Paardenpoort
De Paardenpoort is een stadspoort in de oostelijke muur van Jeruzalem ten tijde van Nehemia. Zij wordt genoemd in Neh. 3:26, 2 Kon 11:16, 2 Kron. 23:15, Jer 31:40.
Dat de ligging op het oosten is, blijkt onder meer uit het volgende vers:
Jer 31:40 Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken. (HSV)
En dat zij zuidelijker was dan de Oostpoort, blijkt uit Neh. 3:28-29.
De Paardenpoort vormde de toegang tot de koninklijke stallen, waaraan de poort zijn naam ontleent.
De goddeloze Athalia werd gedood bij de Paardenpoort.
2Kr 23:15 Daarop sloegen zij de handen aan haar. Zij was bij de ingang van de Paardenpoort in het huis van de koning gekomen en zij doodden haar daar. (HSV)
In het boek Koningen wordt gesproken van 'de ingang van de paarden'.
2Kon 11:16 Daarop sloegen zij de handen aan haar; zij was via de ingang van de paarden [bij] het huis van de koning gekomen en zij werd daar gedood. (HSV)
De Paardenpoort en zijn muur werd ten tijde van Nehemia hersteld door de priesters.
Ne 3:28 Vanaf de Paardenpoort verrichtten de priesters herstelwerk, ieder tegenover zijn huis. (HSV)