Prehistorie/Nabije Oosten en Europa: verschil tussen versies

Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
(Aanvullingen op de tekst)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 23: Regel 23:
Een andere bron zou de [[Septuaginta]] (de antieke Bijbelvertaling in het Grieks) kunnen zijn. Op vele punten is de herkomst en de bron waarop deze vertaling rust, onduidelijk en omgeven met legendes.
Een andere bron zou de [[Septuaginta]] (de antieke Bijbelvertaling in het Grieks) kunnen zijn. Op vele punten is de herkomst en de bron waarop deze vertaling rust, onduidelijk en omgeven met legendes.


De Bijbel openbaart ons ook dat de schepping door God begonnen is met de schepping van de dode materie, de natuurkundige elementen met hun eigenschappen. Er was immers een 'woeste en ledige' aarde, een aarde zonder leven. De vraag wanneer deze 'eerste' schepping plaats had, zal wel onbeantwoord blijven; miljoenen jaren geleden of op de eerste scheppingsdag. Men kan voorzichtig stellen dat de schepping van het leven en het bewoonbaar maken van de aarde om het leven instand te houden, binnen zes dagen, volgens de Bijbel niet meer dan 8000 jaar geleden plaats vond (Zie [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). Het mechanisme van het leven (dat is het vermogen te functioneren) met de daarbij passende biotische en abiotische omstandigheden om dat leven in stand te houden is dermate gecompliceerd dat slechts alleen op basis van een almachtig Goddelijk 'alles of niets principe' dat alles tot stand kon komen. De scheppingsdaad voltooide zich daarom misschien binnen een kort moment (Ps. 33:9 'Want hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er')
De Bijbel openbaart ons ook dat de schepping door God begonnen is met de schepping van de dode materie, de natuurkundige elementen met hun eigenschappen. Er was immers een 'woeste en ledige' aarde, een aarde zonder leven. De vraag wanneer deze 'eerste' schepping plaats had, zal wel onbeantwoord blijven; miljoenen jaren geleden of op de eerste scheppingsdag. Men kan voorzichtig stellen dat de schepping van het leven en het bewoonbaar maken van de aarde om het leven instand te houden, binnen zes dagen, volgens de Bijbel niet meer dan 8000 jaar geleden plaats vond (Zie [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). Het mechanisme van het leven (dat is het vermogen te functioneren) met de daarbij passende biotische en abiotische omstandigheden om dat leven in stand te houden is dermate gecompliceerd dat slechts alleen op basis van een almachtig Goddelijk 'alles of niets principe' dat alles tot stand kon komen. De scheppingsdaad voltooide zich daarom misschien binnen een kort moment (Ps. 33:9 'Want hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er').


== Zondvloed tot alpiene gebergtevorming ==
== Zondvloed tot alpiene gebergtevorming ==
Regel 37: Regel 37:


'''Ligging van het paradijs.''' Dankzij dit vast oriëntatiepunt konden de arkbewoners de ligging van het verloren paradijs aangeven (Gen. 2:8-14). <blockquote>''Ge 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. Ge 2:9  En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads. Ge 2:10  En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. Ge 2:11  De naam der eerste [rivier] [is] Pison; deze [is] [het], die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud [is]. Ge 2:12  En het goud van dit land [is] goed; daar [is] [ook] bedólah, en de steen sardónix. Ge 2:13  En de naam der tweede rivier [is] Gihon; deze [is] [het], die het ganse land Cusch omloopt. Ge 2:14  En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath.'' (SV)</blockquote>Hun bevinding is als een soort getuigenis van het feit dat er een paradijs is geweest. Het nazondvloedse getuigenis aangaande de vier rivieren (Gen. 2:11-14) staat als een toelichting bij vers 10. Mogelijk heeft Mozes het getuigenis gekend en het bij de samenstelling van het boek Genesis aan vers 10 toegevoegd. Misschien zou ook Mozes zelf vanwege latere geologische gebeurtenissen, waaronder de alpiene gebergtevorming en gebeurtenissen bij de geboorte van Peleg, zelfs met behulp van deze informatie uit Genesis het paradijs niet meer hebben kunnen vinden.
'''Ligging van het paradijs.''' Dankzij dit vast oriëntatiepunt konden de arkbewoners de ligging van het verloren paradijs aangeven (Gen. 2:8-14). <blockquote>''Ge 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. Ge 2:9  En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads. Ge 2:10  En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. Ge 2:11  De naam der eerste [rivier] [is] Pison; deze [is] [het], die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud [is]. Ge 2:12  En het goud van dit land [is] goed; daar [is] [ook] bedólah, en de steen sardónix. Ge 2:13  En de naam der tweede rivier [is] Gihon; deze [is] [het], die het ganse land Cusch omloopt. Ge 2:14  En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath.'' (SV)</blockquote>Hun bevinding is als een soort getuigenis van het feit dat er een paradijs is geweest. Het nazondvloedse getuigenis aangaande de vier rivieren (Gen. 2:11-14) staat als een toelichting bij vers 10. Mogelijk heeft Mozes het getuigenis gekend en het bij de samenstelling van het boek Genesis aan vers 10 toegevoegd. Misschien zou ook Mozes zelf vanwege latere geologische gebeurtenissen, waaronder de alpiene gebergtevorming en gebeurtenissen bij de geboorte van Peleg, zelfs met behulp van deze informatie uit Genesis het paradijs niet meer hebben kunnen vinden.
'''Na de zondvloed.''' De periode na de zondvloed (vergelijkbaar met het mesozoïcum en daarop aansluitend het paleogeen van het tertiair) moet geologisch nog lange tijd onrustig zijn geweest. Van veel daarvan moeten de eerste bewoners geen weet hebben gehad. Wel waren zij gedurende geruime tijd getuige van aanhoudende, zeer omvangrijke waterverplaatsingen, waarschijnlijk modderstromen die voor nieuwe afzettingen van sediment zorgden (Gen. 8:3,5). Waar nu centraal Europa ligt met bergketens als de Alpen en de Karpaten, bevond zich na de vloed een zee-arm van de Tethyszee. Bij iedere aardschok zullen grote hoeveelheden sediment in beweging gebracht zijn en de diepere delen van deze zee gevuld hebben.
'''Na de zondvloed.''' De periode na de zondvloed (vergelijkbaar met het mesozoïcum en daarop aansluitend het paleogeen van het tertiair) moet geologisch nog lange tijd onrustig zijn geweest. Van veel daarvan moeten de eerste bewoners geen weet hebben gehad. Wel waren zij gedurende geruime tijd getuige van aanhoudende, zeer omvangrijke waterverplaatsingen, waarschijnlijk modderstromen die voor nieuwe afzettingen van sediment zorgden (Gen. 8:3,5). Waar nu centraal Europa ligt met bergketens als de Alpen en de Karpaten, bevond zich na de vloed een zee-arm van de Tethyszee. Bij iedere aardschok zullen grote hoeveelheden sediment in beweging gebracht zijn en de diepere delen van deze zee gevuld hebben. Naarmate het water van de vloed zakte, werden de klimatologische omstandigheden regionaal verschillend. Noordelijk van de Tethyszee kreeg Europa in de loop van de tijd een klimaat van koele zomers en noordelijker milde winters. Hoog in het noorden ontstond daardoor hevige sneeuwval. De koele zomers deden de gevallen sneeuw in het hogere noorden niet smelten.


<u>Gebergtevorming.</u> We gaan uit van de gedachte dat aan het eind van de hier boven genoemde periode van 400 jaar met geweld dit sediment naar boven werd gedrukt, uiteraard niet zomaar in een keer, maar schoksgewijs. Het gevolg daarvan was een orogenese, een gebergtevorming, bekend als de alpiene orogenese. Er ontstond een lange keten van gebergten van de Pyreneeën tot de Himalaya. Deze gebergtevorming begon met het mioceen (tijdvak van het tertiair) en geschiedde niet langs evolutionaire weg (23 miljoen jaar geleden), maar onder catastrofale omstandigheden. We spreken daarom over tertiaire cataclysmen (zie [[Zondvloed en gebergtevorming]] en [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). De hieronder genoemde informatie heeft betrekking op de periode vóór deze orogenese.
<u>Gebergtevorming.</u> We gaan uit van de gedachte dat aan het eind van de hier boven genoemde periode van 400 jaar met geweld dit sediment naar boven werd gedrukt, uiteraard niet zomaar in een keer, maar schoksgewijs. Het gevolg daarvan was een orogenese, een gebergtevorming, bekend als de alpiene orogenese. Er ontstond een lange keten van gebergten van de Pyreneeën tot de Himalaya. Deze gebergtevorming begon met het mioceen (tijdvak van het tertiair) en geschiedde niet langs evolutionaire weg (23 miljoen jaar geleden), maar onder catastrofale omstandigheden. We spreken daarom over tertiaire cataclysmen (zie [[Zondvloed en gebergtevorming]] en [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). De hieronder genoemde informatie heeft betrekking op de periode vóór deze orogenese.
Regel 53: Regel 53:
Omdat de jagersgemeenschappen klein en mobiel waren en geïsoleerd van elkaar leefden, hebben ze zich wel gespecialiseerd in jachttechnieken, maar hebben niet het culturele niveau van het neolithicum bereikt. Zij waren de dragers van het vroegpaleolithicum van Europa. De archeologie plaatst de vuistbijlculturen aan het eind van het midden-pleistoceen, tevens het einde van de Riss/Saale ijstijd. Van de gebruikers van deze vuistbijlen zijn weinig beenderresten gevonden. Wel vond men te Swanscombe (aan de Theems) en te Steinheim (aan de Murr in Duitsland) schedelresten van een redelijk modern uiterlijk. Ze leefden hier in Europa reeds voor de komst van de neanderthalermensen en worden gerekend tot de [[Homo sapiens erectus]]-mensen. Ook bij het Meer van Galilea en het Hulumeer (Ubeidiya en Gesher Benot Ya'aqov) zijn enkele tanden en vooral artefacten (gebruiksvoorwerpen) gevonden van de Homo sapiens erectus. Daaruit blijkt dat hij al jagend via het Midden-Oosten naar het zuiden is getrokken. De dragers van deze vuistbijlculturen in Europa en het Midden-Oosten worden gerekend tot het ras van Heidelbergmensen.
Omdat de jagersgemeenschappen klein en mobiel waren en geïsoleerd van elkaar leefden, hebben ze zich wel gespecialiseerd in jachttechnieken, maar hebben niet het culturele niveau van het neolithicum bereikt. Zij waren de dragers van het vroegpaleolithicum van Europa. De archeologie plaatst de vuistbijlculturen aan het eind van het midden-pleistoceen, tevens het einde van de Riss/Saale ijstijd. Van de gebruikers van deze vuistbijlen zijn weinig beenderresten gevonden. Wel vond men te Swanscombe (aan de Theems) en te Steinheim (aan de Murr in Duitsland) schedelresten van een redelijk modern uiterlijk. Ze leefden hier in Europa reeds voor de komst van de neanderthalermensen en worden gerekend tot de [[Homo sapiens erectus]]-mensen. Ook bij het Meer van Galilea en het Hulumeer (Ubeidiya en Gesher Benot Ya'aqov) zijn enkele tanden en vooral artefacten (gebruiksvoorwerpen) gevonden van de Homo sapiens erectus. Daaruit blijkt dat hij al jagend via het Midden-Oosten naar het zuiden is getrokken. De dragers van deze vuistbijlculturen in Europa en het Midden-Oosten worden gerekend tot het ras van Heidelbergmensen.


'''IJstijden?''' Het is de vraag of de verschillende ijstijden, voorafgaande aan de Würm ijstijd, wel bestaan hebben. De wetenschap heeft algemeen het idee van ijstijden omarmd om daarmee vele opvallende landschappelijke kenmerken te verklaren (kliffen, wallen, duinen of zandverstuivingen, grote stenen). Het zouden gigantische gletsjers zijn geweest, die zich over grote afstanden horizontaal verplaatsten en voor deze landschapselementen verantwoordelijk waren. Rehwinkel<ref>A.M. Rehwinkel, ''De zondvloed in het licht van de Bijbel, de geologie en de archeologie'' (Amsterdam 1971)</ref> heeft er op gewezen dat gletsjers zich zonder de stuwende kracht vanuit de hoger gelegen delen in de bergen niet over grote afstand kunnen bewegen. Ook is hij van mening dat primair gedacht moet worden aan water en niet aan ijs als landschapvormende oorzaak. Het artikel [[Zondvloed en gebergtevorming]] laat zien dat het ontstaan van de Alpen gepaard is gegaan met omvangrijke waterverplaatsingen. De mensen van Swanscombe hebben (naar men algemeen beweert) tijdens het Mindel-Riss interglaciaal geleefd<ref>Sigfried J. de Laet, ''De voorgeschiedenis van Europa'' (Amsterdam 1967)</ref> C. Arambourg zegt hierover<ref>Camille Arambourg, ''Het ontstaan van de mensheid'' (Utrecht/Antwerpen 1964, Aula 182)</ref> dat de eerste ijstijden nog steeds weinig verandering aan het warme klimaat hebben gebracht, gelet op de botten die gevonden zijn van olifanten, neushoorns, nijlpaarden, leeuwen en beren, runderen en herten. Ook planten als de vijg, de laurier, rodondendron en de buksboom waren algemeen. We kunnen daarom mogelijk eerder spreken over heftige, kort durende klimaatschommelingen.
'''IJstijden?''' Het is de vraag of de verschillende ijstijden, voorafgaande aan de Würm ijstijd, wel bestaan hebben. De wetenschap heeft algemeen het idee van ijstijden omarmd om daarmee vele opvallende landschappelijke kenmerken te verklaren (kliffen, wallen, duinen of zandverstuivingen, grote stenen). Het zouden gigantische gletsjers zijn geweest, die zich over grote afstanden horizontaal verplaatsten en voor deze landschapselementen verantwoordelijk waren. Rehwinkel<ref>A.M. Rehwinkel, ''De zondvloed in het licht van de Bijbel, de geologie en de archeologie'' (Amsterdam 1971)</ref> heeft er op gewezen dat gletsjers zich zonder de stuwende kracht vanuit de hoger gelegen delen in de bergen niet over grote afstand kunnen bewegen. Ook is hij van mening dat primair gedacht moet worden aan water en niet aan ijs als landschapvormende oorzaak. Het artikel [[Zondvloed en gebergtevorming]] laat zien dat het ontstaan van de Alpen gepaard is gegaan met omvangrijke waterverplaatsingen. De mensen van Swanscombe hebben (naar men algemeen beweert) tijdens het Mindel-Riss interglaciaal geleefd<ref>Sigfried J. de Laet, ''De voorgeschiedenis van Europa'' (Amsterdam 1967)</ref> C. Arambourg zegt hierover<ref>Camille Arambourg, ''Het ontstaan van de mensheid'' (Utrecht/Antwerpen 1964, Aula 182)</ref> dat de eerste ijstijden nog steeds weinig verandering aan het warme klimaat hebben gebracht, gelet op de botten die gevonden zijn van olifanten, neushoorns, nijlpaarden, leeuwen en beren, runderen en herten. Ook planten als de vijg, de laurier, rodondendron en de buksboom waren algemeen. We kunnen daarom mogelijk eerder spreken over heftige, kort durende klimaatschommelingen. Dit bevestigt het hiervoor gestelde dat de koudeperiode in Europa zich geleidelijk ontwikkelde.


== Alpiene gebergtevorming tot mislukking van de torenbouw van Babel ==
== Alpiene gebergtevorming tot mislukking van de torenbouw van Babel ==