Ram
Een ram' (Hebr. ajil) is een mannelijk schaap. Het vrouwtje heet ooi. Als de sterkte van de kudde werd het mannetjesschaap aldoor geofferd in de offeranden. De ram werd in Israël als offerdier gebruikt bij de offerdienst (brandoffer, schuldoffer, dankoffer) en bij de priesterwijding.
De Israëlitische veehoeder had (volgens Gen. 32:14) gewoonlijk[1] op elk tiental schapen en geiten resp. één ram en één bok.
De ram is de sterkte van de kudde. Het Hebreeuwse woord voor ram ('ajil) wordt dan ook figuurlijk gebruikt voor machtige mensen, machthebbers. Voorbeelden:
Ex 15:15 Toen werden door schrik overmand de stamhoofden van Edom. De machthebbers van Moab greep huivering aan. Al de inwoners van Kanaän smolten weg [van angst]. (HSV)
2Kon 24:15 Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; (SV)
De Herziene Statenvertaling vertaalt in 2 Kon 24:15 door 'heersers'. De ram werd zelfs als symbool voor een groot en machtig rijk, dat der Meden en Perzen, gebruikt in Daniel (Dan. 8: 3-4). De vette en goed gemeste ram behoorde tot de meest gezochte slachtdieren (Gen. 31:38; Deut. 32:14; Ezech. 39:18) en werd daarom zeer vaak als offerdier aangewend, vooral bij het schuldoffer (Lev. 5:15, 18; 6:6; 21; Num. 5:8: Ezra 10:19).
Ezr 10:19 En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan; en schuldig zijnde, [offerden] [zij] een ram van de kudde voor hun schuld. (SV)
Voorts werd de ram van oudsher (Gen . 22, 13) bij voorkeur voor het brandoffer gebezigd (1 Sam. 15:22; Ps. 68:15; Jes. 1:11).
Abraham moest zijn zoon Izak ‘offeren tot een brandoffer’ (Gen. 22). Toen Abraham hiervan toch weerhouden, voorzag God ter plekke in een plaatsvervangende offerram, die door Abraham ten brandoffer werd geofferd. God zou ‘Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer’ (vs. 8), had Abraham tevoren aangekondigd. Daar en toen diende de ram als het vervangende brandoffer, later zou de Here Jezus, voorgesteld door Izak, het ware lam ten brandoffer worden op Golgotha.
De vrienden van Job moesten zeven varren en zeven rammen ten brandoffer ten behoeve van henzelf offeren:
Job 42:8 Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. (SV) Jes 1:11 Waartoe dienen voor Mij uw vele offers? zegt de HEERE. Ik heb genoeg van de brandoffers van rammen en het vet van gemest [vee]; en in het bloed van jonge stieren, lammeren of bokken vind Ik geen vreugde. (HSV)
Voorts diende de ram ook tot vredeoffer (of dankoffer) (Lev. 9:4, 18), waarbij dikwijls een groot aantal van deze dieren geslacht werden (Num. 7:17, 88).
Voor het zondoffer werd de ram nooit gebruikt, ook niet volgens 2 Kron. 29:21, waar de geitenbokken voor het zondoffer en de rammen voor het brandoffer aangewezen worden (vgl. vs. 22 en 23).
De Wet schrijft het ramoffer voor bij de priesterwijding (Ex. 29:19 vv; Lev. 8:22 vv) en bij de beëindiging van het Nazireërschap (Num. 6:14 vv). Bij de priesterwijding werden één var en twee rammen geslacht. De eerste ram werd als brandoffer geofferd. De tweede ram diende ter inwijding met bloed. De bloed van deze ram werd werd gestreken op een oor, een duim en een grote teen van Aäron, de hogepriester, en van zijn zonen, de priesters.
Ex 29:20 U moet de ram slachten, [wat] van zijn bloed nemen en [dat] strijken op de [rechter] oorlel van Aäron en op de rechteroorlel van zijn zonen, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna moet u het [overige] bloed rondom op het altaar sprenkelen. (HSV)
Voor de Nieuwe-maan en feestbrandoffers werden behalve andere dieren, één (Num. 28:11, 19, 24, 27; 29:2, 8, 36) of twee rammen (Lev. 23:18; Num. 29:13, 17, 20, 23, 26, 29, 32) vereist en ook voor andere feestbrandoffers koos men graag dit dier. Soms was het aantal offerrammen groter, overeenkomend met dat van de offervarren; dikwijls zijn het juist zeven (Num. 23:1, 29; 1 Kron. 15:26; 2 Kron. 13:9; 29:21; Job 42:8; Ezech. 45:23), terwijl niet zelden grote aantallen rammen als brandoffers geofferd werden (1 Kron. 29:21 “duizend rammen”; Micha 6:7).
Ezr 8:35 [En] de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, offerden den God Israëls brandofferen; twaalf varren voor gans Israël, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles ten brandoffer den HEERE. (SV)
Onder de schapen heeft alleen de ram horens. Van die horens werden de rambazuinen vervaardigd.
Het derde ‘dekkleed’ van de Tabernakel was gemaakt van roodgeverfde ramsvellen.
In het derde jaar van koning Belsazar ontving de profeet Daniël een visioen, waarin hij een ram zag met twee horens, waarvan de hoogste het laatst oprees. De ram met de twee horens stelde de koningen der Meden en Perzen voor (Dan. 8:20-22).
Typologisch stelt de ram als offer de Heer Jezus voor. De ram is een sterk mannelijk dier. Het typeert als offer misschien de Heiland die onverschrokken en moedig zijn vijanden en de laatste vijand, de dood, tegemoet ging en zijn leven aflegde. Door zijn dood heeft Hij de Satan, die de macht over de dood had, overwonnen. In de hof van Gethsémané deinsden zijn tegenstanders terug en vielen op de grond. Iets van zijn sterkte kwam openbaar. Hij droeg zijn kruis naar Golgotha, maar eens zal op zijn schouder de heerschappij rusten.
Mr 10:32 Zij nu waren onderweg en trokken op naar Jeruzalem, en Jezus ging hun voor; en zij stonden verbaasd, ja, terwijl zij volgden, waren zij bang. En Hij nam opnieuw de twaalf tot Zich en begon hun te zeggen wat Hem zou overkomen: Mr 10:33 Zie, wij trekken op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem overleveren aan de volken; (TELOS)
Joh 18:6 Toen Hij dan tot hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond. Joh 18:7 Hij vroeg hun dan opnieuw: Wie zoekt u? En zij zeiden: Jezus de Nazoreeer. Joh 18:8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben; als u dan Mij zoekt, laat dezen heengaan; Joh 18:9 opdat het woord vervuld werd dat Hij had gezegd: Uit hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik helemaal niemand verloren. (TELOS)
Heb 2:14 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, (TELOS)
Joh 19:17 en terwijl Hijzelf zijn kruis droeg, ging Hij uit naar de plaats die Schedel plaats heet, die in het Hebreeuws Golgotha heet, (TELOS)
Jes 9:6 (9-5) Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; (SV)
De roodgeverfde ramsvellen, een deel van de dakbedekking van de tabernakel, spreken van Zijn moedige toewijding tot in de dood. Het rood spreekt van zijn vergoten bloed. De ram was het inwijdingsoffer voor de priesters (Lev. 8). Daar stelt het gebruik van dit offerdier het offer van Christus voor als de grondslag voor onze priesterwijding.
Bron
In de eerste versie van dit artikel is in aug. 2011 tekst verwerkt uit Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften, s.v. Ram. Utrecht: Kemink & Zoon, z.j.
Voetnoot
- ↑ Zo ook Varro, de re rustica 2:3.