Philippus Melanchthon/Over wet en evangelie

Uit Christipedia

Philippus Melanchthon over wet en evangelie.

Meer en meer wint, vooral door het baanbrekende werk van Wilhelm Maurer, de gedachte veld, dat Melanchthon behalve ‘Praeceptor Germaniae’ ook theoloog was[1]. Een belangrijke vraag op theologisch terrein – zeker bij de luthersen; en dus ook voor Melanchthon – is de plaats van Gods wet. Het is bekend dat pas vanaf de tijd van de Reformatie zo’n nadruk wordt gelegd op het onderscheid tussen wet en evangelie. Dit heeft een bijna onafzienbare hoeveelheid literatuur opgeleverd. Het gaat om de vraag of, en zo ja, hoe Gods wet functioneert. Een vraagstuk dat sinds de Wittenbergse Reformatie de kerk bezig heeft gehouden; wel omschreven als het conflict tussen antinomianisme en neonomianisme.

Melanchthon besteedde aan dit onderwerp veel aandacht; vooral in zijn Loci (1521).[2]

In 1528 schreef hij de Unterricht der Visitatoren an die Pfarrherrn im Kurfürstentum Sachsen.[3] Dit naar aanleiding van kerkvisitaties die vanaf 1525 in Saksen werden gehouden. Het doel van de Unterricht was leiding te geven aan locale voorgangers en ze te instrueren hoe er gepreekt moet worden. Welke functie de wet van God heeft, en waarom Melanchthon er zo’n accent op legde, wordt in dit artikel beschreven, voor zover het antwoord op deze vraag in de Unterricht te vinden is.

Melanchthon richtte de aandacht van visitatoren, predikers en gemeenteleden op de wet, onder andere vanwege de toenmalige kerkelijke omstandigheden. Ook een meningsverschil met Johann Agricola was aanleiding voor Melanchthon om zo’n nadruk te leggen op de wet.

In januari 1528 kreeg Luther van keurvorst Johan de Standvastige de opdracht de Unterricht door te kijken en van een voorrede te voorzien. Dit geschrift is dan ook te beschouwen alsof Luther mede-autheur was. Het geschrift werd eind maart gedrukt en kreeg een plaats in de pastorieën als blauwdruk hoe te handelen en te preken.

Het eerste hoofdstuk van de Unterricht heet Von der Lere.

De eerste alinea's ervan luiden:

‘Nu bevinden we[4] wat betreft de leer onder andere voornamelijk dit gebrek, dat, hoewel menigeen over het geloof, waardoor wij gerechtvaardigd moeten worden, predikt, toch niet genoeg wordt aangewezen, hoe men tot het geloof komt, en bijna allen een stuk van de christelijke leer overslaan, zonder welke niemand kan verstaan wat geloof is. Want Christus zegt in het laatste hoofdstuk van Lukas dat men in Zijn Naam moet prediken berouw en vergeving van zonden.

Maar velen spreken tegenwoordig alleen over vergeving van zonde en zeggen niets of weinig over berouw. Terwijl er toch zonder berouw geen vergeving van zonden is. En vergeving van zonden kan ook zonder berouw niet verstaan worden. Wanneer men de vergeving van zonden predikt zonder berouw, volgt daaruit dat de mensen zich inbeelden dat ze al vergeving van zonden hebben ontvangen, en ze worden daardoor gerust en zonder vreze. Dit is dan een grotere dwaling en zonde dan alle dwalingen die er voor deze tijd zijn geweest. En werkelijk kunnen we dan bang zijn dat, zoals Christus in Mattheüs 12 zegt, het einde erger wordt dan het begin.

Zo hebben wij de predikers vermaand dat zij ijverig en dikwijls de mensen tot berouw moeten aansporen, om berouw en smart over de zonden te hebben, en te schrikken voor Gods gericht. En dat ze ook het grootste en nodigste punt van de berouw niet nalaten; want zowel Johannes als Christus hebben de Farizeeërs om hun schijnheiligheid harder bestraft dan de gewone zondaar. Zo moeten de predikers in het gewone volk de grove zonde bestraffen, maar waar zogenaamde heiligheid is, veel harder tot berouw vermanen.

Want sommige mensen vinden dat men niets moet leren voorafgaand aan het geloof, maar de berouw uit het geloof en volgend op het geloof moet leren, opdat de tegenstanders niet kunnen zeggen dat wij onze vorige leer herroepen. Toch moet dit nader overwogen worden, omdat berouw en wet ook tot het algemene geloof behoren. Want men moet toch eerst geloven dat God er is, Die dreigt, gebiedt en verschrikt, enz. Laat het voor de eenvoudige ongeleerde mensen zo zijn dat men dit deel van het geloof laat blijven onder de naam berouw, gebod, wet, vrees enz., opdat zij met meer onderscheid begrijpen het geloof in Christus dat de apostelen rechtvaardigend geloof noemen, dat is: dat rechtvaardig maakt en de zonde uitdelgt; wat het geloof van het gebod en het berouw niet doet; zodat de eenvoudige mensen ten aanzien van het woord ‘geloven’ in de war raken en onnuttige vragen opwerpen.’

Duidelijk blijkt hoe volgens Melanchthon (met de sanctie van Luther) berouw door de prediking van de wet samenhangt met het geloof door de prediking van het evangelie.

Voetnoten

  1. Der junge Melanchthon zwischen Humanismus und Reformation. Twee delen: 1. Der Humanist; 2. Der Theologe. (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1967)
  2. De officiële titel luidt Loci Communes rerum Theologicarum seu hypotyposes theologicae 1521.
  3. In het Corpus Reformatorum 26, 49-50 luidt de titel: ‘INSTRUCTIO VISITATORUM AUCTORE PHILIPPO MELANTHONE.’ De Duitse titel luidt: ‘Vnterricht der Visitatorn an die Pfarhern ym Kurfurstenthum zu Sachssen. Vuittemberg MDXXVIII.’
  4. Consequent schrijft Melanchthon ‘wir’. Dit betekent: ik sta hierin niet alleen, Luther is het met mij eens.