. 8 : 10 heerschappij van oversten
2 Pe 2 : 10 heerschappij verachten
Richt. 3 : 10 heerschappij verbroken: door een verlosser met Gods Geest
Spr. 12 : 24 heerschappij versus onder cijns wezen
Jud : 8 heerschappij verwerpen
1 Kon. 5 : 16 heerschappij voeren over knechten
1 Kron. 17 : 14 heerschappij zie ook Stoel
Matth. 20 : 25 heersen door de overste van de volken
Col. 3 : 15 heersen door de vrede van Christus in de harten
Rom. 7 : 1 heersen door de wet
Spr. 8 : 16 heersen door de wijsheid heersen de heersers
Spr. 19 : 10 heersen door een knecht, over vorsten, misstaat
1 Sam. 9 : 17 heersen door een koning
Ps. 66 : 7 heersen door God
1 Kron. 29 : 11 heersen door God: Gij heerst over alles
Ps. 106 : 41 heersen door haters
2 Kon. 8 : 26 heersen door jongeling
Gen. 37 : 8 heersen door Jozef
Jes. 3 : 12 heersen door kinderen
Klg. 5 : 7 heersen door knechten
Luk. 22 25 heersen door koningen, over de volken
Jes. 3 : 12 heersen door vrouwen
Richt. 9 : 2 v heersen geval
Neh. 5 : 15 heersen geval
Richt. 8 : 22 heersen heers over ons: verzoek aan Gideon
Jes. 26 : 13 heersen heren, behalve God, hebben over ons geheerst
Col. 3 : 15 heersen laat de vrede van Christus heersen
Ez. 34 : 4 heersen met strengheid en hardheid
Jes. 32 : 1 heersen naar recht
Pred. 9 : 17 heersen over de zotten
2 Cor. 1 : 24 heersen over geloof van mensen heersen
Marcus 10 : 42 heersen over mensen
Spr. 16 : 32 heersen over zijn geest
Deut. 15 : 6 heersen overheerst worden: slechte zaak
Pred. 8 : 9 heersen tijd van - over de ander
Neh. 5 : 14 v heersen zich onthouden van te heersen: Nehemia
Deut. 15 : 6 heersen
Ps. 59 : 14 heerser God is - in Jakob , tot aan de einden der aarde
1 Tim. 6 : 15 heerser God is de enige -
1 Pe 5 : 3 heerser niet als heerser optreden
Spr. 23 : 1 v heerser omgang met -
Spr. 29 : 12 heerser op leugentaal acht gevend
Spr. 29 : 26 heerser zijn aangezicht zoeken: door velen
Spr. 6 : 7 heerser zonder -: de mieren
Gen. 47 : 24 heffing inkomsten van het land: vijfde deel
Ex. 25 : 2 hefoffer nemen
Ex. 25 : 3 hefoffer zaken
Ex. 30 : 11 v hefoffer
Zach. 2 : 11 heiden bekering van -en
Joh. 10 : 16 heiden bekering van -en: door Jezus aangeduid
Richt. 1 : 7 heiden besef van Gods oordeel
Ps. 96 : 10 heiden boodschap voor de -en: God regeert
Jes. 42 : 1 heiden Christus zal het recht de -en voortbrengen
Ps. 67 : 3 heiden dat men onder alle -en Uw heil kenne
Zach. 2 : 11 heiden de heidenen Gods volk geworden
Hand. 10 : 35 heiden die God vreest en gerechtigheid werkt
Luk. 7 : 5 heiden die het volk der Joden liefhad
Jer 40 : 3 heiden een heiden begrijpt soms de oordelen van God
Luk. 23 : 47 heiden een heiden zag het in
Jes. 52 : 10 heiden en God: voor de ogen aller heidenen zal God zijn arm ontbloten
2 Kron. 33 : 9 heiden erger dan de -en doen
Jes. 8 : 23 heiden Galilea der -en
1 Sam. 30 : 15 heiden gebruikt de naam 'God': slaaf
Ps. 96 : 3 heiden gelovige t.o. -: vertelt onder de -en Gods eer
Ezra 7 : 6 heiden God bestuurt zijn hart
Jer 10 : 7 heiden God de Koning der -en
Jes. 65 : 1 heiden God en de heidenen: zij vinden God
Ps. 66 : 7 heiden God houdt de wacht over de -en
2 Kron. 20 : 6 heiden God is de heerser over alle koninkrijken der -en
Matth. 22 : 7 heiden God regeert de heidenen, ook hun legers
Jer 5 : 10 heiden God stuurt de heidenen
Ps. 94 : 10 heiden God tuchtigt de -en
Jes. 45 : 1 heiden God vatte de rechterhand van de heiden Kores
Ez. 20 : 14 heiden God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen
Ez. 20 : 22 heiden God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen
Luk. 17 : 16 heiden God: deze genezen Samaritaan verheerlijkte God
2 Sam. 7 : 23 heiden god: heidenen en hun goden
Jes. 42 : 10 heiden Gods lof van het einde der aarde te zingen
Ps. 66 : 7 heiden Gods ogen houden wacht over de -en
2 Kon. 16 : 3 heiden gruwelen der Kanaanitische hedenen: zoon door vuur laten gaan
2 Kon. 17 : 8 heiden heiden: inzettingen der -en
Matth. 2 : 12 heiden heidenen door God geleid
Richt. 3 : 1 v heiden heidenen door God niet verdreven
Ps. 33 : 10 heiden heidenen en volkeren
Hand. 17 : 12 heiden heidenen in Berea kwamen tot geloof
Jes. 45 : 22 heiden heidenen opgeroepen zich tot God te wenden om behouden te worden
1 Kon. 14 : 24 heiden heidenen uit Kanaan verdreven door God
1 Kron. 17 : 21 heiden heidenen uitgestoten door God
2 Kron. 28 : 3 heiden heidenen verdreven door God, uit de bezitting
Zef. 3 : 6 heiden heidenen zijn door God uitgeroeid
Luk. 13 : 29 heiden heidenen zullen tot bekering komen
Jes. 49 : 6 heiden heidenen: Jezus ten licht gegeven
Ezra 7 : 15 heiden heidense leiders geven vrijwillig gaven aan God
Marcus 15 : 39 heiden inzicht: in Christus
Ez. 7 : 24 heiden kwaadste der heidenen doen komen: door God, als straf
Jes. 42 : 6 heiden licht der heidenen: Christus
Ps. 117 : 1 heiden looft den HERE, alle -en
2 Kron. 2 : 12 heiden looft God: Huram, de koning van Tyrus
2 Kon. 17 : 15 heiden nawandelen van de -: door Israël
Ezra 7 : 21 heiden onreinheid der -en
Jes. 45 : 20 heiden ontkomen -en
Gen. 39 : 3 heiden ontwaarde zegen van God
Jes. 34 : 2 heiden oordeel der -en
Job 42 : 7 heiden openbaring door God: aan de themaniet Elifaz
Ps. 33 : 10 heiden raad der -en: God vernietigt de raad der -en
Hand. 10 : 35 heiden rechtvaardige -, God vrezende: Gode aangenaam
1 Kron. 16 : 35 heiden red ons van de heidenen
Jer 3 : 17 heiden toekomst der heidenen: verandering van denken en wandelen
Jer 16 : 18 heiden toekomst: bekering
Micha 5 : 14 heiden toekomst: die niet horen worden gericht
Ps. 102 : 16 heiden toekomst: ze zullen God vrezen
Jes. 42 : 4 heiden toekomst: zullen naar de leer van Christus wachten
Jer 4 : 2 heiden toewijding van Gods volk brengt verandering bij de heidenen
Luk. 4 : 26 heiden verkozen
Luk. 4 : 26 heiden verkozen
Matth. 22 : 10 heiden volheid der volken ingegaan
Ezra 7 : 23 heiden vreest God: koning Artahsasta
Matth. 18 : 17 heiden werd gemeden
Ps. 149 : 7 heiden wraak doen over de -en
1 Cor. 12 : 2 heiden zijn, "toen u heidenen was"
Zach. 8 : 22 heiden
Zach. 14 : 16 heiden
Hand. 21 : 25 heidenchristen regels voor -en
Micha 7 : 16 heidenen macht der - beschaamd in de toekomst
Ps. 79 : 12 heidenen smaden God in dit geval
Micha 7 : 16 heidenen toekomst: beschaamd
2 Cor. 11 : 26 heidenen versus Joden
Ps. 126 : 2 heidenen zien Gods hand in de gebeurtenis
1 Sam. 2 : 1 heil aan Hanna bewezen
Jer 3 : 23 heil alleen van God
Ps. 146 : 3 heil bij de mensen is geen -
Tit. 2 : 11 heil brengen: door God: voor alle mensen
Ps. 119 : 41 heil dat mij Uw heil overkome, naar Uw toezegging
Jes. 17 : 10 heil de God van je -
Ps. 98 : 2 v heil de HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt
Ps. 51 : 14 heil de vreugde van Uw heil: geef mij die weer
Ps. 108 : 13 heil des mensen - is ijdelheid
1 Sam. 19 : 5 heil doen: door God: aan Israël
Ps. 119 : 165 heil door het doen van Gods geboden
Ps. 119 : 41 heil en goedertierenheid
Ps. 118 : 25 heil en voorspoed
Ps. 3 : 9 heil en zegen
Jes. 12 : 3 heil fonteinen van het heil
Ps. 108 : 7 heil geef - door uw rechterhand en verhoor ons
Jes. 59 : 11 heil gemis van -
Richt. 15 : 18 heil geval van -: Simsons slag aan de Filistijnen
Ex. 15 : 2 heil God is mij tot - geweest
Ps. 27 : 2 heil God is mijn -
Ps. 62 : 7 heil God is mijn -
Jes. 12 : 2 heil God is mijn -
Ps. 62 : 3 heil God is mijn -, vers 7
Ps. 118 : 14 heil God mij tot - geweest
Ps. 51 : 15 heil God van mijn -
Micha 7 : 7 heil God van mijn -, op Hem wachten
Ps. 65 : 6 heil God van ons -
1 Kron. 16 : 35 heil God van ons heil
Jes. 46 : 13 heil God zal – geven in Sion
Ps. 18 : 3 heil God, de hoorn mijns -s
Ps. 50 : 23 heil Gods - doen zien
Ps. 119 : 155 heil Gods - is verre van de goddelozen, want zij zoeken uw inzetttingen niet
Ps. 96 : 2 heil Gods - van dag tot dag te boodschappen
Ps. 106 : 4 heil Gods -: bezoek mij met Uw -
Ps. 67 : 3 heil Gods -: dat men onder alle heidenen uw - kenne
Ps. 71 : 15 heil Gods -: de ganse dag vertellen
Ps. 91 : 16 heil Gods -: Ik zal hem Mijn heil doen zien
Ps. 71 : 15 heil Gods -: niet te omvatten
Ps. 119 : 81 heil Gods -: verlangen naar: bezwijken door dit verlangen
Tit. 2 : 11 heil Gods – is er voor alle mensen
Jes. 46 : 13 heil Gods – zal niet vertoeven
Ps. 20 : 7 heil Gods heil zal zijn met mogendheden
Ps. 69 : 14 heil Gods heil: de getrouwheid van Uw -
2 Sam. 23 : 5 heil grondslag: verbond
Ps. 118 : 25 heil HERE, geef nu heil
Ps. 3 : 9 heil het - is des HEREN
2 Sam. 22 : 3 heil hoorn van mijn heil
Ps. 62 : 8 heil in God is mijn -
Joh. 4 : 22 heil is uit de Joden
Jes. 49 : 6 heil Jezus is Gods heil voor ons
Ps. 118 : 15 heil juichen om het -
Ps. 132 : 16 heil met - bekleden
Ps. 146 : 3 heil niet bij mensen te vinden
Ps. 95 : 1 heil rotssteen van ons -
Deut. 32 : 15 heil rotssteen van ons heil is God
2 Sam. 22 : 47 heil rotsteen van mijn heil: God is dit
Ps. 118 : 15 heil stem des -s (uitdrukking van vreugde om het heil)
Ps. 140 : 8 heil sterkte van mijn -
Jes. 45 : 8 heil toenemend
Jes. 45 : 8 heil uit de aarde uitwassend
Ps. 62 : 2 heil van God is mijn -
Klg. 3 : 26 heil van God: daarop hopen
Ps. 60 : 13 heil van mensen is ijderheid
2 Sam. 23 : 10 , 12 heil verlossing, overwinning
Ps. 149 : 4 heil versieren met -
Jer 3 : 23 heil verwachten van heuvelen en bergen
Ps. 96 : 2 - 3 heil wonder: - en w
2 Kron. 20 : 17 heil het - van de HEER met u
2 Tim. 1 : 10 heiland Christus Jezus onze -
Tit. 1 : 4 heiland Christus Jezus, onze -
2 Pe 3 : 2 heiland en heer
Ps. 106 : 21 heiland God hun -
Jes. 45 : 21 heiland God is een Heiland
Luk. 1 : 47 heiland God mijn -
1 Tim. 1 : 1 heiland God onze -
1 Tim. 2 : 3 heiland God onze -
Tit. 1 : 3 heiland God onze -
Tit. 3 : 4 heiland God onze –
Jes. 43 : 11 heiland God: geen heiland is er behalve God
2 Pe 1 : 1 heiland Jezus
2 Pe 2 : 20 heiland Jezus Christus
Tit. 3 : 6 heiland Jezus onze -
Joh. 4 : 42 heiland van de wereld
Jes. 19 : 20 Heiland en Meester: Jezus
Hos. 13 : 4 Heiland geen - dan God alleen
Jes. 45 : 15 Heiland God de –
Jes. 43 : 3 Heiland God is onze -
Jes. 25 : 9 Heiland God onze -
Jud : 25 Heiland God onze -: door Jezus Christus
Jes. 19 : 20 Heiland Jezus
Luk. 2 : 11 Heiland Jezus
Filip. 3 : 20 Heiland Jezus Christus komt terug als - voor ons
1Jo 4 : 14 Heiland van de wereld
Dan. 3 : 9 heilbede aan Nebukadnezar
Hebr. 3 : 1 heilig -e broeders
1 Thess. 5 : 26 heilig -e kus
Joh. 17 : 11 heilig -e Vader
2 Kon. 4 : 9 heilig -heid: valt te bemerken door een ander
Lev. 22 : 2 heilig begrip
Deut. 7 : 6 heilig begrip
Deut. 14 : 21 heilig begrip
1 Sam. 6 : 20 heilig begrip
Lev. 21 : 8 heilig begrip: geen zonde
1 Pe 1 : 15 heilig begrip: geen zonde
Deut. 23 : 14 heilig begrip: niets schandelijks, waardig den HEERE
Jes. 23 : 18 heilig betekenis: bestemd voor, apart voor
Col. 1 : 2 heilig broeder: -e broeders
2 Kron. 6 : 6 heilig def. heilig voorwerp: anders gezegd
Num. 6 : 2 , 8 heilig den HEERE afgezonderd
Neh. 8 : 11 v heilig deze dag is onze Heer -
Lev. 6 : 18 heilig door aanraken spijsoffer
Hebr. 7 : 26 heilig en gescheiden van de zondaars
Ef. 1 : 4 heilig en onberispelijk
Hand. 11 : 9 heilig en rein
2 Pe 2 : 21 heilig gebod
1 Thess. 2 : 10 heilig gedrag
Jes. 4 : 3 heilig geheten worden
Jud : 20 heilig geloof: aller-st geloof
Ef. 5 : 27 heilig gemeente: opdat zij - zou zijn
Lev. 21 : 7 heilig gevolgen voor keuze vrouw
Opb. 15 : 4 heilig God alleen -
Opb. 15 : 4 heilig God alleen is -
Ps. 99 : 5 , 9 heilig God is -
Ps. 99 : 9 heilig God is -
1 Pe 1 : 15 heilig God is -
Col. 1 : 22 heilig God wil ons - voor zich stellen
1 Sam. 2 : 2 heilig God: er is niemand - gelijk de HERE
Luk. 1 : 49 heilig God: naam
Ef. 3 : 5 heilig heilige apostelen en profeten
Neh. 10 : 31 heilig heilige dag
2 Kron. 31 : 6 heilig heilige dingen waren den HEER geheiligd
Marcus 8 : 38 heilig heilige engelen
1 Tim. 2 : 8 heilig heilige handen
Rom. 16 : 16 heilig heilige kus
1 Cor. 16 : 20 heilig heilige kus
2 Cor. 13 : 12 heilig heilige kus
Hand. 21 : 28 heilig heilige plaats: tempel
2 Tim. 1 : 9 heilig heilige roeping
Opb. 21 : 2 heilig heilige stad
2 Pe 3 : 11 heilig heilige wandel
Lev. 25 : 12 heilig het jubeljaar zal u - zijn
1 Pe 1 : 15 heilig in al uw wandel
Opb. 20 : 6 heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding
2 Kron. 35 : 3 heilig Jahweh - zijn: Levieten
Opb. 21 : 27 heilig Jeruzalem
Deut. 23 : 14 heilig legerplaats moet - zijn
Rom. 12 : 1 heilig lichaam van de gelovige
Marcus 6 : 20 heilig man: Johannes de Doper
Ez. 42 : 20 heilig onderscheiden van onheilig
Tit. 1 : 8 heilig opziener zij -
Joz 5 : 15 heilig plaats: tref uw schoenen uit
Marcus 6 : 20 heilig praktisch
1 Pe 2 : 5 heilig priesterdom
Deut. 7 : 6 heilig van een volk: voor God
Luk. 1 : 71 heilig verbond
1 Cor. 7 : 14 heilig versus onrein
Opb. 22 : 11 heilig versus vuil
Deut. 26 : 19 heilig volk Israël: Gods wens
Deut. 14 : 2 heilig volk: gevolg
Deut. 14 : 2 heilig voor de Heer
Deut. 14 : 1 - 2 heilig voorbeeld
Deut. 26 : 13 heilig voorbeeld: tiende
Num. 16 : 38 heilig voorwerp - geworden
Joz 6 : 19 heilig voorwerpen den HEERE heilig
1 Pe 3 : 5 heilig vrouwen: heilige vrouwen
Ex. 22 : 31 heilig weest -
Lev. 19 : 2 heilig weest - want Ik ben heilig
Lev. 20 : 26 heilig weest -: Gode: want Ik ben -
Lev. 21 : 6 heilig weest -: reden
Num. 11 : 44 heilig weest -: reden
Lev. 20 : 7 heilig weest -: want Ik ben de HEERE uw God
Rom. 7 : 12 heilig wet is -
1 Pe 1 : 15 heilig wordt heilig
Deut. 26 : 19 heilig zijn door God te gehoorzamen
Num. 6 : 8 heilig zijn voor de Heere: de Nazireër
Ef. 5 : 3 heilig(e) begrip
Hebr. 8 : 2 heiligdom bedienaar: Jezus
Ez. 11 : 16 heiligdom fig. tegenwoordigheid Gods en beschutting
Jes. 8 : 14 heiligdom God tot een - voor die Hem vrezen
Lev. 26 : 2 heiligdom Gods - moeten we vrezen
2 Kron. 30 : 8 heiligdom Gods -: geheiligd tot in eeuwigheid
Lev. 19 : 30 heiligdom Gods -: te vrezen
Jes. 63 : 18 heiligdom Gods -: vertreden
Ps. 29 : 2 heiligdom heerlijkheid van het -
Hebr. 6 : 20 heiligdom hemels -
Hebr. 8 : 2 heiligdom hemels -
Hebr. 9 : 12 heiligdom hemels -
Hebr. 10 : 19 heiligdom hemels -: ingaan in het -: door het bloed van Jezus
1 Kron. 28 : 10 heiligdom huis ten -
Ps. 20 : 3 heiligdom hulp uit het -
Hebr. 9 : 24 heiligdom op aarde is met handen gemaakt
Ex. 25 : 8 heiligdom opdracht tot bouw van een –
Ps. 96 : 9 heiligdom plaats van aanbidding
2 Kron. 30 : 19 heiligdom reinheid van het -
Klg. 4 : 1 heiligdom stenen ervan op de starten geworpen
Ps. 96 : 6 heiligdom van God: daarin is sterkte en sieraad
Hebr. 9 : 24 heiligdom ware -
Hebr. 9 : 1 heiligdom wereldlijk -
Ex. 25 : 8 heiligdom woonplaats van God
Ps. 63 : 3 heiligdom God aanschouwen in het -
Col. 1 : 4 heilige -n: liefde tot alle -n
Ps. 106 : 16 heilige Aaron de - des HEEREN
Zach. 14 : 5 heilige alle - komen samen met God
Hebr. 13 : 23 heilige alle -n
Opb. 22 : 21 heilige alle -n
Filip. 4 : 22 heilige alle -n groeten u
2 Cor. 1 : 1 heilige alle -n in heel Achaje
2 Cor. 9 : 12 heilige behoeften van de -n
Rom. 12 : 13 heilige behoeften van de heiligen: deelt daarvoor mee
Opb. 17 : 6 heilige bloed van de -n
Filemon : 5 heilige christen
Filemon : 7 heilige christen
2 Cor. 8 : 4 heilige christen is een -
Filip. 1 : 1 heilige christen is een -
1 Cor. 6 : 2 heilige Corinthiers 'heiligen' genoemd
Jes. 10 : 17 heilige de - Israëls: Christus
Ps. 16 : 3 heilige de -n die op de aarde zijn
1 Cor. 6 : 2 heilige de -n zullen de wereld oordelen
1 Cor. 6 : 3 heilige de -n zullen engelen oordelen
Dan. 7 : 22 heilige de 11e hoorn overwint de -n
1 Cor. 16 : 15 heilige de heiligen dienen
Pred. 8 : 10 heilige die recht doet
Hebr. 6 : 10 heilige dienen de -n
Hand. 9 : 32 heilige discipel van de Heer
Matth. 10 : 24 heilige discipel van de Meester
Matth. 10 : 25 heilige doel: worden als de meester
Matth. 10 : 25 heilige doel: worden als zijn Heer
Dan. 8 : 13 heilige engel
Dan. 4 : 17 heilige engelen hier heiligen genoemd? vgl. vs 13
Opb. 5 : 8 heilige gebeden van de heiligen
Opb. 8 : 3 v heilige gebeden van de heiligen
Tit. 2 : 3 heilige gedrag dat heiligen past
Opb. 13 : 10 heilige geloof van de -n
Jud : 3 heilige gelovige
Col. 3 : 12 heilige gelovige is een -
1 Tim. 5 : 10 heilige gelovige is een -
Rom. 16 : 15 heilige gelovigen heiligen genoemd
Rom. 15 : 25 v heilige gelovigen werden -n genoemd
Rom. 15 : 31 heilige gelovigen werden -n genoemd
Rom. 16 : 2 heilige gelovigen werden -n genoemd
Hand. 9 : 13 heilige gelovigen zijn -n
Hand. 9 : 41 heilige gelovigen zijn -n
Rom. 8 : 26 heilige gelovigen zijn -n
Ef. 5 : 3 heilige gelovigen zijn -n
Ef. 6 : 18 heilige gelovigen zijn -n
Opb. 19 : 8 heilige gerechtigheden van de -n
Opb. 19 : 8 heilige gerechtigheden van de -n
Rom. 1 : 7 heilige geroepen -n zijn de gelovigen
1 Cor. 1 : 2 heilige geroepen –n zijn wij
Deut. 33 : 3 heilige God heeft de heiligen in zijn hand
Jes. 43 : 15 heilige God is Israëls Heilige
Deut. 33 : 3 heilige God zet de heiligen tussen zijn voeten
Hebr. 13 : 24 heilige groet alle -n
Ef. 1 : 1 heilige heiligen en gelovigen (of getrouwen)
Dan. 7 : 18 heilige heiligen van de Allerhoogste
1 Cor. 1 : 24 heilige heiligen zijn geroepenen
Hebr. 9 : 2 heilige het -
Hag. 2 : 13 heilige het - heiligt niet
Matth. 7 : 6 heilige het – niet aan de honden geven
Rom. 16 : 2 heilige iemand ontvangen op een wijze de -n waardig
Filip. 1 : 1 heilige in Christus Jezus
Filip. 4 : 21 heilige in Christus Jezus: groet elke - in Christus Jezus
Opb. 12 : 17 heilige in de eindtijd bewaren de -n Gods geboden
Opb. 12 : 17 heilige in de eindtijd hebben de -n het getuigenis van Jezus
1 Cor. 5 : 12 heilige is 'binnen' in de gemeente
Rom. 14 : 8 heilige is van Christus
Luk. 1 : 35 heilige Jezus het -
Luk. 4 : 34 heilige Jezus is de - van God, volgens een demon
Joh. 6 : 69 heilige Jezus, de - van God
Filip. 2 : 15 heilige kind van God
Hand. 26 : 10 heilige leerlingen van Jezus "heiligen" genoemd
Opb. 20 : 9 heilige legerplaats van de -n
Rom. 6 : 12 heilige lichaam: sterfelijk
Filip. 2 : 15 heilige lichtende ster
Ef. 1 : 15 heilige liefde tot alle -n
Opb. 11 : 18 heilige loon voor de -n
Ef. 2 : 19 heilige medeburgers van de -n
Opb. 13 : 7 heilige oorlogvoering tegen de -n
Matth. 27 : 52 heilige oudtestamentische vromen genoemd ''heiligen''
Matth. 10 : 24 heilige slaaf van de Heer
Rom. 15 : 25 heilige ten dienste van de -n
2 Cor. 13 : 12 heilige u groeten alle -n
2 Thess. 1 : 10 heilige van Christus: zijn heiligen
Hag. 2 : 13 v heilige verschilt van onreine in gevolg van aanraking
1 Cor. 6 : 1 heilige versus onrechtvaardige
Opb. 13 : 10 heilige volharding van de -n
Opb. 14 : 12 heilige volharding van de -n
Ef. 4 : 12 heilige volmaken van de - als oogmerk
Rom. 6 : 10 heilige voor God levend in Christus Jezus
Joel 2 : 17 heilige voorhal of voorhuis genoemd
Ps. 34 : 10 heilige vreest Jhwh, gij Zijn heiligen!
Spr. 30 : 3 heilige wetenschap der -n
heilige zie ook Geheiligde
Col. 1 : 26 heilige Zijn (d.i. Gods) heiligen: de gelovigen
Opb. 16 : 6 heilige
Opb. 3 : 7 Heilige Christus, de -
Marcus 1 : 24 Heilige Christus, de - van God
Jes. 43 : 3 Heilige de - van Israël is Jhwh
Job 6 : 10 Heilige God
Jes. 5 : 16 Heilige God
Jes. 40 : 25 Heilige God de -
1Jo 2 : 20 Heilige God de -
Opb. 16 : 5 Heilige God de -
Hos. 11 : 9 Heilige God is de -
Jes. 31 : 1 Heilige God is de - Israëls
Hand. 13 : 35 Heilige Gods -
Jes. 12 : 6 Heilige Heilige Israëls
Jes. 29 : 19 Heilige Israëls: God
Hab. 1 : 12 Heilige mijn - is God
Jes. 47 : 4 Heilige van Israël
Jes. 45 : 11 Heilige van Israël: God
Ez. 7 : 20 heilige der heiligen Gods verborgen plaats
Hebr. 9 : 3 heilige der heiligen
Luk. 4 : 21 Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif neerdalend op Jezus
Jer 51 : 27 v heiligen afzonderen tot een bepaald doel: de heidenen tegen Babel
Joh. 17 : 19 heiligen anderen -: door jezelf te heiligen
Richt. 17 : 3 heiligen begrip
2 Sam. 8 : 11 heiligen begrip
1 Kron. 26 : 26 v heiligen begrip
Neh. 12 : 47 heiligen begrip: afzonderen ten behoeve van
Jer 12 : 3 heiligen begrip: afzonderen voor een bepaald doel
Jer 1 : 5 heiligen begrip: apart gezet en bestemd tot een zekere dienst
1 Kron. 18 : 11 heiligen begrip: bestemmen voor de dienst van God
2 Kon. 10 : 20 heiligen begrip: godsdienstig afzonderen en wijden aan God of een afgod
Deut. 15 : 19 v heiligen begrip: speciale bestemming
Num. 3 : 13 heiligen begrip: van God zijn
2 Tim. 2 : 21 heiligen betekenis: apart gezet voor God
1 Pe 3 : 15 heiligen Christus als Heer - in je hart
2 Kon. 10 : 20 heiligen dag -: een verbodsdag voor Baal
1 Sam. 7 : 1 heiligen dat: iem.
1 Kron. 23 : 13 heiligen de allerheiligste dingen -
Jer 6 : 4 heiligen de oorlog -
1 Kon. 7 : 51 heiligen dingen: geheiligde dingen
2 Kon. 12 : 18 heiligen dingen: geheiligde dingen werden prijsgegeven aan de vijand
Ef. 5 : 26 heiligen door Christus: de Gemeente
Joh. 17 : 17 v heiligen door de waarheid
Lev. 20 : 8 heiligen door God
Lev. 21 : 15 heiligen door God
Lev. 21 : 23 heiligen door God
Lev. 22 : 9 heiligen door God
Lev. 22 : 32 heiligen door God
Jes. 61 : 8 heiligen door God
Lev. 21 : 8 v heiligen door God, vs 15
1 Thess. 5 : 23 heiligen door God: geheel en al
Ez. 20 : 12 heiligen door God: Israël: teken is de sabbat
2 Kron. 6 : 16 heiligen door God: opdat ...
2 Kron. 6 : 16 heiligen door God: van een huis
Jer 1 : 5 heiligen door God: voor de geboorte
Gen. 2 : 3 heiligen door God: zevende dag
1 Kon. 9 : 7 heiligen door God: zijn aardse huis
Ex. 29 : 43 heiligen door Gods heerlijkheid
1 Tim. 4 : 4 heiligen door Gods woord en door gebed
Jer 6 : 4 heiligen door heidenen: van de krijg
Rom. 15 : 16 heiligen door Heilige Geest
Matth. 23 : 19 heiligen door het altaar: de gave
Hebr. 10 : 29 heiligen door het bloed van het nieuwe verbond
Ex. 29 : 14 heiligen door het bloed: Aaron en zijn zonen en kleding
Matth. 23 : 17 heiligen door het tempelhuis: het goud
Hebr. 2 : 11 heiligen door Jezus: ons
Hebr. 10 : 14 heiligen door Jezus: wij worden geheiligd
Job 1 : 5 heiligen door Job: zijn kinderen
Ex. 28 : 3 heiligen door kleding
1 Sam. 16 : 5 heiligen door Samuel: Isai -
Joh. 17 : 19 heiligen door waarheid: opdat de gelovigen geheiligd zijn door waarheid
Hebr. 10 : 29 heiligen een afvallige die eerder geheiligd was
Joel 3 : 9 heiligen een oorlog -
Joel 1 : 14 heiligen een vasten -
Joel 2 : 15 heiligen een vasten -
1 Thess. 5 : 23 heiligen en volkomen doen zijn
Hebr. 10 : 14 heiligen en volmaken
Ex. 40 : 11 heiligen en zalven
Hebr. 10 : 10 heiligen geheiligd door de wil van God/Christus en wel door het lichaam van Zijn offerande
Hebr. 10 : 10 heiligen geheiligd eens voor altijd
1 Cor. 6 : 11 heiligen geheiligd is de gelovige
2 Kron. 5 : 1 heiligen geheiligd: bestemd, afgezonderd, voor God
2 Tim. 2 : 21 heiligen geheiligd: praktisch
1 Kon. 15 : 15 heiligen geheiligde dingen
2 Kron. 15 : 18 heiligen geheiligde dingen in Gods huis brengen
Richt. 17 : 3 heiligen geld
2 Sam. 8 : 11 heiligen geschenken van anderen den HEERE -
Lev. 22 : 32 heiligen God -
Ez. 28 : 22 heiligen God -
Deut. 32 : 51 heiligen God -: verzuimen door Mozes en Aäron
1 Kon. 9 : 3 heiligen God heiligt: des HEREN huis
Ez. 38 : 16 heiligen God wordt geheiligd, vs. 23: 39:7
2 Kron. 29 : 16 heiligen Gods huis -
Matth. 6 : 9 heiligen Gods naam -
Luc. 11 : 2 heiligen Gods naam -
2 Kron. 30 : 8 heiligen heiligdom: door God: tot in eeuwigheid
Joel 2 : 16 heiligen heiligt de gemeente
1 Sam. 16 : 5 heiligen heiligt u
Joz 7 : 13 heiligen het volk -: door Jozua
Ex. 19 : 10 heiligen het volk –: door Mozes
Ezra 3 : 5 heiligen hoogtijden van Jahweh waren geheiligd
2 Kron. 29 : 5 heiligen huis van God heiligen
2 Kron. 26 : 18 heiligen iem. - om iets te doen
1 Sam. 7 : 1 heiligen iem. -: betekenis: bestemmen voor een bepaalde taak
2 Thess. 2 : 13 heiligen in heiliging van Geest
Joh. 10 : 36 heiligen Jezus geheiligd door de Vader
2 Kron. 29 : 34 heiligen levieten deden het meer dan de priesters
Ex. 40 : 9 heiligen maakt iets een heiligheid
Ez. 44 : 19 heiligen medemensen heiligen met een heiig kleed
Ex. 40 : 9 v heiligen met zalfolie
Ex. 29 : 1 heiligen middel
Luc. 11 : 2 heiligen moge Uw naam worde geheiligd
2 Kron. 6 : 16 heiligen na verkiezen
Deut. 15 : 19 heiligen negatieve gevolgen, d.w.z. wat niet mocht met het geheiligde
Ex. 28 : 3 heiligen om het priesterambt te bedienen
1 Cor. 7 : 14 heiligen ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw
Pred. 9 : 13 heiligen onheiligen reinigen tot de reinheid van het vlees
Jer 3 : 9 heiligen ont- : land
Jer 3 : 3 heiligen ont-: gevolg: gebrek
Lev. 21 : 8 heiligen reden tot
Neh. 13 : 22 heiligen sabbatdag
Ex. 20 : 8 heiligen sabbatdag te –
Ez. 44 : 24 heiligen sabbatten van God -
Lev. 27 : 16 heiligen stoffelijk goed -
2 Kron. 7 : 16 heiligen tempel -: door God
Hebr. 9 : 13 heiligen tot de reinheid van het vlees
Hebr. 12 : 10 heiligen tuchtigen als middel tot -
Ex. 29 : 44 heiligen van de priesters: doel: dienst
Deut. 5 : 12 heiligen van de sabbatdat
Ex. 40 : 9 heiligen van de tabernakel
Jes. 29 : 23 heiligen van God
Jes. 29 : 23 heiligen van Gods naam
1 Kron. 18 : 11 heiligen vaten den HERE -
Jer 22 : 7 heiligen verdervers - door God tegen Israël
1 Sam. 22 : 2 heiligen verschillende beweegredenen om tot Christus te komen
2 Kron. 29 : 5 heiligen volgorde
Hebr. 13 : 12 heiligen volk -: door bloed van Jezus
Neh. 12 : 47 heiligen voor een doelgroep
1 Kon. 8 : 64 heiligen voorwerp, zaak
Ex. 30 : 29 heiligen voorwerpen
Ex. 29 : 44 heiligen wat: altaar
Joh. 17 : 19 heiligen wat: Christus zichzelf: voor ons
Ex. 29 : 44 heiligen wat: tent der samenkomst
Joz 7 : 13 heiligen zich -
2 Kron. 29 : 15 heiligen zich -
2 Kron. 29 : 15 heiligen zich -
Opb. 22 : 11 heiligen zich -
Lev. 20 : 7 v heiligen zich - en geheiligd worden door God
1 Kron. 15 : 12 , 14 heiligen zich -, om: voor een godsdienstige taak
2 Kron. 30 : 23 heiligen zich -: door de priesters
2 Kron. 29 : 34 heiligen zich -: harteneiging meer bij levieten dan priesters
2 Kron. 30 : 15 heiligen zich -: na beschaamd te zijn geworden
2 Kron. 30 : 17 heiligen zich -: niet gedaan hebbend
2 Kron. 30 : 3 heiligen zich -: niet genoeg
Joz 3 : 5 heiligen zich -: omdat God wonderen in uw midden gaat doen
2 Kron. 30 : 17 heiligen zich -: sluit in zich reinigen
Lev. 20 : 7 heiligen zich -: zie verband voor begrip
2 Kron. 29 : 5 heiligen zichzelf -
Joh. 17 : 19 heiligen zichzelf -: door Jezus: voor ons
heiligen zie ook Ontheiligen
Lev. 19 : 4 heiligenbeeld vgl.
Lev. 19 : 2 v heiligheid begrip
Hebr. 12 : 10 heiligheid deel krijgen aan Gods heiligheid
Ex. 40 : 10 heiligheid der heiligheden: altaar
1 Thess. 3 : 13 heiligheid doel, 4:3
1 Kon. 17 : 18 heiligheid Elia's heiligheid wekte zondebesef bij weduwe op
Hebr. 12 : 10 - 11 heiligheid en gerechtigheid
Luk. 1 : 75 heiligheid en gerechtigheid: in deze God dienen
Ps. 47 : 9 heiligheid God zit op de troon van Zijn -
Hebr. 12 : 10 heiligheid Gods -
Joz 24 : 19 heiligheid Gods - staat vergeving in de weg volgens Jozua
Luk. 1 : 75 heiligheid in - God dienen
Jer 2 : 3 heiligheid Israël was voor God een -
1 Thess. 3 : 13 heiligheid liefde en praktische -
Deut. 33 : 2 heiligheid myriaden van heiligheid (woordelijk)
Ps. 119 : 101 heiligheid negatieve kant: ontwijken
Jes. 33 : 15 heiligheid omschreven
1 Thess. 3 : 13 heiligheid onberispelijk te zijn in heiligheid voor de Heer
1 Thess. 3 : 13 heiligheid praktische -
Tit. 1 : 8 heiligheid praktische - vereist van opziener
1 Thess. 3 : 13 heiligheid praktische -: voorwaarde: liefde, versterkt hart
Jes. 65 : 5 heiligheid vermeende -
2 Cor. 7 : 1 heiligheid volbrengen in de vreze Gods
Ef. 4 : 24 heiligheid ware - : geschapen in ware -
1 Cor. 1 : 30 heiliging Christus is ons – van Godswege geworden
1 Pe 1 : 2 heiliging door - van Geest
1 Thess. 4 : 3 heiliging door God gewild
1 Thess. 4 : 3 heiliging en onthouding
1 Thess. 4 : 7 heiliging geroepen tot -
1 Thess. 4 : 4 heiliging iets bezitten in -
2 Thess. 2 : 13 heiliging in - van Geest
Hebr. 12 : 14 heiliging jaagt naar de -
1 Pe 1 : 2 heiliging van geest
Filip. 1 : 10 heiliging zelf-
Col. 3 : 8 v heiligmaking
Luk. 6 2 heiligschennis schijnbaar geval
Rom. 8 : 38 heilszekerheid
Rom. 10 : 9 heilszekerheid
Neh. 2 : 3 heilwens de koning leve in eeuwigheid
1 Kon. 22 : 19 heir hemelse -
2 Kron. 18 : 18 heir hemelse -: staande bij Gods troon
2 Kon. 23 : 5 heir van de hemel: hemellichamen
Joz 5 : 14 heir van Jahweh: vorst daarvan
2 Kron. 33 : 4 heir des hemels altaren voor het -
2 Kron. 33 : 3 heir des hemels buigen voor het -
Jes. 30 : 33 hel (associatie)
Jes. 66 : 24 hel aangeduid
Matth. 26 : 46 hel altoosdurend, vgl 'eeuwige leven'
Matth. 25 : 30 hel buitenste duisternis
Matth. 8 : 12 hel buitenste duisternis, geween, geknars
Marcus 9 : 48 hel daar sterft hun worm niet
Marcus 9 : 48 hel daar wordt het vuur niet uitgeblust
Opb. 14 : 11 hel dag en nacht geen rust
2 Pe 2 : 17 hel duisternis
Jud : 13 hel duisternis
Ps. 49 : 20 hel duisternis: plaats van duisternis
Opb. 14 : 10 hel eeuwig
Hebr. 6 : 2 hel eeuwig oordeel
Matth. 3 : 12 hel eeuwigdurend: onuitblusbaar vuur
Matth. 26 : 46 hel eeuwige straf
Matth. 18 : 8 v hel eeuwige vuur
Matth. 25 : 41 hel eeuwige vuur
Luk. 12 : 5 hel en dood
Joh. 5 : 14 hel erger dan verlamming
Matth. 13 : 50 hel geween en tandengeknars
Matth. 24 : 51 hel geween, tandengeknars
Luk. 13 : 28 hel geween, tandengeknars
2 Thess. 1 : 9 hel Godverlatenheid
Matth. 27 : 46 hel Godverlatenheid (toepassing van dit vers)
Marcus 14 : 21 hel impliciet aangeduid
Marcus 9 : 45 v hel in de - geworpen worden
Matth. 23 : 33 hel in de hel komen ook schijnvromen
Ez. 7 : 16 hel kermen om je ongerechtigheid
Matth. 5 : 29 hel lichamen komen in de -
2 Thess. 1 : 9 hel lijden
Spr. 12 : 21 hel met kwaad vervulde goddelozen
Matth. 3 : 12 hel onuitblusbaar vuur
Luk. 3 : 17 hel onuitblusbaar vuur
Matth. 23 : 33 hel oordeel van de -
Opb. 20 : 10 hel pijniging dag en nacht
Matth. 13 : 42 hel plaats van geween en tandengeknars
Matth. 25 : 30 hel plaats van geween en tandengeknars
Marcus 9 : 43 hel plaats van onuitblusbaar vuur
Matth. 8 : 29 hel plaats van pijn
Matth. 3 : 12 hel plaats van veroordeelden
Matth. 7 : 19 hel plaats van vuur
Matth. 13 : 30 hel plaats waar dolik verbrand wordt
1 Kron. 17 : 13 hel plaats waar Gods goederentierenheid ontbreekt (toepassing)
Matth. 3 : 10 hel poel van vuur
Opb. 19 : 20 hel poel van vuur die van zwavel brandt
Opb. 20 : 10 hel poel van vuur en zwavel
Luk. 11 : 24 hel rust ontbreekt er (toepassing)
2 Thess. 1 : 9 hel strafplaats
Ps. 112 : 10 hel tandengekners, smelten (toepassing)
Deut. 32 : 22 hel toepasselijk op de hel
Spr. 5 : 12 hel toepassing
Spr. 20 : 20 hel toespeling op de - (?)
Jes. 65 : 13 v hel toestand in de -
Matth. 10 : 39 hel tweede dood
Opb. 21 : 8 hel tweede dood
Matth. 5 : 22 hel van het vuur
Hebr. 6 : 8 hel verbranding (toepassing)
Matth. 7 : 13 hel verderf
2 Thess. 1 : 9 hel verderf
Matth. 26 : 46 hel versus eeuwige leven
Marcus 9 : 45 hel versus Koninkrijk van God
Matth. 7 : 14 hel versus leven
Opb. 21 : 8 hel voor wie
Marcus 9 : 43 v hel vs. Koninkrijk van God
Hebr. 10 : 27 hel vuur
Matth. 13 : 42 hel vuuroven
Matth. 13 : 49 hel vuuroven
Luk. 12 : 5 hel werpen in de -: door God
Jac. 3 : 7 hel zet de tong in vlam
hel zie ook Vuuroven
Matth. 10 : 28 hel ziel en lichaam verderven in de –
Jes. 34 : 9 - 10 hel zinnebeeld van de -
Opb. 14 : 11 hel zonder rust
Matth. 23 : 15 hel zoon van de -
Ps. 52 : 7 hel
Dan. 12 : 2 hel
Matth. 22 : 13 hel
Joh. 15 : 6 hel
Opb. 14 : 10 v hel
Jes. 1 : 31 hel
1 Sam. 9 : 1 held dapper: Gods voorkeur voor -: Saul
Neh. 11 : 14 held dappere -en
2 Sam. 23 : 8 v held Davids -en
Zef. 3 : 17 held God een -
Jes. 5 : 22 held held om wijn te drinken
Jes. 3 : 25 held helden zullen vallen in de strijd
Jes. 5 : 22 held ijdele -en
Jes. 42 : 13 held Jhwh zal uittrekken als een held
1 Kron. 7 : 2 held kloeke -en
2 Kron. 17 : 13 held kloeke helden
Richt. 6 : 12 held strijdbare -
Joz 1 : 14 held strijdbare -en
Jes. 3 : 2 held wordt weggenomen
Hgl 3 : 7 held
Luk. 8 : 28 helderziendheid demonische -
Ps. 107 : 20 helen door God: door zijn woord
2 Kron. 36 : 16 helen er was geen - aan
2 Kron. 36 : 16 helen er was geen - aan het volk
Deut. 32 : 39 helen God heelt
Hos. 5 : 13 helen niet kunnen -
Deut. 32 : 39 helen versus verslaan
2 Kron. 30 : 20 helen volk: de HERE heelde het volk
2 Kon. 8 : 29 helen
Spr. 29 : 24 heler gestolen goed: schaadt zichzelf
1 Thess. 5 : 8 helm geestelijk: hoop van de behoudenis
Ef. 6 : 17 helm van de behoudenis
Marcus 9 : 22 help help ons!
1 Sam. 7 : 12 helpen betekenis
2 Kron. 19 : 2 helpen de goddeloze -: hier verkeerd
Ps. 118 : 7 helpen door anderen
Hebr. 2 : 18 helpen door Christus: in verzoeking
Joh. 14 : 16 helpen door de Heilige Geest
2 Kron. 14 : 11 helpen door God
Ps. 118 : 7 helpen door God
Jes. 41 : 10 helpen door God
Jes. 41 : 13 v helpen door God
Richt. 5 : 23 helpen door God en mens samen
Jes. 44 : 2 helpen door God: Israël
2 Kron. 25 : 8 helpen door God: kracht om te -
1 Sam. 7 : 12 helpen door God: om de vijand te verslaan
1 Kron. 5 : 20 helpen door God: op gebed
2 Kron. 18 : 31 helpen door God: op hulpgeroep
2 Kron. 26 : 7 helpen door God: tegen de Filistijnen
Gen. 49 : 25 helpen en zegenen
1 Kron. 15 : 26 helpen God hielp de Levieten en zij offerden
Jes. 1 : 17 helpen helpt de verdrukte
2 Kron. 26 : 13 helpen iem. - tegen de vijand
2 Kron. 26 : 7 helpen iem. - tegen: door God
2 Kron. 26 : 15 helpen iem. - totdat hij sterk is
Matth. 15 : 25 helpen Jezus: Heer, help mij, vroeg de vrouw
2 Kron. 25 : 8 helpen kracht om te -
Jes. 30 : 7 helpen tevergeefs en ijdellijk -: door Egypte
2 Kron. 25 : 8 helpen vs. doen vallen
2 Kron. 26 : 15 helpen wonderlijk - door God
2 Kron. 28 : 16 helper - zoeken bij vreemd volk
Jes. 61 : 1 helper Christus
Joh. 14 : 16 helper Geest
Ps. 54 : 6 helper God is mij een -
Hebr. 13 : 6 helper God is mij een Helper
Ps. 30 : 11 helper God: wees mij een Helper
1 Kron. 28 : 21 helper helpers voor de tempelbouw
2 Kon. 14 : 26 helper nodig hebben: Israël
helper zie ook Uithelper
Ps. 107 : 12 helper zonder - zijn
Col. 1 : 16 hemel -en
Matth. 3 : 16 hemel -en geopend
Ps. 97 : 6 hemel -en verkondigen Gods gerechtigheid
Ps. 57 : 11 hemel -en: begrip
1 Kon. 8 : 27 hemel -en: de hemel der -en
Ps. 103 : 11 hemel aarde: hemel hoog boven de aarde
Luk. 20 9 hemel als het buitenland
Lev. 26 : 19 hemel als ijzer maken: door God
Luk. 12 : 56 hemel atmosfeer
Jes. 40 : 22 hemel beschermt
Joel 2 : 10 hemel bevende
1 Tim. 5 : 21 hemel bewustzijn van de werkelijkheid der hemel
Ps. 27 : 4 hemel bezigheid van de zaligen (toepassing)
Gen. 14 : 22 hemel bezit van God
Joh. 17 : 24 hemel bij Jezus zijn
Hgl 1 : 4 hemel blijdschap
Luk. 15 : 7 hemel blijdschap in de -
Spr. 10 : 28 hemel blijdschap in de -
Ef. 4 : 10 hemel boven alle hemelen is Christus opgevaren
Ps. 108 : 5 v hemel boven de hemelen
Ps. 102 : 20 hemel boven ons
Col. 3 : 1 hemel boven ons
Jac. 1 : 17 hemel boven ons
Opb. 12 : 8 hemel boze engelen in de -
Matth. 25 : 14 hemel buitenland
Luk. 20 9 hemel buitenslands
Hebr. 12 : 24 hemel daar is (spreekt) het bloed van de besprenkeling (Jezus' bloed)
Hebr. 12 : 23 hemel daar is de gemeente
Hebr. 12 : 22 hemel daar is een berg, de berg Sion
Hebr. 12 : 22 hemel daar is een stad, het hemelse Jeruzalem
Hebr. 12 : 22 hemel daar is een vergadering
Hebr. 12 : 24 hemel daar is Jezus
Hebr. 12 : 23 hemel daar zijn de geesten der rechtvaardigen
Hebr. 12 : 22 hemel daar zijn engelen
Deut. 33 : 28 hemel dauw: - druipend van d
Dan. 4 : 26 hemel de - heerst
2 Kron. 36 : 23 hemel de God des -s
Job 37 : 18 hemel de hemelen zijn vast als een gegoten spiegel
Luk. 21 26 hemel de krachten van de -en zullen wankelen
2 Kron. 6 : 21 hemel de plaats van Gods woning
2 Cor. 12 : 2 hemel derde -
Opb. 4 : 1 hemel deur in de - geopend
Opb. 13 : 6 hemel die in de - wonen
Hebr. 9 : 23 hemel dingen in de -en
Ex. 20 : 4 hemel dingen in de –
Opb. 14 : 7 hemel door God gemaakt
Jes. 40 : 26 hemel door God geschapen
Richt. 5 : 4 hemel druipende van water
Joh. 14 : 3 hemel een goede plaats om te zijn
Opb. 21 : 1 hemel eerste -
Jes. 35 : 10 hemel eeuwige blijdschap voor de verlosten (toepassing)
Luk. 16 : 9 hemel eeuwige tenten
2 Thess. 2 : 17 hemel eeuwige vertroosting
Deut. 30 : 4 hemel einde des -s: vergaderen van uit
Jes. 13 : 5 hemel einde des -s: vgl. einde der aarde
Marcus 13 : 27 hemel einde van de -
Deut. 4 : 32 hemel einden van de -
Marcus 13 : 27 hemel en aarde
Ex. 20 : 11 hemel en aarde in zes dagen gemaakt
Hebr. 9 : 24 , 23 hemel en hemelen (meervoud)
Matth. 23 : 22 hemel en troon van God
Marcus 13 : 32 hemel engelen: zijn in de hemel
Hgl 1 : 4 hemel ervaring van liefde
Luk. 22 30 hemel eten en drinken in de –
2 Sam. 22 : 8 hemel fundamenten des -s
Matth. 24 : 35 hemel gaat voorbij
Marcus 13 : 31 hemel gaat voorbij
Luk. 21 33 hemel gaat voorbij
Jac. 5 : 18 hemel geeft regen
Luk. 20 35 hemel geen huwelijk in
1 Kron. 16 : 27 hemel geen saaie plaats, maar een van vrolijkheid
Marcus 12 : 1 hemel gelijk een buitenland
Marcus 13 : 34 hemel gelijk een buitenland
Matth. 5 : 12 hemel gelovige komt in de -
2 Kron. 2 : 12 hemel gemaakt door God
Ps. 115 : 15 hemel gemaakt door God
Ps. 146 : 6 hemel gemaakt door God
Jes. 37 : 16 hemel gemaakt door God
Ps. 33 : 6 hemel gemaakt: door het woord van de HEER: door dat woord zijn de -en gemaakt
1 Kon. 8 : 56 hemel gemeente in de hemel (toepassing)
Luk. 4 : 21 hemel geopend voor de nederdaling van de Heilige Geest
Hand. 7 : 55 v hemel geopend voor Stefanus
Opb. 19 : 11 hemel geopend, zo gezien door Johannes
Opb. 10 : 6 hemel geschapen door God
Luk. 4 : 25 hemel gesloten
Luk. 4 : 25 hemel gesloten
1 Kon. 22 : 19 v hemel gezien: door Micha
Amos 9 : 6 hemel God bouwt zijn opperzalen in de -
Deut. 28 : 12 hemel God doet open voor ons
1 Kron. 16 : 26 hemel God heeft de -en gemaakt
Pred. 5 : 1 hemel God is in de hemel
Ps. 107 : 30 hemel God leidt ons naar de - (toepassing)
Ps. 148 : 1 hemel God loven in de hemelen
Ps. 136 : 5 hemel God maakte de hemelen met verstand
Opb. 16 : 11 hemel God van de -
Gen. 24 : 3 hemel God van de hemelen en van de aarde
Ps. 108 : 6 hemel God, verhef U boven de hemelen
2 Kron. 6 : 30 hemel God: - is vaste plaats Zijner woning
Deut. 28 : 12 hemel Gods goede schat
Jes. 66 : 1 hemel Gods troon
Opb. 4 : 2 hemel Gods troon is daar
Col. 4 : 1 hemel heer van de -
Matth. 11 : 25 hemel Heer van de -: God Vader
Hand. 17 : 24 hemel Heer van de hemel: God
1 Kron. 16 : 27 hemel heerlijkheid in de -
Dan. 7 : 18 hemel heiligen van de hoogste [plaatsen]
Jer 33 : 22 hemel heir des -s kan niet geteld worden
Ps. 33 : 6 hemel heir van de -en: gemaakt door de adem van Gods mond
Matth. 18 : 19 hemel hemelen
Luk. 12 : 33 hemel hemelen
Luk. 18 : 22 hemel hemelen
Ps. 148 : 4 hemel hemelen der hemelen
Spr. 8 : 27 hemel hemelen door God bereid
Ps. 102 : 26 hemel hemelen door God gemaakt
Jes. 42 : 5 hemel hemelen door God geschapen
Jes. 42 : 5 hemel hemelen door God uitgebreid
Marcus 1 : 10 hemel hemelen scheurden
Job 9 : 8 hemel hemelen uitbreiden: door God
Jes. 40 : 22 hemel hemelen uitgespannen als een dunne doek
Hebr. 1 : 11 hemel hemelen vergankelijk
2 Pe 3 : 5 hemel hemelen waren van oudsher
Job 37 : 16 hemel hemelen zijn uitgespannen
2 Pe 3 : 12 hemel hemelen zullen ontbonden worden
Jes. 48 : 13 hemel hemelen: afgemeten: door God; met de palm
Ps. 147 : 8 hemel hemelen: bedekt met wolken
Opb. 12 : 12 hemel hemelen: die daarin wonen
Marcus 1 : 11 hemel hemelen: een stem daaruit
Matth. 3 : 17 hemel hemelen: een stem uit de hemelen sprak
1 Kron. 16 : 25 hemel hemelen: gemaakt door God
Hand. 2 : 34 hemel hemelen: opgevaren naar de hemelen
Matth. 19 : 21 hemel hemelen: schat hebben in -en
Jes. 48 : 13 hemel hemelen: schepping: geroepen door God
Hand. 7 : 55 hemel hemelen: Stefanus zag ze geopend
1 Thess. 1 : 10 hemel hemelen: uit de hemelen Gods Zoon verwachten
Matth. 5 : 12 hemel hemelen: uw loon is groot in de -en
Job 26 : 13 hemel hemelen: versierd: door Gods Geest
2 Pe 3 : 10 hemel hemelen: voorbijgaan, met gedruis, op de dag van de Heer
Marcus 12 : 25 hemel hemelen: zijn als engelen in de hemelen
Jes. 44 : 23 hemel hemelen: zingt met vreugde, gij -en!
Ef. 6 : 12 hemel hemelse gewesten: daar zijn ook boze machten
Ef. 3 : 10 hemel hemelse gewesten: overheden en machten
1 Cor. 15 : 40 hemel hemelse lichamen
Dan. 10 : 5 v hemel hemelse verschijning
Ps. 57 : 4 hemel Hij zal van de - zenden en mij verlossen
Hebr. 7 : 26 hemel hoger dan de hemelen: Jezus
Ps. 103 : 11 hemel hoog boven de aarde
Ps. 148 : 1 hemel hoogste plaatsen
2 Kron. 20 : 6 hemel in de - is God
Filip. 2 : 10 hemel in de - zijn
Ef. 6 : 9 hemel in de -en is onze Heer
Hebr. 8 : 2 hemel in de hemel is de ware tabernakel
Hebr. 8 : 2 hemel in de hemel is Gods troon
Filip. 2 : 10 hemel in de hemel zijn, hemelingen
Matth. 5 : 33 hemel is de troon van God
Ps. 115 : 16 hemel is des HEEREN
Hebr. 8 : 1 hemel Jezus in de hemelen
Hebr. 4 : 14 hemel Jezus is de -en doorgegaan
Marcus 10 : 21 hemel Jezus levendig besef van de onzienlijke wereld, vgl. vs 18 waar Hij op God wijst
Luk. 9 : 16 hemel Jezus: keek op naar de hemel
Matth. 5 : 34 hemel Jezus' beeld van de -
Luk. 15 : 7 hemel kennis van aardse gebeurtenissen
Hand. 1 : 11 hemel kijken naar de -
Matth. 4 : 17 hemel koninkrijk der -en
Deut. 28 : 23 hemel koper: - zal koper zijn ls gevolg van vloek
Marcus 13 : 25 hemel krachten in de hemelen: zullen wankelen
Matth. 24 : 29 hemel krachten van de -en zullen wankelen
Joh. 3 : 12 hemel leefde in het bewustzijn van de Heer
Opb. 19 : 14 hemel legers in de -
Ps. 103 : 4 v hemel leven in de - (associatie)
Deut. 4 : 19 hemel lichamen: door God aan de volken gegeven
Ps. 97 : 11 hemel licht en vrolijkheid (associatie)
Luk. 6 : 23 hemel loon in de -: groot loon
Ps. 134 : 3 hemel maken: door God
Jes. 1 : 2 hemel meervoud
Ef. 4 : 12 hemel meervoud
Opb. 8 : 13 hemel midden van de -
Opb. 5 : 8 hemel muziek in de -
Opb. 15 : 2 hemel muziek in de -
Hebr. 12 : 18 hemel muziek in de - (toepassing)
Joh. 17 : 1 hemel naar de - zien: door Jezus
Deut. 32 : 1 hemel neig de oren, gij hemel
Joh. 13 : 33 v hemel niet in te gaan door onszelf
Opb. 21 : 1 hemel nieuwe -
Jes. 66 : 22 hemel nieuwe -: door God te maken
Jes. 65 : 17 hemel nieuwe -en
2 Pe 3 : 13 hemel nieuwe hemelen
Job 28 : 24 hemel onder al de -en
Pred. 1 : 13 hemel onder de - geschiedt van alles
Hand. 2 : 5 hemel onder de - zijn: volken
Col. 1 : 23 hemel onder de -: de hele schepping
Ex. 17 : 14 hemel onder de –
Filip. 3 : 20 hemel ons burgerschap is in de -en
Matth. 6 : 20 hemel onvergankelijkheid, zonder dieven
Luk. 20 36 hemel opgestanen kunnen niet meer sterven
Marcus 6 : 41 hemel opkijken naar de -: door Jezus
Marcus 7 : 34 hemel opkijken naar de -: door Jezus
Amos 9 : 6 hemel opperzalen in de -
Jer 33 : 25 hemel ordeningen van de -
Job 26 : 11 hemel pilaren des -s
2 Sam. 7 : 10 hemel plaats der rust (toepassing)
Gen. 28 : 17 hemel poort van de -
Opb. 5 : 8 hemel reukwerk in de -
Luk. 18 : 22 hemel schat hebben in de -en
Matth. 19 : 21 hemel schat hebben in hemelen
Marcus 10 : 21 hemel schat in de - hebben
Luk. 12 : 33 hemel schat in de -en
Opb. 11 : 6 hemel sluiten
Gen. 8 : 2 hemel sluizen des -s
2 Pe 1 : 18 hemel stem uit de -
Joh. 12 : 28 hemel stem van de Vader kwam uit de hemel
Marcus 13 : 25 hemel sterren uit de hemel vallend
Matth. 24 : 29 hemel sterren zullen van de - vallen
2 Kron. 18 : 20 hemel tafereel
Dan. 7 : 9 v hemel tafereel in de hemel
2 Pe 3 : 7 hemel tegenwoordige hemelen
Luc. 11 : 16 hemel teken uit de - verlangen
Luk. 21 11 hemel tekenen aan zon, maan en sterren
Luk. 21 25 hemel tekenen aan zon, maan en sterren
Jer 10 : 2 hemel tekenen des -s: ontzet u hiervoor niet
Spr. 30 : 4 hemel ten hemel opklimmen
Jes. 40 : 22 hemel tentdak gelijk
Opb. 8 : 1 hemel tijd in de hemel
Jes. 13 : 13 hemel toekomst: beroering
Hebr. 12 : 26 hemel toekomst: beven
Ps. 102 : 27 hemel toekomst: hemelen zullen vergaan en veranderen
2 Kron. 7 : 13 hemel toesluiten: door God
Hand. 2 : 2 hemel uit de - kwam een geluid
Joh. 3 : 13 hemel uit de - neergedaald: Jezus
Deut. 28 : 24 hemel uit de - poeder en stof komend als straf
Opb. 8 : 10 hemel uit de - viel een grote ster
Filip. 3 : 20 hemel uit de -en komt de Heer weer
Luk. 20 4 hemel uit de hemel zijn: de doop van Johannes
Matth. 24 : 31 hemel uitersten der -en
Jes. 44 : 24 hemel uitgebreid door God
Jer 51 : 15 hemel uitgebreid door God door Zijn verstand
Jer 10 : 11 hemel uitgebreid door Gods verstand
Deut. 33 : 13 hemel uitnemendste des -s
Richt. 5 : 4 hemel uitspansel
Marcus 13 : 31 hemel uitspansel, kosmos
Hebr. 11 : 16 hemel vaderland voor de gelovigen
Ps. 89 : 12 hemel van God is zij
Ps. 20 : 7 hemel van Gods heiligheid: God zal zijn gezalfde verhoren uit de - van Zijn heiligheid
Deut. 30 : 12 hemel varen ten hemel
Job 37 : 16 hemel vast als een gegoten spiegel
1 Kon. 8 : 43 hemel vaste plaats van Gods woning
1 Kon. 8 : 49 hemel vaste plaats van Gods woning
Jes. 33 : 17 hemel ver gelegen land (toepassing)
Luk. 19 12 hemel ver land
1 Kon. 22 : 19 v hemel vergadering in de -
2 Kron. 18 : 20 hemel vergadering in de -
Lev. 26 : 19 hemel versus aarde
Matth. 6 : 10 hemel versus aarde
Opb. 20 : 11 hemel vlucht weg voor God
Spr. 30 : 19 hemel vogel: weg van de arend in de hemel is mij te wonderlijk
Opb. 19 : 17 hemel vogels die in het midden van de hemel vlogen
Luk. 13 : 19 hemel vogels van de hemel
Matth. 5 : 18 hemel voorbijgaan
Luk. 16 : 17 hemel voorbijgaan
Jud : 24 hemel vreugde
Hebr. 12 : 2 hemel vreugde in de -
Ps. 118 : 15 hemel vreugde, heul (toepassing)
Opb. 12 : 12 hemel vrolijkheid in de -en
Joh. 7 : 34 hemel waar Ik ben kunt u niet komen
Jes. 47 : 13 hemel waarnemen: sterrenwichelaars
Opb. 3 : 4 hemel wandelen met Christus
Opb. 10 : 6 hemel wat daarin is
Job 41 : 2 hemel wat onder de ganse hemel is, is Godes
Ps. 86 : 12 - 13 hemel wat we er zoal doen
Ps. 148 : 4 hemel wateren boven de hemelen
Jer 51 : 16 hemel wateren in de –
Opb. 6 : 14 hemel week terug als een boek dat wordt opgerold
Hebr. 1 : 10 hemel werken van Jezus' handen zijn de -en
Luk. 20 36 hemel wij aan engelen gelijk
Luk. 20 36 hemel wij zonen van God
Hand. 2 : 19 v hemel wonderen in de hemel
Joel 2 : 30 hemel wondertekenen in de -
Jes. 33 : 16 v hemel wonen in de - (toepassing)
Deut. 26 : 15 hemel woonplaats van God
Hand. 14 : 16 hemel woonplaats van God
Luk. 9 : 16 hemel woonplaats van God: Jezus keek er naar op
Opb. 5 : 9 hemel zang in de -
hemel zie huis: van de Vader
Joh. 3 : 32 hemel zien en horen in de -
Gen. 1 : 8 hemel zogenoemd het uitspansel
Jer 4 : 23 hemel zonder licht
Luk. 15 : 18 hemel zondigen tegen de -
Jer 4 : 28 hemel zwart
Ps. 16 : 11 hemel vreugde
Ef. 1 : 10 hemelen alles wat in de - is
Ps. 113 : 4 hemelen boven de hemelen is Gods heerlijkheid
Ps. 96 : 5 hemelen door God gemaakt
Jes. 45 : 18 hemelen door God geschapen
Jes. 45 : 12 hemelen door Gods handen zijn ze uitgebreid
Ps. 68 : 9 hemelen dropen voor Gods aanschijn
Neh. 9 : 6 hemelen heir der -: aanbidt God
Jes. 34 : 4 hemelen hemellichamen: toekomst: zullen afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk en vijg afvalt
Luk. 10 : 20 hemelen namen ingeschreven in de hemelen
Spr. 3 : 19 hemelen schepping: bereid door verstandigheid
Jes. 34 : 4 hemelen toekomst; zullen toegerold worden als een boek
Matth. 16 : 19 hemelen versus aarde
Joz 5 : 13 hemeling verschijning aan Jozua
2 Kon. 17 : 16 hemellichaam aanbidding van het heir des hemels
2 Kon. 23 : 5 hemellichaam afgodisch gediend
Job 31 : 27 hemellichaam afgodische verering
Ps. 148 : 6 hemellichaam bevestigd door God in eeuwigheid
Opb. 8 : 12 hemellichaam getroffen
Jes. 45 : 12 hemellichaam hemellichamen alle door God bevolen
2 Kon. 21 : 3 hemellichaam neerbuigen voor -en en ze dienen
Deut. 4 : 19 hemellichaam niet aanbidden
Ps. 148 : 6 hemellichaam orde der -en
Jer 8 : 1 hemellichaam verering van -en
Gen. 1 : 14 v hemellichaam
Ps. 105 : 40 hemels brood
Hebr. 9 : 23 hemels hemelse dingen gereinigd door slachtoffer van Christus
Hebr. 6 : 4 hemels hemelse gave
1 Cor. 15 : 47 hemelse de – (n)
Ef. 2 : 6 hemelse gewesten met Christus zijn wij gezeten in de hemelse gewesten
Matth. 6 : 19 hemelsgezindheid
Gen. 17 : 22 hemelvaart door God: geval
2 Kon. 2 : 11 hemelvaart Elia's -
Matth. 25 : 14 hemelvaart gelijkenis
Gen. 35 : 13 hemelvaart God voer van Jakob op
Joh. 6 : 62 hemelvaart Jezus spreekt over de -
Joh. 3 : 13 hemelvaart Jezus' -
Joh. 13 : 33 hemelvaart Jezus' - door hemzelf voorzegt
Ps. 68 : 19 hemelvaart U bent opgevaren in de hoogte
Richt. 13 : 20 hemelvaart van de engel van Jahweh
Ps. 47 : 6 hemelvaart
1 Pe 3 : 22 hemelvaart
Opb. 11 : 12 hemelvaart in een wolk
Opb. 11 : 12 hemelvaart van de twee getuigen
Gen. 33 : 19 Hemor vader van Sichem
Jes. 37 : 13 Hena
Henoch betekenis van de naam: "toegewijd"
Jud : 14 Henoch de 7e van Adam af
Hebr. 11 : 5 Henoch opname van -
Gen. 4 : 17 Henoch zoon van Kaïn
Gen. 5 : 22 v Henoch
Luk. 10 : 34 herberg gewonde naar een - gebracht
Jes. 42 : 3 herder Christus -: gekrookte riet niet verbreken (toepassing)
1 Kron. 11 : 2 herder David type van Christus als -
Jer 50 : 6 herder die de kudde schapen verleid
Jer 33 : 12 herder doet de kudde legeren
Num. 27 : 17 herder een schaapskudde heeft een - nodig
Ef. 4 : 11 herder gave aan de gemeente
Jer 3 : 15 herder gave Gods
Ez. 34 : 8 herder geen -: gevolg
Jes. 40 : 11 herder God zal zijn kudde weiden gelijk een -
Joh. 10 : 11 herder goede -: Jezus
Joh. 10 : 11 herder goede -: kenmerk: zelfopoffering
Hebr. 13 : 20 herder grote -: Jezus
Jer 10 : 21 herder herders die de HERE niet zoeken: gevolg: verstrooiing weide
Joh. 21 : 16 herder hoedt de schapen
Matth. 26 : 31 herder Jezus
Hebr. 13 : 20 herder Jezus de grote - van de schapen
Gen. 49 : 24 herder Jozef, een - van God
Ez. 34 : 1 v herder kan zichzelf weiden ipv de schapen
Jes. 44 : 28 herder Kores is Gods –
Joh. 21 : 15 herder moet Jezus meer liefhebben dan de discipelen
Spr. 27 : 23 herder moet zijn schapen goed kennen
Jer 3 : 15 herder naar Gods hart
Ez. 34 : 8 herder onverschillige -
2 Kron. 18 : 16 herder schapen zonder -
Jer 23 : 1 v herder slechte -s
Jes. 31 : 4 herder strijdt tegen een leeuw door een groep -s
Luk. 2 : 8 herder taak: wacht houden over de kudde
1 Kron. 17 : 6 herder taak: weiden
Jer 3 : 15 herder taak: weiden
Ez. 34 : 4 herder tekortenschieten in herderlijke zorg
Jer 12 : 10 herder valse -s
Joh. 10 : 12 herder versus huurling
Joh. 10 : 5 herder vreemde herder: vluchten voor hem
Joh. 21 : 15 herder weidt lammeren
Ez. 34 : 8 herder zelfzuchtige -
Jer 3 : 15 herder zie ook Weiden
1 Kron. 4 : 39 herder zoekt weide voor de schapen
Hgl 1 : 7 herder
Pred. 12 : 11 Herder de enige -
1 Pe 2 : 25 Herder Jezus
Gen. 29 : 6 herderin Rachel
Ps. 14 : 2 HERE en God
2 Kron. 8 : 8 herendienst
2 Kron. 11 : 1 hereniging poging tot
Jud : 12 herfst late -
2 Kon. 6 : 21 herhalen woorden: uit verbazing
Hand. 1 : 2 , 9 herhaling opneming tweemaal genoemd
2 Kron. 27 : 6 herhaling tekst, deels, van vers 1
Pred. 1 : 4 v herhaling van natuurverschijnselen
Job 32 : 5 herhaling vergelijk vers 3
Gal. 5 : 21 herhaling
Rom. 15 : 15 herinneren doen –
Tit. 3 : 1 herinneren herinner iemand eraan
Joh. 15 : 20 herinneren herinnert u het woord dat Ik u gezegd heb
Joh. 16 : 4 herinneren opdat … u zich zult herinneren dat Ik ze u heb gezegd
Matth. 26 : 75 herinneren woord -
Luk. 22 61 herinneren zich - het woord van de Heer
Joh. 12 : 16 herinneren zich -: door de discipelen
Opb. 18 : 5 herinneren zich -: door God
Marcus 14 : 72 herinneren zich -: door Petrus: Jezus' woord
Opb. 3 : 3 herinneren
2 Pe 3 : 1 herinnering door - oprechte gezindheid opwekken
2 Tim. 2 : 14 herinnering in - brengen dat zij geen woordenstrijd voeren
Hebr. 10 : 3 herinnering in - brengen van zonden
Joh. 14 : 26 herinnering in - brengen: door de Geest: al wat Jezus heeft gezegd
1 Thess. 3 : 6 herinnering in - houden
Hand. 20 : 35 herinnering in - houden de woorden van de Heer Jezus
2 Tim. 1 : 3 herinnering in - houden: iemand
2 Tim. 2 : 8 herinnering in - houden: Jezus Christus, als uit de doden opgewekt
Hebr. 13 : 7 herinnering in - houden: voorgangers
1 Cor. 4 : 17 herinnering in – brengen: Paulus wegen in Christus
Jes. 65 : 17 herinnering in de toekomst
1 Thess. 3 : 6 herinnering in goede - houden
Jes. 65 : 17 herinnering in het hart
2 Tim. 1 : 5 herinnering zich in - brengen: door Paulus: het ongeveinsde geloof in Timotheüs
Matth. 14 : 35 herkennen Jezus -
Luk. 24 : 16 herkennen niet -
Hand. 27 : 39 herkennen niet -
Luk. 22 57 herkennen Petrus herkend
Marcus 14 : 67 herkennen Petrus herkend als een leerling van Jezus
Luk. 22 56 herkennen Petrus herkend door een dienstmeisje
2 Tim. 1 : 15 Hermógenes
Ps. 89 : 13 Hermon juicht in Gods naam
Luk. 13 : 31 Herodes Antipas: wilde Jezus doden
Luk. 9 : 7 Herodes de viervorst
Luk. 23 15 Herodes Jezus heeft geen schuld: aldus Herodes
Luk. 23 12 Herodes voorheen vijand van Pilatus
Luk. 23 7 Herodes was tijdelijk in Jeruzalem
Luk. 8 : 3 Herodes zaakwaarnemer van -
Luk. 1 : 5 Herodes
Luk. 3 : 19 Herodes Antipas bekritiseerd door Johannes de Doper
Hand. 12 : 23 Herodes Antipas I geslagen door een engel
Marcus 3 : 6 herodianen
Marcus 12 : 13 Herodianen
Luk. 8 : 55 herstel bevorderen: door de Heer: van het opgewekte meisje
Ez. 33 : 15 herstel doen van zonden
2 Kron. 24 : 13 herstel Gods huis
Ezra 3 : 2 herstel naar Gods woord
Hand. 9 : 18 herstel plotseling -
Gen. 33 : 3 herstel tussen broeders
2 Kron. 33 : 13 herstel van Manasse
Luk. 1 : 64 herstel van spraakvermogen
Opb. 2 : 5 herstel vergt inzicht in toen en nu
Jer 6 : 16 herstel vraag naar de oude paden, waar toch de goede weg zij
Jes. 58 : 12 herstel werk
Jes. 1 : 26 herstel worden als in het begin
Jes. 61 : 4 herstel
Marcus 9 : 12 herstellen alles - : door Elia
Spr. 29 : 1 herstellen een onherstelbare toestand
Gen. 40 : 13 herstellen Iemand – in zijn staat
Marcus 3 : 5 herstellen verschrompelde hand hersteld door Jezus
1 Sam. 25 : 44 hertrouwen als de ander ook gebonden is?
Ez. 44 : 22 hertrouwen beperkingen
Marcus 10 : 11 v hertrouwen overspel tot gevolg hebbend
Matth. 5 : 31 hertrouwen
Marcus 10 : 11 hertrouwen
Rom. 7 : 3 hertrouwen
Jes. 36 : 7 hervorming godsdienstige -
Joz 1 : 4 Hethieten
2 Kron. 1 : 17 Hethieten
Luk. 3 : 5 heuvel elke - zal verlaagd worden
Jes. 41 : 15 heuvel fig. gebruikt
Ps. 65 : 13 heuvel heuvelen aangegord met verheuging
Ps. 114 : 4 heuvel heuvelen sprongen als lammeren
Hos. 10 : 8 heuvel heuvels aangeroepen tot bedekking
Jes. 42 : 15 heuvel heuvels woest maken: door God
Jes. 2 : 14 heuvel verheven -s
1 Kron. 1 : 15 Heviet oorsprong
Col. 4 : 13 Hiërapolis
Ex. 18 : 25 hierarchie geval
Pred. 5 : 7 hiërarchie
Job 10 : 21 hiernamaals beperkte kennis van het - bij Job
1 Sam. 28 : 19 hiernamaals bewustzijn in het -
Gen. 25 : 8 hiernamaals bij zijn volken zijn
Filip. 1 : 23 hiernamaals met Christus zijn
Dan. 12 : 13 hiernamaals plaats van rust voor de heiligen
1 Sam. 28 : 19 hiernamaals Samuel en Saul in
hiernamaals zie ook Paradijs
Pred. 6 : 6 hiernamaals
2 Kon. 23 : 4 Hilkia
Lev. 19 : 36 hin een rechte - zult u hebben
Spr. 5 : 19 hinde mijn vrouw een zeer liefelijke -
Hand. 28 : 31 hinderen ongehinderd leren: door Paulus in Rome
Hand. 23 : 16 hinderlaag
2 Kon. 17 : 9 v hindoeisme vergelijk godsdienstigheid der hindoes
Neh. 11 : 30 Hinnom dal -
2 Kron. 28 : 3 Hinnom dal van de zoon van Hinnom: roken daarin
Ps. 107 : 43 historie leerzaam
Jes. 25 : 4 hitte God een schaduw tegen de -
Opb. 16 : 8 hitte grote -
Jes. 4 : 6 hitte tegen de hitte een hut
Jes. 4 : 6 hitte toekomst
Opb. 7 : 16 hitte vallen op iemand
Gen. 31 : 40 hitte verterende -: ondervonden door Jakob
Luk. 12 : 55 hitte voorbode van -: zuidenwind
Jes. 25 : 5 hitte zinnebeeld van onderdrukking
Gen. 8 : 22 hitte
Jes. 36 : 7 Hizkia godsdienstige hervorming
Job 29 : 14 hoed vorstelijke -
2 Pe 3 : 17 hoede op je - zijn
Hos. 12 : 14 hoeden door een profeet
Opb. 19 : 15 hoeden door Jezus: de naties
Matth. 2 : 6 hoeden door Jezus: volk Israël
1 Pe 5 : 2 hoeden door oudsten
Luk. 17 : 7 hoeden het vee -
Opb. 12 : 5 hoeden met een ijzeren staf: door Christus
Ex. 23 : 21 hoeden zich –: voor het aangezicht van de Engel
2 Sam. 18 : 12 hoeden zichzelf -: hier nodig
Opb. 20 : 8 hoek de vier -en van de aarde
1 Thess. 5 : 27 hoekhaken (Telos) heillige
Marcus 12 : 10 hoeksteen Christus
Luk. 20 17 hoeksteen Christus -
Hand. 4 : 11 hoeksteen Jezus
Jes. 28 : 16 hoeksteen kostbare -
Ps. 144 : 12 hoeksteen mensendochters als -en
1 Pe 2 : 6 hoeksteen uitverkoren, kostbare -
Ef. 2 : 20 hoeksteen van het gebouw der gemeente
1 Pe 2 : 7 hoeksteen
Spr. 29 : 3 hoer die een metgezel der -en is, brengt het goed door
Jes. 1 : 21 hoer fig. voor Israël
Lev. 21 : 7 hoer geen - nemen
Jes. 1 : 21 hoer gezegd van een stad
Spr. 7 : 13 hoer greep jongeling aan
Opb. 17 : 1 hoer grote -
2 Sam. 13 : 15 hoer haat en minachting jegens een hoer (toepassing)
Lev. 21 : 9 hoer hoerende dochter ve priester
Spr. 23 : 27 hoer is een diepe gracht
Gen. 38 : 16 hoer Juda benadert een schijnbare -
Spr. 7 : 13 hoer kussen door een -
Spr. 6 : 26 , 24 hoer kwade vrouw
Jes. 23 : 15 v hoer lied der -ren
Spr. 23 : 28 hoer loert als een rover
Gen. 38 : 16 hoer loon van een -
Hos. 2 : 4 hoer loon van een -
Hos. 2 : 11 hoer loon van een -
Opb. 17 : 5 hoer moeder van de -en
Spr. 5 : 8 hoer nader niet tot de deur van haar huis
Lev. 21 : 14 hoer ontheiligde -
Jes. 1 : 21 hoer ontrouwe vrouw
Jer 3 : 2 hoer optreden
Jer 3 : 3 hoer persoonlijkheid: schaamteloos
1 Kon. 22 : 38 hoer plaats waar de -en zich wasten
Joz 2 : 1 hoer Rachab
Jac. 2 : 25 hoer Rachab
Jer 3 : 3 hoer schaamte: onderdrukt zij
Richt. 16 : 1 hoer Simson bezocht een -
1 Kon. 3 : 16 hoer twee - kwamen bij Salomo
Deut. 23 : 17 hoer verbod op -en
Lev. 23 : 39 hoer verkoopt haar lichaam uit armoede
Spr. 23 : 28 hoer vermenigvuldigt de trouwelozen
Luk. 15 : 30 hoer vermogen met - opmaken
Spr. 7 : 10 hoer versiersel
Gen. 34 : 31 hoer
Opb. 19 : 2 Hoer Grote - geoordeeld
Opb. 19 : 2 Hoer Grote -: doodt Gods slaven
Opb. 19 : 3 Hoer Grote -: haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheid
Opb. 19 : 2 Hoer Grote -: verderft de aarde met haar hoererij
Spr. 7 : 14 hoerachtig vrouw die schijnvroom en - is
Opb. 22 : 15 hoereerder buiten zijn de -s
Ef. 5 : 5 hoereerder geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
1 Cor. 6 : 9 hoereerder geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Cor. 5 : 9 hoereerder omgang met hoereerder in de gemeente mijden
Hebr. 13 : 4 hoereerder oordeel: God zal de -s oordelen
1 Tim. 1 : 10 hoereerder terechtwijzen door de wet
Hebr. 12 : 16 hoereerder voorkomen, bestrijden
Opb. 21 : 8 hoereerder
Richt. 11 : 1 hoerekind Jefta
Jer 5 : 7 hoerenhuis zich bij hopen verzamelen in het -
Micha 1 : 7 hoerenloon
Lev. 21 : 9 hoereren door een dochter van een priester
Opb. 17 : 2 hoereren fig.
1 Kron. 5 : 25 hoereren fig. afgoden dienen
Ps. 106 : 38 hoereren geestelijk - door daden van afgoderij
2 Kron. 21 : 11 hoereren geestelijk -: door afgodendienst
Ez. 20 : 30 hoereren geestelijk -: in afgoderij
2 Kron. 21 : 13 hoereren geestelijke -: door Juda en de inwoners van Jeruzalem
Hos. 4 : 13 hoereren godsdienstig en burgerlijk -
Gen. 38 : 24 hoereren ontucht plegen hier
Ez. 16 : 15 hoereren vanwege je roem
Hos. 4 : 10 hoereren zonder uit te breken in menigte
Hos. 2 : 3 hoereren
1 Cor. 10 : 8 hoereren
Opb. 2 : 14 hoereren
Opb. 18 : 9 hoereren
Hos. 4 : 13 hoererij als maatschappelijk kwaad
2 Cor. 12 : 21 hoererij bedrijven
Jes. 23 : 15 v hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde
Spr. 10 : 10 hoererij berokkent smart
Spr. 6 : 24 hoererij bewaren voor -
Spr. 7 : 5 hoererij bewaren voor -: door wijsheid, verstand, Gods woorden
Spr. 7 : 27 hoererij dodelijk
Col. 3 : 5 hoererij doodt eventuele - in je leven
Spr. 23 : 33 hoererij door drank
Richt. 19 : 2 hoererij door een huisvrouw: geval
2 Kron. 21 : 11 hoererij drijven tot -: door Joram
Lev. 19 : 29 hoererij eigen dochter ten - houdende: verboden
Hos. 9 : 10 hoererij en boelerij
Jer 3 : 13 hoererij en ongehoorzaamheid jegens God
Spr. 5 : 20 hoererij geen reden voor -
Hos. 5 : 4 hoererij geest der -en
Deut. 31 : 16 hoererij geestelijke -
Jer 3 : 1 hoererij geestelijke -
Jer 3 : 6 hoererij geestelijke -
Jer 3 : 8 hoererij geestelijke -
Jer 13 : 27 hoererij geestelijke -
Ez. 6 : 9 hoererij geestelijke -
Hos. 4 : 12 hoererij geestelijke -
Hos. 7 : 10 hoererij geestelijke -
Jud : 7 hoererij geestelijke -
Ez. 23 : 3 hoererij geestelijke -: afgoderij
Opb. 2 : 21 hoererij geestelijke -: Izebel
Lev. 20 : 5 v hoererij geestelijke -: mbt mensen
Spr. 7 : 6 v hoererij geval van -
Richt. 8 : 27 hoererij geval: Gideons efod
Spr. 5 : 11 hoererij gevolg: bijv. aids
Hos. 4 : 14 hoererij gevolg: hoererij door anderen
Spr. 6 : 26 v hoererij gevolgen
Ez. 23 : 3 hoererij handelingen van de hoerenloper
Num. 14 : 33 hoererij Israëls - in de woestijn van Sinaï
2 Kon. 9 : 22 hoererij Izebels -en waren vele
Joh. 8 : 41 hoererij Jezus ervan verdacht geboren te zijn uit hoererij
Hos. 2 : 3 hoererij kinderen der -en zijn: Israël
Matth. 15 : 19 hoererij komt voort uit hart
Hos. 4 : 11 hoererij neemt het hart in beslag
Jer 5 : 7 hoererij ondanks verzadiging door God
Opb. 17 : 4 hoererij onreinheden van -
Marcus 7 : 21 hoererij oorsprong: hart
Hos. 4 : 13 hoererij oorzaak: afgoderij
Ez. 43 : 7 hoererij op de hoogten bedreven
Gen. 38 : 23 hoererij schandalig, oorzaak van verachting
Lev. 19 : 29 hoererij schandelijke daad
Ez. 23 : 9 v hoererij straf: in de hand der boelen overgegeven
Deut. 23 : 17 hoererij tegen -
Spr. 23 : 27 v hoererij tegen -
Spr. 31 : 3 hoererij tegen -
2 Cor. 7 : 1 hoererij tegen -
Ef. 5 : 3 hoererij tegen -
Jac. 1 : 14 hoererij toepassing
Hos. 9 : 1 hoererij uit liefde tot het hoerenloon
Gen. 38 : 15 v hoererij van: Juda en Thamar
Spr. 7 : 25 hoererij veel slachtoffers
Opb. 19 : 2 hoererij verderven met -: de aarde
Spr. 10 : 10 hoererij verleiding
Spr. 9 : 13 v hoererij verleiding tot -
Spr. 6 : 25 hoererij verleiding tot -: manier: vangen met de ogen
Spr. 5 : 3 hoererij verleiding: hoe het werkt
Spr. 9 : 17 hoererij verleiding: inspelen op behoefte
Ef. 5 : 6 hoererij vertoornt God
Lev. 19 : 29 hoererij voorkomen
Spr. 5 : 8 v hoererij voorkomen
Spr. 7 : 25 hoererij voorkomen door vermijden van gelegenheden
1 Cor. 7 : 2 hoererij voorkomen: door te trouwen
Pred. 7 : 26 hoererij voorkomen: rechtvaardig zijn
1 Thess. 4 : 6 hoererij vorm: overspel
Gal. 5 : 20 hoererij werk van het vlees
Opb. 9 : 20 hoererij zich niet bekeren van -
1 Thess. 4 : 3 hoererij zich onthouden van -
Gen. 38 : 24 hoererij zwanger van -
Jer 3 : 2 hoererij
Jer 3 : 9 hoererij
Hos. 2 : 1 hoererij
Luk. 15 : 30 hoererij
Opb. 14 : 8 hoererij
Hgl 5 : 1 hof fig. de bruid
Spr. 30 : 19 hof iemand het hof maken (toepassing)
Gen. 13 : 10 hof van de HEER
Gen. 2 : 15 Hof van Eden te bouwen en te bewaren
Jes. 22 : 15 hofmeester Ebna
2 Sam. 22 : 28 hoge Gods ogen zijn tegen de -n, Gij zult ze vernederen
Pred. 5 : 7 hoge mens in hoogheid
Hebr. 8 : 3 hogepriester aanstelling
1 Sam. 14 : 3 hogepriester Ahia
Lev. 21 : 10 hogepriester ambtsklederen
Hand. 4 : 6 hogepriester Annas
1 Sam. 2 : 35 hogepriester Christus -
Marcus 14 : 66 hogepriester dienstmeisjes van de -
Lev. 21 : 11 hogepriester dood lichaam vermijden
Hebr. 5 : 1 - 2 hogepriester functievereisten: mens, ondervinding
Num. 35 : 25 hogepriester gezalfd met heilige olie
Lev. 21 : 10 hogepriester gezalfd met zalfolie
Hebr. 4 : 14 hogepriester grote -: wij hebben een g -: Jezus
Ex. 40 : 13 hogepriester heiliging van Aaron
Lev. 21 : 10 hogepriester hoofd niet te ontbloten
Luk. 22 54 hogepriester huis van de -
Hebr. 4 : 14 v hogepriester Jezus
Hebr. 6 : 20 hogepriester Jezus
Hebr. 5 : 10 hogepriester Jezus - naar de orde van Melchizedek
Hebr. 3 : 1 hogepriester Jezus als -
Joh. 11 : 49 hogepriester Kajafas
Ex. 29 : 5 hogepriester klederen
Lev. 21 : 10 hogepriester klederen niet te scheuren
Ex. 35 : 39 7 hogepriester kleding: schouderstenen ter gedachtenis
Lev. 21 : 12 hogepriester kroon der zalfolie Zijns Gods
Lev. 21 : 13 v hogepriester mocht alleen met een maagd trouwen
1 Kron. 9 : 11 hogepriester overste van Gods huis
Lev. 4 : 3 hogepriester priester die gezalfd is
Marcus 14 : 47 hogepriester slaaf van de -
1 Kron. 6 : 49 hogepriester taak
Hebr. 5 : 1 hogepriester taak
Hebr. 8 : 3 hogepriester taak
Hebr. 5 : 1 hogepriester voor de mensen aangesteld
Lev. 21 : 14 hogepriester vrouw van de -: eisen
Hebr. 5 : 1 hogepriester werkterrein: de dingen die God betreffen
Hebr. 7 : 28 hogepriester zwakheid hebbende
Jes. 42 : 22 hol Israëlieten verstrikt in de holen
1 Kon. 8 : 51 holocaust ovens
Ez. 45 : 14 homer is 10 bath
Jud : 7 homoseksualiteit als afval
Lev. 18 : 22 homoseksualiteit gruwel voor God
2 Kon. 23 : 7 homoseksualiteit huizen der schandjongens aan de tempel!
2 Kon. 23 : 7 homoseksualiteit in de Christenheid (associatie)
1 Kon. 22 : 47 homoseksualiteit schandjongens
Lev. 20 : 13 homoseksualiteit verbod
Lev. 18 : 22 homoseksualiteit verboden
Jud : 8 , 7 homoseksualiteit verontreinigt het vlees
2 Sam. 1 : 26 homoseksualiteit vers kan misgeduid (verdraaid) geworden als seksuele voorkeur voor mannen
1 Cor. 6 : 10 homoseksueel geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Tim. 1 : 10 homoseksueel terechtwijzen door de wet
Filip. 2 : 15 homoseksueel verdraaid geslacht' (toepassing)
Gen. 19 : 5 homoseksueel verkeer: verlangd: door de mannen van Sodom
Deut. 22 : 5 homoseksueel verwijfde homoman, vgl. travestiet (toepassing)
homoseksueel zie ook Schandjongen
1 Tim. 1 : 10 homoseksueel zondaar
Rom. 1 : 27 homoseksueel
Richt. 19 : 22 homosexualiteit geval van verkrachting
Matth. 15 : 26 hond fig. gebruikt
Matth. 7 : 6 hond fig. heiden (?)
Opb. 22 : 15 hond fig.: buiten zijn de -en
Ps. 22 : 21 hond geweld van de -
Ps. 59 : 7 hond tieren als een -
Spr. 30 : 30 hond windhond
Deut. 23 : 18 hondenprijs loon van een mannelijke prostitué
Joh. 21 : 11 honderddrieenvijftig vissen gevangen
Opb. 21 : 17 hondervierenveertig el: hoogte van de muur
2 Kon. 19 : 23 honen God -
Jes. 37 : 4 honen God -
Jes. 37 : 24 honen God - door de dienaars van de koning van Assyrië
Jes. 37 : 23 honen God -: door Sanherib
Neh. 6 : 13 honen
Ps. 44 : 17 honer
Deut. 32 : 24 honger als straf
Jes. 5 : 13 honger als straf
Deut. 28 : 48 honger als vloek
Matth. 4 : 2 honger bij Christus
Ps. 50 : 12 honger bij God
Klg. 4 : 4 honger bij kinderen
Neh. 9 : 15 honger brood uit de hemel voor hun -
Marcus 11 : 12 honger Christus
Spr. 10 : 3 honger de HEERE laat de ziel van de rechtvaardige niet hongeren
Spr. 6 : 30 honger doet sommigen stelen
Jes. 14 : 30 honger door - ombrengen: door God
Spr. 19 : 15 honger door bedrog
Opb. 7 : 16 honger geen - meer
Amos 8 : 11 honger geestelijke - door God gezonden
Joh. 4 : 34 honger geestelijke -: bij Jezus: om Gods wil te volbrengen
Joh. 6 : 35 honger geestelijke -: voorziet Jezus in
Neh. 9 : 20 honger gestild door manna
1 Sam. 30 : 12 honger geval
Jes. 49 : 10 honger God doet - ophouden
Ps. 105 : 16 honger God riep een honger in Egypte
2 Kon. 8 : 1 - 5 honger Gods leiding in - voor de vrome
Marcus 2 : 25 honger hebben: David
Luk. 6 : 21 honger hebben: gelukkig de discipelen die - hebben
2 Kon. 8 : 1 honger hongersnood: vanwege de HERE
2 Cor. 11 : 27 honger in -
Ps. 37 : 19 honger in de dagen van de - zullen de oprechten verzadigd worden
Klg. 2 : 19 honger in onmacht vallen van –
Matth. 21 : 18 honger Jezus had -
Matth. 25 : 35 honger Jezus had - , in zijn leerlingen
Luk. 15 : 17 honger lijden
1 Cor. 4 : 11 honger lijden
Filip. 4 : 12 honger lijden: Paulus soms
Spr. 27 : 7 honger maakt alles zoet
Klg. 5 : 10 honger maakt huid zwart
Deut. 8 : 3 honger middel tot verootmoediging
Amos 8 : 11 honger naar Gods woord
Jes. 5 : 13 honger oordeel
Jer 18 : 21 honger toegebeden aan zonen van twisters
Luk. 15 : 17 honger vergaan van de -
Gen. 43 : 1 honger werd zwaar in Kanaän
Jer 14 : 18 honger ziek van -
Gen. 13 : 10 honger zware - in Kanaän
Gen. 41 : 31 honger zware –
Gen. 47 : 13 honger zware –
Gen. 26 : 1 honger
Ruth 1 : 1 honger
1 Kon. 8 : 37 honger
2 Kon. 4 : 38 honger
2 Kron. 6 : 28 honger
Job 5 : 20 honger
Luk. 6 : 25 honger
Opb. 18 : 8 honger
Matth. 5 : 6 hongeren geestelijk -: naar gerechtigheid
Ps. 34 : 11 hongeren jonge leeuwen -
Jes. 8 : 21 hongeren
Ps. 107 : 9 hongerig hongerige ziel met goed vervuld door God
Hand. 10 : 10 hongerig worden
1 Sam. 2 : 5 hongerig zijn: niet meer
Ps. 146 : 7 hongerige brood geven: door God
Jes. 58 : 7 hongerige brood te geven
Jes. 29 : 8 hongerige droom van een -
Luk. 1 : 53 hongerige God heeeft -n met goede dingen vervuld
Ps. 107 : 36 hongerige hulp aan -n
Jes. 58 : 10 hongerige open je ziel voor de -
Ez. 18 : 7 hongerige te voeden
Jes. 32 : 6 hongerige
Gen. 41 : 25 , 28 hongersnood door God gezonden
2 Sam. 24 : 13 hongersnood door God gezonden
Jer 19 : 9 hongersnood drijft tot eten vlees van eigen kinderen
2 Kon. 6 : 25 hongersnood geval
Jes. 5 : 14 hongersnood gevolgd door dood
Luk. 21 11 hongersnood in de toekomst -en
Matth 24 : 7 hongersnood in eindtijd meerdere -en
Ez. 36 : 29 hongersnood in Gods regering
Ruth 1 : 1 hongersnood in Israël
Marcus 13 : 8 hongersnood meerdere -en in de eindtijd
Amos 4 : 6 hongersnood nope tot bekering
Jes. 9 : 20 v hongersnood oordeel Gods
Luk. 4 : 25 hongersnood oorzaak: droogte
Gen. 47 : 4 hongersnood oorzaal: droogte
Job 27 : 14 hongersnood straf Gods hier
2 Kon. 6 : 32 hongersnood uitkomst door God
Gen. 41 : 27 hongersnood voorzegd
Hand. 11 : 28 hongersnood voorzegd
2 Sam. 21 : 1 hongersnood zedelijke oorzaak
Luk. 15 : 14 hongersnood zware -
Gen. 41 : 30 hongersnood
Gen. 41 : 55 v hongersnood
Gen. 47 : 13 hongersnood
Hgl 5 : 1 honig eten
1 Sam. 13 : 27 honig nut
Spr. 25 : 26 honig onderzoek van de heerlijkheid: eer
Spr. 25 : 26 honig veel - eten is niet goed
1 Kon. 8 : 37 honigdauw in het land
Deut. 28 : 22 honigdauw
2 Kron. 6 : 28 honigdauw
Hgl 4 : 11 honigzeem lippen druppen van -
Spr. 5 : 3 honigzeem
Spr. 27 : 7 honigzeem
Hgl 4 : 11 honing en melk: in mond
1 Thess. 1 : 9 hoodzaak van het christelijk leven
Deut. 28 : 44 hoofd begrip: bron en leiding
Col. 2 : 19 hoofd begrip: bron van groei
Jes. 9 : 15 hoofd begrip: gezag
Col. 2 : 10 hoofd Christus - van alle overheid en gezag
Ef. 5 : 23 hoofd Christus het - van de Gemeente
Ef. 4 : 15 hoofd Christus is het - van Zijn Lichaam, de Gemeente
Ef. 1 : 10 hoofd Christus is/wordt het - van alles wat op aarde en in de hemelen is
Col. 2 : 19 hoofd Christus, - van het lichaam d.i. de gemeente
Col. 2 : 19 hoofd Christus, niet vasthouden aan het -
Jes. 7 : 8 hoofd Damascus - van Syrië
Neh. 9 : 17 hoofd een - stellen: om iets te bereiken
Ex. 18 : 25 hoofd en overste
Num. 7 : 2 hoofd en overste
Deut. 28 : 13 hoofd fig. versus staart
Job 12 : 24 hoofd God doet de hoofden dwalen
Job 12 : 24 hoofd God neemt het hart van de -en des volks der aarde weg
1 Kron. 29 : 11 hoofd God verhoogd tot - boven alles
Hgl 5 : 11 hoofd gouden -
Deut. 29 : 10 hoofd hoofden der stammen en oudsten onderscheiden
2 Kron. 1 : 2 hoofd hoofden der vaderen
Deut. 33 : 5 hoofd hoofden van het volk
Num. 1 : 16 hoofd hoofdman
Deut. 28 : 13 hoofd Israël: tot hoofd gemaakt
1 Kron. 5 : 24 hoofd kenmerken
Num. 14 : 4 hoofd leider
1 Kron. 5 : 12 hoofd leider
Jes. 29 : 10 hoofd leiders verblind door God
Matth. 2 : 20 hoofd man - gezin
Ef. 5 : 22 hoofd man - van de vrouw
Ef. 5 : 23 hoofd man is het - van de vrouw
Num. 13 : 3 , 2 hoofd overste
Jes. 7 : 8 hoofd Rezin - van Damascus
Ps. 66 : 12 hoofd rijden op ons -: U had de mens op ons - doen rijden
Job 1 : 20 hoofd scheren uit rouw
Jer 18 : 16 hoofd schudden
Neh. 9 : 17 hoofd stellen: om weder te keren naar Egypte
Ex. 18 : 25 hoofd tot –en maken
2 Sam. 22 : 44 hoofd van de heidenen
hoofd zie ook Overste
1 Kron. 16 : 5 hoofd
Num. 5 : 18 hoofdbedekking hoofd van een verdachte overspeelster ontbloot
Gen. 20 : 16 hoofdbedekking Sarai een - toegewenst
Ex. 34 : 34 hoofdbedekking zie ook Bedekking
Hgl 1 : 7 hoofdbedekking
Jes. 3 : 20 hoofddoek
Luk. 7 : 2 hoofdman over honderd: centurio
Num. 1 : 4 hoofdman
Hand. 24 : 23 hoofdman
1 Kron. 11 : 6 hoofdschap goed
1 Cor. 11 : 3 hoofdschap
Deut. 30 : 16 hoofdsom der wet
2 Thess. 1 : 11 hoofdzaaak goedheid, werk van het geloof
Matth. 3 : 8 hoofdzaak bekering, vrucht
1 Kon. 2 : 3 hoofdzaak der vroomheid
Gal. 5 : 13 hoofdzaak elkaar dienen door de liefde
1Jo 3 : 23 hoofdzaak geloof en liefde
Joz 23 : 8 hoofdzaak God aanhangen
Jer 9 : 24 hoofdzaak God kennen, weldadigheid, recht en gerechtigheid
1 Kon. 8 : 40 , 43 hoofdzaak God vrezen
Ex. 15 : 26 hoofdzaak in het leven
2 Thess. 1 : 3 hoofdzaak in het leven van een heilige: geloof, liefde
Jac. 2 : 8 hoofdzaak liefde tot de naaste
Matth. 22 : 40 hoofdzaak liefde tot God en de medemens
Filemon : 4 hoofdzaak liefde, geloof
1 Cor. 7 : 19 hoofdzaak onderhouding van Gods geboden
Matth. 7 : 12 hoofdzaak van de wet en de profeten
Joz 22 : 5 hoofdzaak van de wet van Mozes
Matth. 23 : 23 hoofdzaak van de wet: oordeel, barmhartigheid, trouw
Ef. 1 : 4 hoofdzaak van het christelijk leven
2 Tim. 2 : 22 hoofdzaak van het christendom
Gen. 18 : 19 hoofdzaak van het leven
2 Pe 3 : 11 hoofdzaak van het leven van een christen
Micha 6 : 8 hoofdzaak van wat God wil
Luk. 11 : 42 hoofdzaak voorbijgaan
Ef. 6 : 23 hoofdzaak vrede, liefde, geloof
Matth. 12 : 50 hoofdzaak wil van God doen
Hebr. 10 : 36 hoofdzaak wil van God doen
Joz 23 : 11 hoofdzaak
Joz 24 : 14 hoofdzaak
Joz 24 : 23 hoofdzaak
Hos. 12 : 7 hoofdzaak
Matth. 4 : 10 hoofdzaak
Marcus 12 : 31 hoofdzaak
Jac. 1 : 27 hoofdzaak
1 Thess. 3 : 6 hoofdzaken christelijk leven: - van het c l
2 Thess. 3 : 5 hoofzaak liefde Gods, volharding van Christus
Luk. 16 : 15 hoog bij mensen: een gruwel voor God
Spr. 6 : 17 hoog hoge ogen
1 Pe 2 : 13 hoog koning als -ste
1 Thess. 5 : 13 hoogachten - in liefde
1 Tim. 2 : 2 hooggeplaatste bidden voor -en
Spr. 16 : 5 hooghartige gruwel voor God
Spr. 16 : 18 hoogheid des geestes: is voor de val
Ps. 62 : 5 hoogheid iemand van zijn - zoeken te verstoten
Deut. 33 : 29 hoogheid Israël: God is het zwaard van Israëls hoogheid
Jac. 1 : 9 hoogheid roemen in zijn -
Spr. 21 : 4 hoogheid van de ogen: zonde
Hgl 1 : 1 Hooglied auteur: Salomo
Dan. 6 : 8 hoogmoed als motief: bij Darius
Jes. 9 : 9 hoogmoed begrip
Dan. 4 : 37 hoogmoed behandeling: vernedering door God
Dan. 4 : 35 hoogmoed behandeling: zelfbeeld aanpassen
Jes. 10 : 15 v hoogmoed bestrijding van -
Jes. 47 : 7 hoogmoed blijk van – bij Babel
Deut. 32 : 27 hoogmoed daden aan zichzelf toeschrijven
Deut. 32 : 27 hoogmoed denkbaar geval
Deut. 8 : 14 hoogmoed en eigenwaarde
Deut. 8 : 14 hoogmoed en goddeloos zelfvertrouwen
Ps. 131 : 1 hoogmoed en hart
Deut. 8 : 14 hoogmoed en onafhankelijkheid
2 Kron. 26 : 16 hoogmoed en overtreden
Ps. 131 : 1 hoogmoed en wandel
Jes. 47 : 10 hoogmoed gedachte van –
Spr. 6 : 17 hoogmoed gehaat door God
Dan. 5 : 20 hoogmoed geoordeeld
Dan. 4 : 30 hoogmoed gestraft
Deut. 8 : 17 hoogmoed geval van
Deut. 9 : 4 , 6 hoogmoed geval van
Ez. 29 : 9 hoogmoed geval van -
Jes. 10 : 8 v hoogmoed geval van: Assyriër
Hand. 8 : 9 hoogmoed geval: Simon
Ps. 59 : 13 hoogmoed gevangen in -
2 Kron. 32 : 26 hoogmoed gevolgd door verootmoediging bij Jehizkia
1 Pe 5 : 5 hoogmoed God tegen -
Spr. 8 : 13 hoogmoed haten
Dan. 4 : 37 hoogmoed in - wandelen
2 Kron. 17 : 6 hoogmoed in de wegen van de HEER
2 Kron. 32 : 25 hoogmoed Jehizkia's -
Matth. 27 : 40 hoogmoed Jezus beticht van -
Ez. 28 : 5 hoogmoed n.a.v. rijkdom
Marcus 7 : 21 hoogmoed oorsprong: hart
Deut. 8 : 18 hoogmoed overwinnen van -
Ez. 29 : 9 hoogmoed reden tot oordeel
Spr. 14 : 3 hoogmoed straft zichzelf
Spr. 25 : 6 hoogmoed tegen
Jac. 5 : 1 v hoogmoed tegen - des levens
Jes. 41 : 24 hoogmoed tegen -: vernederen
Rom. 12 : 3 hoogmoed tegen –
2 Kron. 26 : 16 hoogmoed tot verdervens toe
2 Kron. 26 : 16 hoogmoed Uzzia's -
Jes. 10 : 13 hoogmoed van de koning van Assyrië
Spr. 30 : 13 hoogmoed van een generatie
1Jo 2 : 16 hoogmoed van het leven
Ez. 28 : 17 hoogmoed vanwege schoonheid
Jes. 2 : 11 hoogmoed vernederd
2 Sam. 22 : 28 hoogmoed vernederd door God
Jes. 25 : 11 hoogmoed vernederen
Spr. 29 : 23 hoogmoed vernedert
2 Cor. 12 : 7 hoogmoed voorkomen
Deut. 17 : 16 hoogmoed waarschuwing tegen -
Deut. 8 : 17 hoogmoed welke gedachten des harten
Spr. 16 : 18 hoogmoed zie ook Hoogheid
Spr. 16 : 18 hoogmoed zie ook Hovaardigheid
Jer 13 : 9 hoogmoed zie ook Hovaardij
Ez. 33 : 28 hoogmoed zie ook Hovaardij
hoogmoed zie ook Verheffen, zich
Spr. 12 : 9 hoogmoed zie ook Zelf: zichzelf eren
1 Kon. 1 : 5 hoogmoed
2 Kron. 25 : 19 hoogmoed
Jes. 14 : 13 hoogmoed
Jes. 65 : 5 hoogmoed
Ez. 28 : 2 hoogmoed
Rom. 11 : 21 hoogmoedig wees niet -, maar vrees
1 Tim. 6 : 17 hoogmoedig weest niet -
1 Tim. 3 : 6 hoogmoedig worden
Mal. 4 : 1 hoogmoedige alle -n zullen vergaan
Pred. 7 : 8 hoogmoedige de langmoedige is beter dan de -
Jac. 4 : 6 hoogmoedige door God weerstaan
Mal. 3 : 14 hoogmoedige gelukzalig geacht
1 Pe 5 : 5 hoogmoedige God weerstaat de -
Spr. 16 : 5 hoogmoedige gruwel voor God
2 Tim. 3 : 2 hoogmoedige in de laatste dagen zijn de mensen -n
Job 40 : 6 v hoogmoedige vernederen van alle -n
Luk. 1 : 51 hoogmoedige verstrooid in overleggingen van hun hart
Luk. 1 : 51 hoogmoedige verstrooien: -n verstrooien in de overlegging van hun hart: door God
Ps. 101 : 5 hoogmoedige
Rom. 1 : 30 hoogmoedige
Jac. 4 : 16 hoogmoedigheid roemen in hoogmoedigheden
Jac. 4 : 16 hoogmoedigheid voorbeeld
Amos 7 : 9 hoogte -n verwoest: voorzegd
2 Kon. 14 : 4 hoogte afgodisch gebruik
2 Kon. 23 : 15 hoogte afgodische - afgebroken
2 Kon. 17 : 9 hoogte afgodische -en bouwen
2 Kon. 16 : 4 hoogte dienst: Achaz
2 Kon. 16 : 4 hoogte en heuvelen
2 Kon. 23 : 13 hoogte geval
2 Sam. 22 : 34 hoogte God stelt mij op mijn -n
2 Kron. 31 : 1 hoogte hoogten afwerpen
1 Kon. 14 : 23 v hoogte hoogten bouwen
2 Kron. 14 : 3 v hoogte hoogten wegnemen: door Asa
2 Kron. 14 : 5 hoogte hoogten wegnemen: door Asa
1 Kon. 15 : 14 hoogte hoogten werden niet weggenomen
2 Kon. 23 : 19 hoogte huizen der -n
2 Kon. 17 : 29 hoogte huizen der -n: daarin werden afgodsbeelden geplaatst
1 Kon. 11 : 7 hoogte in afgodendienst
1 Kron. 16 : 34 hoogte in Gibeon: daar werd God gediend
Rom. 8 : 39 hoogte kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
2 Kron. 15 : 17 hoogte niet weggenomen
1 Kon. 22 : 44 hoogte offeren en roken op de -n: door het volk
2 Kron. 33 : 17 hoogte offeren op de -n aan Jahweh
2 Kon. 15 : 4 hoogte offerplaats
2 Kron. 28 : 25 hoogte offerplaats om goden te roken
1 Sam. 9 : 12 hoogte offerplaats: hier goed?
Hos. 4 : 13 hoogte op de -en der bergen offeren zij
Deut. 33 : 29 hoogte op de -en treden = overwinnen
Ps. 91 : 14 hoogte op een - stellen: door God
2 Kron. 11 : 15 hoogte priesteren gesteld voor de hoogten: door Jerobeam
2 Kon. 17 : 32 hoogte priesters der -n
2 Kon. 23 : 20 hoogte priesters der -n afgeslacht
2 Kon. 23 : 9 hoogte priesters der -n offerden niet op het altaar in de tempel
2 Kon. 12 : 3 hoogte roken en offeren op de -n
2 Kon. 23 : 4 hoogte roken op de -n
Lev. 26 : 30 hoogte verderven: door God
2 Kon. 23 : 8 hoogte verontreinigen
2 Kron. 28 : 25 hoogte waar
2 Kon. 21 : 3 hoogte wederopbouw: door Manasse
2 Kon. 15 : 35 hoogte weggenomen: -n werden niet weggenomen door Jotham
1 Kon. 22 : 44 hoogte wegnemen der -n: nagelaten
2 Kron. 17 : 6 hoogte wegnemen van de -n
2 Kon. 15 : 4 hoogte wegnemen: -n: werden niet weggenomen door Azaria
2 Kon. 18 : 4 hoogte wegnemen: door Hizkia
2 Kon. 12 : 3 hoogte wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen
2 Kon. 14 : 4 hoogte wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen
2 Kron. 20 : 33 hoogte werden niet weggenomen
Jes. 33 : 16 hoogte wonen in de -en
2 Kron. 21 : 11 hoogten maken
Jes. 1 : 14 hoogtetijd nieuwe -en: gehaat door God wegens de ermee verbonden ongerechtigheid
Ezra 3 : 5 hoogtijd gezette -en
Neh. 10 : 33 hoogtijd gezette -en
Ez. 44 : 24 hoogtijd Gods -en te houden door de priesters
Ez. 44 : 24 hoogtijd Gods -en: in de toekomst
Lev. 23 : 37 hoogtijd hoogtijden des HEEREN
Jes. 1 : 14 hoogtijd hoogtijden Gode niet langer aangenaam
Lev. 23 : 1 hoogtijd van de Heer:heilige samenroeping
Zach. 8 : 19 hoogtijd vrolijke -en
Lev. 23 : 1 v hoogtijdagen van de HEER
Hos. 9 : 5 hoogtijdsdag
Hebr. 6 : 18 hoop aangrijpen
Rom. 5 : 4 hoop aard der christelijke -
1 Thess. 5 : 8 hoop als wapen, defensief
Hebr. 6 : 18 hoop anker van de ziel
Hebr. 6 : 19 hoop anker van de ziel
Hand. 23 : 6 hoop begrip
Rom. 8 : 24 hoop begrip: onzienlijk voorwerp van verlangen
Rom. 8 : 24 hoop behouden geworden in de -
Hebr. 10 : 25 hoop belijdenis van de -: laten wij de - onwankelbaar vasthouden
Rom. 5 : 5 hoop beschaamt niet
1 Tim. 3 : 14 hoop betekenis hier: wens aangaande wat niet gezien wordt
Col. 1 : 5 hoop betekenis: het gehoopte
Hebr. 7 : 19 hoop betere -
Luk. 22 69 hoop bij de Heer Jezus
1 Cor. 13 : 13 hoop blijvend
Jer 18 : 12 hoop buiten - zijn
Rom. 8 : 20 hoop dat de schepping zal worden vriijgemaakt
Luk. 24 : 21 hoop de hoop der discipelen
Ef. 1 : 18 , 17 hoop der heerlijkheid
Col. 1 : 27 hoop der heerlijkheid: Christus
Hand. 24 : 15 hoop der opstanding
Spr. 13 : 12 hoop en begeerte
Tit. 1 : 2 hoop en belofte
Hebr. 10 : 25 hoop en belofte
Hebr. 6 : 12 hoop en geduld
Rom. 15 : 13 hoop en geloof
Tit. 1 : 2 hoop en geloof
Job 31 : 24 hoop en vertrouwen
Spr. 10 : 28 hoop en verwachting
Filip. 1 : 20 hoop en verwachting, verlangen
Col. 1 : 23 hoop evangelie: - van het e
Tit. 1 : 4 hoop gebaseerd op belofte Gods
Hand. 24 : 15 hoop gehoopte: verwachten
1 Thess. 5 : 8 hoop geloof en liefde
1 Thess. 1 : 3 hoop geloof, hoop en liefde
Tit. 2 : 13 hoop gelukkige -
Filip. 1 : 20 hoop geval
Filip. 1 : 20 hoop geval, inhoud
Rom. 15 : 13 hoop God van de –
2 Thess. 2 : 16 hoop goede -
1 Pe 1 : 3 hoop grond: opstanding van Jezus Christus
Rom. 15 : 4 hoop hebben
1 Tim. 3 : 14 hoop in de - spoedig tot je te komen
Gal. 6 : 9 hoop in goeddoen
1 Pe 3 : 15 hoop in ons
1 Thess. 5 : 8 - 9 hoop inhoud: behoudenis vóór de toorn, d.i. de opname
1 Thess. 1 : 3 hoop inhoud: Christus
1 Thess. 2 : 19 hoop inhoud: de behouden thessalonikers
Rom. 5 : 2 hoop inhoud: heerlijkheid van God
2 Cor. 3 : 12 hoop inhoud: heerlijkheid, gerechtigheid
1 Thess. 1 : 10 hoop inhoud: Jezus uit de hemelen verwachten
1 Pe 1 : 4 hoop inhoud: opstanding, erfenis
1 Tim. 1 : 1 hoop Jezus: Christus Jezus is onze -
Ps. 119 : 116 hoop laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop
1 Pe 1 : 3 hoop levende -
Hand. 2 : 26 hoop mijn vlees zal rusten in -
1 Thess. 1 : 3 hoop op Christus
1 Tim. 6 : 17 hoop op God
1 Pe 3 : 5 hoop op God stellen
2 Cor. 1 : 10 hoop op God vestigen: door Paulus
1 Pe 1 : 21 hoop op God: God maakt het mogelijk door Christus
Hand. 24 : 15 hoop op God: met het oog op de opstanding
1Jo 3 : 3 hoop op Jezus hebben
Jona 2 : 4 hoop op leven, opstanding
1 Tim. 6 : 17 hoop profane -
Hebr. 3 : 6 hoop roemen in de -: vasthouden
Rom. 15 : 4 hoop Schrift steunt ons in de hoop
Spr. 13 : 12 hoop uitgestelde -: krenkt het hart
Ez. 13 : 6 hoop valse -
2 Sam. 23 : 5 hoop van David
1 Thess. 5 : 8 hoop van de behoudenis
Hand. 26 : 6 v hoop van de opstanding
2 Cor. 7 : 3 hoop van de opstanding: 'samen leven'
Spr. 10 : 28 hoop van de rechtvaardigen: blijdschap
Rom. 15 : 12 hoop van de volken
Spr. 11 : 7 hoop van de vrome vergaat niet (gevolgtrekking)
Tit. 1 : 2 hoop van het eeuwige leven
Tit. 3 : 7 hoop van het eeuwige leven
Esther 4 : 14 hoop van Mordechai: op uitredding
Ef. 4 : 4 hoop van uw roeping
Hand. 28 : 20 hoop vanwege de - van Israël
2 Cor. 1 : 7 hoop vaste - aangaande heiligen
Rom. 12 : 12 hoop verblijdt u in de hoop
Col. 1 : 23 hoop verliezen
Hebr. 6 : 11 hoop versterkt: door goede werken
1 Tim. 5 : 5 hoop vestigen op God: door een weduwe
1 Tim. 4 : 10 hoop vestigen: op God
Joh. 5 : 45 hoop vestigen: op Mozes
1 Tim. 6 : 17 hoop vestigen: op rijkdom: verkeerd
1 Thess. 1 : 3 hoop volharding van de -
1 Cor. 15 : 19 hoop voor hiernumaals en hiernamaals
Col. 1 : 5 hoop voor ons weggelegd in de hemelen
Hebr. 6 : 18 hoop voorstellen: voorgestelde hoop aangrijpen
Job 31 : 24 hoop voorwerp van -: goud
Gal. 5 : 5 hoop voorwerp: gerechtigheid
1 Thess. 1 : 3 hoop voorwerp: onze Heer Jezus Christus
Rom. 5 : 4 hoop vrucht van beproefdheid
Hebr. 7 : 19 hoop waardoor wij to God naderen
Ef. 1 : 18 hoop weten de - van Zijn roeping
Hebr. 6 : 11 hoop zekerheid van de -
1 Kron. 22 : 13 hoop zie ook Verslagen
hoop zie ook Verwachting
Ez. 37 : 11 hoop zonder -
1 Thess. 4 : 13 hoop zonder -: op de opstanding
Hebr. 6 : 11 v hoop
Ps. 132 : 17 hoorn Christus
Ps. 132 : 17 hoorn fig: heerschappij
Job 16 : 15 hoorn Job had zijn - in het stof gedaan
Zach. 1 : 18 v hoorn staat, macht
Luk. 1 : 69 hoorn van behoudenis
Ps. 112 : 9 hoorn van de oprechte zal verhoogd worden in ere
2 Sam. 22 : 3 hoorn van mijn heil: God
Jer 48 : 25 hoorn van Moab: afgesneden
Klg. 2 : 17 hoorn verhogen: overwinning en heerschappij geven
1 Sam. 2 : 1 hoorn verhoging van mijn -
Spr. 16 : 19 hoovaardige roof delen met de -n: beter is nederig van geest te zijn
Spr. 8 : 13 hoovaardigheid haten
Spr. 13 : 10 hoovaardij gevolg: gekijf
Spr. 13 : 10 hoovaardij versus beradenheid
1 Cor. 16 : 7 hopen bij mensen te blijven
Hebr. 11 : 1 hopen de zekerheid van wat men hoopt
1 Cor. 13 : 7 hopen door de liefde: alles
Ps. 71 : 14 hopen gedurig -
Ps. 42 : 6 hopen hoop op God!
1 Pe 1 : 13 hopen hoopt volkomen op de toekomstige genade
Luk. 6 : 35 hopen hopen iets terug te krijgen
Filip. 2 : 23 hopen iemand - onmiddellijk te zenden
Ef. 1 : 12 hopen in Christus hopen voorafgaand aan onze verheerlijking
Filip. 2 : 19 hopen in de Heer Jezus - iets te doen
Matth. 12 : 21 hopen op Christus' naam
Ps. 69 : 4 hopen op God
Ps. 130 : 7 hopen op God: Israël hope op de HEERE
Ps. 131 : 3 hopen op God: Israël hope op de HEERE
Ps. 147 : 11 hopen op Gods goedertierenheid
Ps. 119 : 49 hopen op Gods woord
Ps. 119 : 74 hopen op Gods woord
Ps. 119 : 81 hopen op Gods woord
Ps. 119 : 114 hopen op Gods woord
Klg. 3 : 26 hopen op het heil van de Heer
Rom. 8 : 25 hopen op wat wij niet zien
Deut. 32 : 50 Hor berg -
Deut. 5 : 2 Horeb aan - heeft God een verbond met Israël gemaakt
Hebr. 12 : 18 v Horeb overweldigende gebeurtenissen op -
Deut. 5 : 22 Horeb welke woorden God tot het volk sprak op de berg -
Spr. 18 : 13 horen alvorens te antwoorden
Matth. 13 : 17 horen begeren te -: Jezus woorden
Joh. 8 : 40 horen Christus' -
Spr. 1 : 5 horen de wijze hoort
Joh. 16 : 13 horen door de Geest
Ps. 143 : 1 horen door God: hoor naar mijn gebed
Luk. 8 : 50 horen door Jezus
Opb. 1 : 3 horen en bewaren
Jer 9 : 13 horen en doen
Luk. 6 : 47 horen en doen
Hand. 15 : 7 horen en geloven
Luk. 6 : 49 horen en niet doen
Ez. 33 : 31 horen en niet doen van Gods woorden
Jes. 6 : 9 horen en niet verstaan
Marcus 4 : 12 horen en niet verstaan
Hand. 28 : 26 horen en niet verstaan
Matth. 13 : 23 horen en verstaan
Marcus 7 : 14 horen en verstaan
Luk. 10 : 24 horen en zien
Ef. 1 : 13 horen evangelie van uw - hebt gehoord
Deut. 29 : 4 horen geestelijk -
Jer 5 : 21 horen geestelijk -
Matth. 11 : 15 horen geestelijk -
Marcus 8 : 18 horen geestelijk -
Luk. 14 : 35 horen geestelijk -
Opb. 2 : 7 horen geestelijk -
Opb. 2 : 10 horen geestelijk -
Opb. 2 : 17 horen geestelijk -
Opb. 3 : 6 horen geestelijk -
Opb. 3 : 13 horen geestelijk -
Opb. 3 : 20 horen geestelijk -: Christus stem
Jer 6 : 10 horen geestelijk -: niet kunnen
Opb. 3 : 22 horen geestelijk -: stem van de Geest
1Jo 4 : 6 horen gehoord worden: niet: wie niet uit God is hoort ons niet
1Jo 4 : 6 horen gehoord worden: wie God kent hoort ons
Filip. 4 : 9 horen gehoorde doen
Spr. 21 : 28 horen gevolg: spreken tot overwinning
Deut. 30 : 17 horen God niet -: na afwenden van het hart
Micha 7 : 7 horen God: mijn G zal mij -
Ps. 106 : 25 horen God: niet horen naar Zijn stem
Jer 9 : 20 horen Gods woord - geboden
Luk. 8 : 17 horen hoe -: kijkt toe hoe u hoort
Spr. 22 : 17 horen hoor de woorden der wijzen
Spr. 23 : 22 horen hoor naar uw vader
Marcus 7 : 14 horen hoort allen naar Mij en verstaat
Luk. 9 : 44 horen hoort en onthoudt!
Jer 27 : 10 v horen hoort niet naar de valse profeten
Jer 23 : 16 horen hoort niet naar de woorden der (valse) profeten
Deut. 13 : 8 horen hoort niet naar verleiders
Joz 1 : 17 horen in alles - naar Mozes en naar Jozua
Spr. 20 : 12 horen in dienst van God
Pred. 4 : 17 horen in Gods huis
Luk. 9 : 35 horen Jezus -: hoort Hem, zei God
Joh. 12 : 47 horen Jezus' woord - en niet bewaren
Joh. 8 : 43 horen Jezus' woord niet kunnen -
Luk. 6 : 47 horen Jezus' woorden horen
Pred. 9 : 17 horen kiezen wie of wat je aanhoort
Luk. 8 : 18 horen kijkt u dan uit hoe u hoort
Luk. 21 38 horen komen om Jezus te horen
Marcus 4 : 23 horen met het hart
Gen. 21 : 12 horen naar de stem van zijn vrouw: goed hier
Ez. 3 : 10 horen naar God -: hoe
Jes. 55 : 3 horen naar God: aandachtig
Jes. 55 : 3 horen naar God: en uw ziel zal leven
Ez. 3 : 7 horen naar God: niet willen horen
Zach. 6 : 15 horen naar Gods stem: vlijtig
Ex. 9 : 20 - 21 horen naar Gods woord en doen
1 Sam. 28 : 23 horen naar iem. stem -: gehoorzamen
Matth. 17 : 5 horen naar Jezus: bevolen door God
Joh. 18 : 37 horen naar Jezus' stem: doet ieder die uit de waarheid is
Joh. 10 : 8 horen naar vreemden: doen de schapen niet
Jer 19 : 15 horen nek verhard om niet te -
Jer 7 : 26 horen niet -
Jer 7 : 28 horen niet -
Jer 11 : 8 horen niet -
Jer 17 : 23 horen niet -
Jer 25 : 7 horen niet -
Jer 35 : 14 horen niet -
Jer 35 : 15 horen niet -
Jer 11 : 11 horen niet - : door God
Jer 18 : 17 horen niet - door God
Richt. 2 : 17 horen niet - naar de richters
Jer 37 : 2 horen niet - naar de woorden van een profeet
Deut. 13 : 3 horen niet - naar een misleidende profeet
Jer 16 : 12 horen niet - naar God
Jer 25 : 3 v horen niet - naar God
Neh. 9 : 29 horen niet - naar Gods wet
Jes. 42 : 24 horen niet - naar Gods wet
2 Kon. 21 : 9 horen niet - naar Gods woord
2 Kron. 25 : 16 horen niet - naar Gods Woord: teken van verderf
2 Kon. 18 : 12 horen niet - noch doen: Gods geboden
Jer 7 : 24 horen niet - noch oor neigen
Jer 7 : 27 horen niet - voorzegd
2 Kon. 17 : 14 horen niet -, maar verharden
Pred. 9 : 15 horen niet -: Christus' deel
1 Sam. 2 : 25 horen niet -: door God als oordeel bewerkt
Marcus 5 : 36 horen niet -: door Jezus
Joh. 8 : 47 horen niet -: Gods woorden: omdat men niet uit God is
Deut. 18 : 19 horen niet -: naar Christus
2 Kron. 24 : 19 horen niet -: naar de profeten
1 Kon. 20 : 8 horen niet -: niet gehoorzamen in dit geval
Jer 22 : 5 horen niet -: ongehoorzaam zijn
Spr. 5 : 13 horen niet -: spijt erover
Neh. 9 : 16 horen niet horen naar Gods geboden
Joz 1 : 18 horen niet horen, d.i. niet gehoorzamen
Ex. 9 : 8 horen niet horen: naar Mozes: door het volk: oorzaken
Ez. 20 : 8 horen niet naar God willen –
Ps. 58 : 5 horen niet willen -
Jes. 28 : 12 horen niet willen -
Spr. 21 : 13 horen niet willen - het geschrei van de arme
2 Kon. 17 : 12 horen niet, noch doen
Marcus 4 : 24 horen selectief -
Opb. 17 : 16 horen tien -s
Luk. 6 : 27 horen tot u die hoort zeg Ik
Hebr. 5 : 11 horen traag in het -
Marcus 4 : 9 horen vereist oren
Marcus 14 : 58 horen verstaan en navertellen
Matth. 13 : 18 horen verstaan: - zonder te v
Matth. 15 : 10 horen verstaan: hoort en verstaat
Spr. 28 : 9 horen wederhorigheid van de wet: diens gebed een gruwel
Jac. 1 : 19 horen weest snel om te -
Jer 13 : 10 horen weigeren Gods woord te horen
Jer 11 : 10 horen weigeren te -
Neh. 9 : 17 horen weigeren te horen
1 Sam. 8 : 19 horen weigeren: Samuels stem
Luk. 10 : 24 horen wensen te -
Matth. 13 : 9 horen wie oren heeft laat hij horen
Matth. 13 : 43 horen wie oren heeft laat hij horen
Luk. 8 : 8 horen wie oren heeft om te horen, laat hij horen
Luk. 10 : 16 horen wie u hoort, hoort Mij
Jes. 30 : 9 horen willen -: niet willen horen: des HEREN wet
Jes. 1 : 19 horen willig zijn en -
Luk. 11 : 28 horen woord van God -
Ex. 23 : 28 horzel
Matth. 21 : 15 hosanna voor de zoon van David
Ps. 139 : 10 houden door God: zijn rechterhand houdt mij
1 Kon. 2 : 43 houden een eed niet houden
Jac. 1 : 2 houden houdt het voor enkel vreugde
Deut. 26 : 17 houden inzettingen en geboden
Matth. 14 : 5 houden voor: iemand voor iets houden abusievelijk
Gen. 38 : 15 houden voor: Juda hield Tamar voor een hoer
Matth. 14 : 5 houden voor: vergelijk menen dat
Matth. 17 : 14 houding op de knieen vallen en smeken
Gen. 40 : 19 hout aan een hout hangen: de bakker gebeurde dat
Deut. 21 : 22 hout een gedode aan het - hangen
Joz 8 : 29 hout gehangene aan het -
Joz 10 : 26 hout gehangenen aan -en
Luk. 23 31 hout groen - versus dor -
Hand. 10 : 39 hout hangen aan een hout
2 Kon. 6 : 6 hout type van Christus' kruis: drijvende bijl
Opb. 18 : 12 hout welriekend -
Jes. 28 : 1 hovaardig hovaardige kroon
Ps. 94 : 2 hovaardige breng vergelding weder over de -n
Jes. 5 : 15 hovaardige ogen der -n zullen vernederd worden
Job 9 : 13 hovaardige onder God worden gebogen de -n
Spr. 15 : 25 hovaardige straf: huis afgerukt
Ps. 40 : 5 hovaardige
Ps. 140 : 5 hovaardige
Spr. 21 : 24 hovaardige
Jes. 13 : 19 hovaardigheid Babel, de - der Chaldeeën
Jes. 3 : 16 hovaardigheid en gedrag
Lev. 26 : 19 hovaardigheid en ongehoorzaamheid
Spr. 8 : 13 hovaardigheid haten
Spr. 16 : 18 hovaardigheid is voor de verbreking
Spr. 11 : 2 hovaardigheid leidt tot schande
Lev. 26 : 19 hovaardigheid van kracht: verbreken door God
Ez. 33 : 28 hovaardij doen ophouden door God
Amos 6 : 8 hovaardij Israëls - door God gehaat
Jes. 23 : 9 hovaardij van sieraad
Ps. 73 : 6 hovaardij vanwege voorspoed
Jer 13 : 9 hovaardij verderven: door God
Amos 6 : 13 hovaardij voorbeeld van gedachten
Dan. 5 : 20 hovaardij zijn geest verhardde zich ter -
Gen. 39 : 1 hoveling Potifar
Jes. 41 : 19 hovenier God als -: plant bomen
Jes. 33 : 14 huichelaar beving heeft de -ren aangegrepen
Job 17 : 8 huichelaar de onschuldige zal zich tegen de - opmaken
Matth. 23 : 13 v huichelaar farizeeën en schriftgeleerden waren -s
Matth. 23 : 29 huichelaar farizeeën en schriftgeleerden waren -s
Matth. 22 : 19 huichelaar geval
Luk. 12 : 55 huichelaar huichelaars, gezegd tot menigten
Matth. 6 : 2 huichelaar in de synagoge
Matth. 24 : 51 huichelaar lot der -s
Spr. 11 : 9 huichelaar verderft zijn naaste door de mond
Matth. 23 : 3 huichelaar zeggen en niet doen
Job 27 : 8 huichelaar
Ps. 50 : 16 v huichelaar
Matth. 6 : 5 huichelaar
Matth. 6 : 16 huichelaar
Matth. 15 : 7 huichelaar
Marcus 7 : 6 huichelaar
Luk. 6 : 42 huichelaar
Luk. 13 : 14 huichelaar
Luk. 13 : 15 huichelaar
Jes. 10 : 6 huichelachtig volk
1 Pe 2 : 1 huichelarij afleggen
Marcus 12 : 40 huichelarij geval: voor de schijn lang bidden
Matth. 23 : 28 huichelarij inwendige -
Gal. 2 : 13 huichelarij onder christenen
Jes. 32 : 6 huichelarij plegen: door de dwaas
Jer 9 : 8 huichelarij
Marcus 12 : 15 huichelarij
Luk. 12 : 1 v huichelarij
Job 7 : 5 huid aangedaan
2 Kron. 35 : 11 huid aftrekken: huiden van de paasoffers aftrekken
Hos. 7 : 14 huilen en God niet met het hart aanroepen
Ez. 21 : 12 huilen geboden
Ps. 42 : 4 huilen
2 Kon. 15 : 35 huis - des HEREN: bouw eraan wordt niet vergeten
Ex. 20 : 17 huis begeren uws naasten huis: verboden
Deut. 5 : 21 huis begeren: van een ander: verboden
Spr. 11 : 29 huis beroeren: zijn - beroeren
Tit. 1 : 11 huis betekenis: gezin (hier)
Jes. 5 : 8 huis bezit
Deut. 20 : 5 huis bouwen
Luk. 6 : 48 huis bouwen
Spr. 9 : 1 huis bouwen: door de wijsheid
Ps. 127 : 1 huis bouwen: door God
Ex. 1 : 21 huis bouwen: door God: de huisgezinnen der beide vroedvrouwen
Spr. 24 : 3 huis bouwen: door wijsheid en verstand
Matth. 7 : 24 huis bouwen: op de rots
Spr. 12 : 7 huis der rechtvaardigen zal bestaan
Spr. 3 : 33 huis der rechtvaardigen: gezegend
Spr. 3 : 33 huis des goddelozen: daarin is een vloed
Spr. 19 : 14 huis erve van de vaderen
Deut. 25 : 9 huis fig. familie: - bouwen
Marcus 10 : 30 huis geestelijk -: gemeente
1 Pe 2 : 5 huis geestelijk -: wij
1 Kron. 17 : 5 huis God had in geen - gewoond, alleen in tenten
1 Kron. 17 : 25 huis God zou David een huis bouwen
Spr. 12 : 7 huis goddeloos - wordt omgekeerd
Ps. 52 : 10 huis Gods -
Joh. 2 : 17 huis Gods -
2 Kron. 34 : 11 huis Gods - : vermaken
Ps. 112 : 3 huis Gods - (toepassing): have en rijkdom
2 Kron. 29 : 15 v huis Gods - reinigen
Richt. 18 : 31 huis Gods - te Silo
2 Kron. 24 : 18 huis Gods - verlaten
2 Sam. 7 : 13 huis Gods -; door Christus gebouwd
Pred. 4 : 17 huis Gods -: binnentreden
1 Kon. 7 : 1 huis Gods -: bouwen aan -: vs. bouw eigen huis
2 Kon. 22 : 5 huis Gods -: breuken: verbeteren
Ps. 122 : 1 huis Gods -: daarin gaan: blijdschap over hen die daarin willen gaan
Ps. 135 : 2 huis Gods -: de tempel
Matth. 12 : 4 huis Gods -: de tempel
2 Kron. 28 : 21 huis Gods -: deel weggegeven aan Assyrische koning
Hebr. 3 : 3 huis Gods -: door Christus gebouwd
Ex. 15 : 17 huis Gods -: door God gesticht, vgl. Joh 14:1v
1 Kron. 29 : 19 huis Gods -: een paleis
Ps. 42 : 5 huis Gods -: gaan naar Gods -: in feestvreugde
1 Kron. 17 : 14 huis Gods -: God zal Davids Zoon bestendig erin maken
Ezra 3 : 11 huis Gods -: grondlegging
2 Kron. 2 : 9 huis Gods -: groot en wonderlijk
Ps. 93 : 4 huis Gods -: heiligheid siert
2 Kon. 12 : 4 huis Gods -: herstel
Matth. 21 : 13 huis Gods -: huis van gebed
Ps. 5 : 5 huis Gods -: ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw - ingaan
1 Kron. 28 : 19 huis Gods -: inrichting en bouw bij geschrift aan David meegedeeld
Ex. 23 : 20 huis Gods -: onze bestemming
2 Kron. 24 : 7 huis Gods -: openbreken: door goddelozen
Ps. 65 : 5 huis Gods -: paleis
1 Kron. 9 : 26 huis Gods -: schatten: bewaren: door de poortiers
2 Kron. 6 : 18 huis Gods -: tempel: te klein
Joel 3 : 18 huis Gods -: toekomstig: Er zal een fontein uitgaan
Gen. 28 : 22 huis Gods -: uit een steen
2 Kron. 34 : 8 v huis Gods -: verbeteren
Jer 12 : 7 huis Gods -: verlaten door God
2 Kron. 8 : 16 huis Gods -: volmaking
1 Kron. 28 : 12 huis Gods -: voorbeelden getoond door de Geest
2 Kron. 24 : 16 huis Gods huis: daaraan goed doen: door Jojada
1 Kron. 29 : 2 huis Gods: bouw: voorbereiding: uit al mijn kracht
1 Kron. 17 : 12 huis Gods: Die (Davids zoon) zal Mij een - bouwen
Ps. 92 : 14 huis Gods: geplant in -
Hebr. 10 : 21 huis Gods: groter priester over het - van God: Jezus
1 Kon. 6 : 7 huis Gods: in stilte gebouwd
Luk. 14 : 23 huis Gods: moet vol
Num. 12 : 7 huis Gods: Mozes was erin getrouw
1 Kron. 22 : 1 huis Gods: plaats: dorsvloer van Ornan
1 Kon. 7 : 51 huis Gods: schatten
2 Kron. 25 : 24 huis Gods: vaten: geroofd door Israël
1 Kon. 6 : 22 huis Gods: volmaakt gebouwd
1 Kron. 28 : 6 huis Gods: voorhoven
1 Kron. 29 : 3 huis Gods: welgevallen tot -
1 Kron. 29 : 1 huis Gods:bouw:groot werk
1 Kron. 29 : 2 v huis Gods:bouw:voorbereiding:door David
2 Kron. 33 : 8 huis Gods:verbeteren: opgedragen door Josia
Jes. 5 : 9 huis grote huizen en hebzucht
Hand. 10 : 2 huis hele - vreesde God
Joh. 4 : 53 huis hele -: Zie Hn. 16
Gen. 7 : 1 huis huisgezin hier, vgl. 8:16
Ez. 26 : 12 huis kostelijk - omvergeworpen
2 Sam. 7 : 11 huis maken: iemand: door God
Amos 6 : 8 huis paleis: door God hier gehaat
Hand. 7 : 49 huis plaats van rust
1 Kron. 28 : 10 huis ten heiligdom
Lev. 22 : 13 huis terugkeer naar ouderlijk huis
Gen. 24 : 40 huis vaders -: familie
Luk. 10 : 7 huis van - tot huis: trekt niet van - tot -
Jer 43 : 13 huis van afgod
Jer 44 : 13 huis van afgod
Hebr. 3 : 6 huis van Christus
Joh. 14 : 2 huis van de Vader: vele woningen
Matth. 24 : 45 huis van de Heer: huisbedienden, voedselvoorziening
Hos. 8 : 1 huis van de HEER: volk Israël
Ps. 27 : 4 huis van de HEERE: wonen in het - van de HEERE
Jes. 56 : 5 huis van de Vader: vergelijk
Spr. 9 : 1 huis van de wijsheid
Gen. 28 : 17 huis van God
Marcus 2 : 26 huis van God
Ps. 65 : 5 huis van God: daar te wonen
Ps. 27 : 4 huis van God: de tempel
2 Kron. 29 : 35 huis van God: dienst daarvan
2 Kron. 24 : 12 huis van God: het werk van de dienst van het huis van God verzorgen
2 Kron. 2 : 5 huis van God: moest groot zijn: reden: God is groter
2 Kron. 2 : 4 huis van God: offerdienst daarmee verbonden
Jud : 5 huis van God: oordeel over (toepassing)
2 Kron. 35 : 8 huis van God: oversten
Ezra 3 : 8 huis van God: plaats
Ezra 6 : 22 huis van God: werk van het - Gods van Israël
1 Tim. 3 : 15 huis van God': hoe men zich moet gedragen in het huis van -
1 Kron. 28 : 11 huis van het verzoekdeksel
1 Kon. 8 : 10 huis van Jahweh
Jes. 38 : 20 huis van Jahweh: daarin op mijn snarenspel spelen
2 Kon. 20 : 5 huis van Jahweh: daarin opgaan
1 Kron. 22 : 14 huis van Jahweh: David heeft in zijn verdrukking bereid voor het - van Jahweh
Ps. 116 : 19 huis van Jahweh: in de voorhoven ervan
2 Kron. 23 : 12 , 14 huis van Jahweh: inclusief voorhoven
2 Kon. 23 : 2 huis van Jhwh
Matth. 12 : 25 huis verdeeld -
Matth. 19 : 29 huis verlaten
Luk. 18 29 huis verlaten: omwille van het Koninkrijk van God
Spr. 14 : 11 huis versus tent
Ezra 6 : 11 huis verwoesten: als straf
2 Kron. 2 : 12 huis voor Salomo's koninkrijk (paleis) bouwen
Spr. 31 : 31 huis vrouw: deugdelijke: geef haar van de vrucht harer handen
Spr. 31 : 31 huis vrouw: deugdelijke: laat haar werken haar prijzen in de poorten
Ps. 49 : 12 huis wanen dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid
2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: een vaste plaats
2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: eeuwige woning
2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: gebouwd door Salomo
Spr. 15 : 27 huis zijn - beroeren: door gierigheid
2 Kron. 28 : 24 huis van God gesloten door Achaz
Matth. 24 : 45 huisbediende van Christus
Micha 2 : 9 huiselijk vrouw -
Rom. 16 : 23 huisgemeente mogelijk hier
Filemon : 2 huisgemeente ten huize van Filemon
Matth. 10 : 36 huisgenoot huisgenoten als vijanden
Ef. 2 : 19 huisgenoot huisgenoten van God
Gal. 6 : 9 huisgenoot van het geloof
Joz 7 : 18 huisgezin begrip
Tit. 2 : 5 huishoudelijk jonge vrouwen moeten – zijn
Luk. 16 : 13 huisknecht geen - kan twee heren dienen
Spr. 11 : 16 huisvrouw aangename -: houdt de eer vast
1 Tim. 5 : 14 huisvrouw besture haar huis
Spr. 31 : 10 huisvrouw deugdelijke -: veel waard
Spr. 31 : 11 huisvrouw haar heer is haar man
Spr. 21 : 9 huisvrouw kijfachtige -
Spr. 21 : 19 huisvrouw kijfachtige -
Spr. 21 : 19 huisvrouw toornige -
Spr. 5 : 18 huisvrouw van uw jeugd: verblijd o over haar
1 Tim. 5 : 10 huisvrouw voedt kinderen op
Ruth 1 : 8 huisvrouw weldadigheid doen aan man en schoonmoeder
Amos 3 : 15 huizen vergaan
Hand. 10 : 25 huldigen Cornelius huldigde Petrus
Matth. 15 : 25 huldigen Jezus -: door de Kananese vrouw
Matth. 20 : 20 huldigen Jezus -: door de moeder van Johannes en Jacobus
Matth. 8 : 2 huldigen Jezus door een melaatse gehuldigd
Matth. 28 : 17 huldigen Jezus gehuldigd
Matth. 2 : 2 huldigen Jezus wensen te -
Marcus 5 : 6 huldigen
Marcus 15 : 19 huldiging van Jezus: Jezus valselijk gehuldigd
Jes. 3 : 24 hulledoek muts
Deut. 20 : 8 hulp bemoediging hier niet genoeg
Luk. 21 15 hulp door Christus: bij het spreken
Ps. 22 : 20 hulp God -: haast U tot mijn -
Ps. 63 : 8 hulp God mij een -
Ps. 146 : 5 hulp God mijn -
Jes. 22 : 11 hulp God niet om hulp vragen in grote nood
Ps. 115 : 9 hulp God onze -
Ps. 60 : 13 hulp heil van mensen is ijdelheid
Marcus 9 : 22 hulp hulpvraag
Job 6 : 13 hulp in mij
Hos. 13 : 9 hulp in Mij is uw -
Jona 1 : 5 hulp inroepen: van afgod
Ps. 121 : 2 hulp mijn - is van den HERE
Hebr. 4 : 16 hulp ontvangen van God
Rom. 16 : 2 hulp ontvangen: door Paulus: van Febe
Deut. 33 : 29 hulp schild: God het s uwer -
Marcus 6 : 48 hulp te - komen: de Heer Jezus bij storm op zee
Jes. 10 : 3 hulp tot wien zult u vlieden om hulp
Ps. 20 : 3 hulp uit het heiligdom
Ps. 127 : 1 hulp van God onontbeerlijk
Hand. 26 : 22 hulp van God verkrijgen: door Paulus
Ps. 71 : 12 hulp van God: mijn God, haast u tot mijn hulp
1 Tim. 5 : 10 hulp verlenen: aan verdrukten
1 Tim. 5 : 15 hulp verlenen: door particulieren of door de gemeente
Jes. 58 : 7 hulp verzaken
2 Kron. 14 : 11 hulp vraag
2 Kron. 28 : 16 hulp zoeken bij Syrie
Jes. 30 : 2 hulp zoeken maar niet bij God
Jes. 31 : 1 hulp zoeken maar niet bij God
Hos. 7 : 11 hulp zoeken van Egypte of Assur
Gen. 2 : 18 hulpe vrouw tot - gegeven
Spr. 14 : 4 hulpmiddel trekdier: os
Jer 13 : 27 hunkering afgodische -
2 Sam. 6 : 14 huppelen door David
2 Kron. 2 : 3 Huram
2 Kron. 2 : 13 Huram Abi
Matth. 20 : 1 huren arbeiders -
2 Kron. 24 : 12 huren vaklui
2 Kon. 21 : 4 v hus van God: daarin vreemde altaren bouwen
Ps. 27 : 5 hut Gods -
Ps. 61 : 5 hut Gods -; daarin zal ik verkeren in eeuwigheden
Ps. 61 : 4 hut Gods -: daarin verkeren in eeuwigheid
Jes. 5 : 6 hut toekomstige - in Jeruzalem
Jes. 4 : 6 hut tot een toevlucht
Jes. 4 : 6 hut tot een verberging
1 Kron. 19 : 6 huurleger
1 Kron. 19 : 6 huurling huurlingen gehuurd door Hanun
Deut. 27 : 25 huurmoordenaar vervloekt
Hand. 28 : 30 huurwoning Paulus had te Rome een eigen -
Ef. 5 : 31 huwelijk aangaan
1 Sam. 25 : 40 huwelijk aanzoek
Gen. 21 : 21 huwelijk arrangeren: door Hagar
1 Kron. 5 : 1 huwelijk bed ontheiligen
Ef. 5 : 33 huwelijk beeld van Christus en de gemeente
Jer 3 : 14 huwelijk breuk hersteld
Deut. 22 : 13 v huwelijk conflict in
Neh. 13 : 25 huwelijk dochter geven, door de vader
Jer 3 : 20 huwelijk echtgenoot is vriend
Jer 3 : 8 huwelijk echtscheiding
Hos. 2 : 6 huwelijk echtscheiding: niet altijd beter
Jer 3 : 20 huwelijk echtscheiding: trouweloosheid
Ruth 1 : 17 huwelijk eenheid (toepassing)
Marcus 10 : 6 v huwelijk eenheid van -
Marcus 10 : 8 huwelijk eenheid van het -
Ef. 5 : 23 , 32 huwelijk eenheid: een vlees
Deut. 21 : 13 huwelijk en seks
Gen. 29 : 21 huwelijk en seksuele behoefte
Matth. 19 : 12 huwelijk geen ideale toestand
1 Cor. 7 : 12 huwelijk gehuwd met ongelovige
1 Cor. 7 : 15 huwelijk gelovige niet gebonden als ongelovige scheidt
Lev. 24 : 10 huwelijk gemengd
1 Kron. 2 : 3 huwelijk gemengd
1 Kron. 2 : 35 huwelijk gemengd
2 Kron. 12 : 13 huwelijk gemengd -
Joz 23 : 7 v huwelijk gemengd - met Kanaänieten verboden
Joz 23 : 12 huwelijk gemengd - met Kanaänieten verboden
Gen. 24 : 37 huwelijk gemengd - verboden
1 Kron. 7 : 14 huwelijk gemengd -: geval
2 Kron. 24 : 27 huwelijk gemengd -: gevallen
Gen. 46 : 10 huwelijk gemengd: Ruben en een Kanaänitische vrouw
Pred. 9 : 9 huwelijk geniet het leven met je vrouw
Deut. 25 : 5 huwelijk geregeld -
Gen. 24 : 67 huwelijk geregeld - en liefde
Spr. 31 : 11 huwelijk gezag in het -
Mal. 2 : 16 huwelijk God haat het verlaten
Jer 3 : 14 huwelijk God heeft Israël getrouwd
Ex. 21 : 3 huwelijk Gods zorg voor -
Matth. 19 : 12 huwelijk grond: biologisch: seksueel verlangen
Luk. 18 30 huwelijk Heer belangrijker dan vrouw
Spr. 30 : 23 huwelijk hertrouwen: versmade vrouw
Matth. 19 : 9 huwelijk hoererij
Hebr. 13 : 4 huwelijk huwelijksleven zij onbezoedeld
Matth. 1 : 19 huwelijk iem. verstoten
Hebr. 13 : 4 huwelijk in ere: - zij bij allen in ere
2 Kron. 24 : 3 huwelijk keuze echtgeno(o)te
1 Sam. 16 : 18 huwelijk keuze partner
Ruth 3 : 10 huwelijk leeftijdsverschil: groot
Deut. 25 : 5 huwelijk leviraats-
Ef. 5 : 33 huwelijk liefde: hoe
Ez. 23 : 28 huwelijk liefde: verlies
Ef. 5 : 28 huwelijk liefhebben: hoe
Ef. 5 : 28 huwelijk liefhebben: waarom: zelfzorg
Jes. 62 : 4 huwelijk lust hebben aan elkaar
Luk. 14 : 20 huwelijk mag dienst van de Heer niet belemmeren
1 Cor. 7 : 33 huwelijk man behaagt zijn vrouw
Ef. 5 : 23 huwelijk man is hoofd van de vrouw
1 Tim. 3 : 2 huwelijk man van één vrouw
Deut. 24 : 5 huwelijk man verheuge zijn vrouw
1 Pe 3 : 7 huwelijk man: plicht
1 Kon. 11 : 8 huwelijk man: plicht: behagen: ondergeschikt aan volgen God
1 Kon. 11 : 2 huwelijk man: plicht:aanhangen
1 Tim. 5 : 9 huwelijk meerdere - en gehad hebben: weduwe
Deut. 21 : 13 huwelijk met een krijgsgevangen vrouw
Mal. 2 : 11 huwelijk met vreemde, afgodische vrouwen
Richt. 14 : 17 huwelijk misstand: onder druk zetten
1 Pe 3 : 6 huwelijk moeilijkheid in: man maakt bang
1 Cor. 7 : 28 huwelijk nadeel: verdrukking in het vlees
Richt. 1 : 13 huwelijk neef en nicht
1 Pe 3 : 1 huwelijk ongelijk -
Ex. 34 : 16 huwelijk ongelijk juk
Deut. 7 : 3 huwelijk ongelijk juk verboden
Richt. 3 : 6 huwelijk ongelijk juk: geval
1 Kon. 11 : 2 huwelijk ongelijk juk: gevolg: AFGODERIJ
1 Kon. 3 : 1 huwelijk ongelijk juk: Salomo en Egyptische
Deut. 7 : 4 huwelijk ongelijk juk: waarom kwaad
Richt. 14 : 3 huwelijk ongelijk juk: waarschuwen tegen
1 Cor. 7 : 14 huwelijk ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw
Matth. 19 : 12 huwelijk ongetrouwd blijven, verschillende oorzaken
Spr. 27 : 8 huwelijk ontrouw (toepassing)
Mal. 2 : 14 huwelijk ontrouw in het -
Marcus 10 : 9 huwelijk ontstaat door samenvoeging door God
Num. 36 : 6 v huwelijk partnerkeuze
Jes. 62 : 4 huwelijk partnerkeuze: en verlangen
1 Sam. 16 : 18 huwelijk partnerkeuze: God is met de eventuele partner (toepassing)
Deut. 21 : 15 huwelijk polygamie: nadeel
Richt. 19 : 3 huwelijk redden van je -
Ruth 1 : 18 huwelijk reis
Matth. 19 : 6 huwelijk samenvoeging Gods tot één vlees
Marcus 10 : 9 huwelijk scheiding: verkeerd
Spr. 25 : 17 huwelijk schoonmoeder: terughoudendheid betrachten
1 Pe 3 : 6 huwelijk spanning in
Luk. 20 34 huwelijk tijdelijk, in deze eeuw
Marcus 10 : 8 huwelijk tot één vlees zijn
Spr. 3 : 3 huwelijk trouw verlate u niet
Jer 3 : 20 huwelijk trouw versus trouweloosheid
Opb. 2 : 10 huwelijk trouw: tot de dood
Matth. 22 : 30 huwelijk tussen mensen: is van de aarde
Joz 15 : 17 huwelijk uithuwelijken: geval
Deut. 22 : 16 huwelijk vader bruid geeft dochter aan man
Rom. 7 : 2 huwelijk verbintenis
Jer 16 : 2 huwelijk verboden: door God aan Jeremia
Jer 31 : 32 huwelijk verbond
Ez. 16 : 8 huwelijk verbond
2 Cor. 11 : 2 huwelijk verbond gesloten bij verloving
Spr. 2 : 17 huwelijk verbond: verbond van God
2 Cor. 6 : 14 huwelijk vereist deelgenootschap
Hos. 2 : 15 huwelijk verhouding God - Isr., zie vs. 18
Deut. 24 : 5 huwelijk voorrechten van de jonggehuwde
Jes. 62 : 5 huwelijk vreugde der bruiloft
Ex. 34 : 16 huwelijk vrouw vormt man
Deut. 28 : 54 , 56 huwelijk vrouw zijn 'schoots', man haars 'schoot'
Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: aangenaam steengeitje
Spr. 5 : 17 huwelijk vrouw: bewaar haar voor jezelf
Spr. 5 : 15 huwelijk vrouw: bornput
Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: de huisvrouw uwer jeugd
Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: dool steeds in haar liefde
Spr. 5 : 17 huwelijk vrouw: laat ze de uwe alleen zijn
Ef. 5 : 33 huwelijk vrouw: ontzag voor de man
Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: springader
Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: verblijd u vanwege haar
2 Kon. 8 : 18 huwelijk vrouw: verkeerde vrouw trouwen
2 Kon. 8 : 27 huwelijk vrouw: verkeerde vrouw trouwen
Spr. 5 : 15 huwelijk vrouw: voorziet in jouw behoeften
Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: zeer liefelijke hinde
Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: zij gezegend
Rom. 7 : 2 huwelijk wet van het -
huwelijk zie ook Huisvrouw, Juk, Ondertrouw, Polygamie, Uithuwelijken
huwelijk zie ook Ondertrouw
Spr. 5 : 19 huwelijk zie ook Sexualiteit
huwelijk zie ook Uithuwelijken
Marcus 10 : 2 v huwelijk
Lev. 21 : 7 huwen geen verstotene huwen
Ex. 22 : 31 hygiene verboden te eten: verscheurd vlees
Deut. 23 : 9 v hygiene voorschriften
2 Tim. 2 : 17 Hymeneus dwaalleraar
Luk. 7 : 24 hype meegaan met een - (toepassing)
2 Kron. 28 : 26 hyperlink
Gal. 3 : 1 hypnose vgl. betoveren
2 Kon. 2 : 16 hypothese testen
Hand. 27 : 27 hypothese testen (toepassing)
1 Sam. 16 : 6 hypothese testen aan Gods woord
Joh. 19 : 29 hysop