Roem

Uit Christipedia

Roem is de algemene bekendheid, die steeds met lof en bewondering van iemand doet spreken, en die het gevolg is van grootse daden en grootse scheppingen.

Ps 79:11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. Ps 79:12 En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben. Ps 79:13 Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen. (SV)

De Heer Jezus verwierf zich door zijn verlossingswerk een onvergankelijke roem.

Roem, eer, glorie, luister en naam. Roem ligt in betekenis dichtbij eer, glorie, luister en naam. Ze behelzen alle de waardering die wij vinden, de lof die wij oogsten. Eer ziet op achting, die ons bij ons leven te beurt valt van de zijde van onze medeburgers: "eer en aanzien waren daar zijn deel". Naam ziet op de bekendheid (meer of minder algemeen, langer of korter van duur), die we onze persoon weten te verzekeren. Glorie en luister zien meer op de glans, die de naam of de roem van iemand in de ogen van anderen heeft. "De luister van zijn oud geslacht"; "de luister van zijn daden". "Ik heb Napoleon nog gekend in al zijn glorie". Naam wordt ook gebezigd in een kwade zin. "Een naam als Alva zich verwierf is weinig begerenswaardig."

We kunnen roem hebben bij mensen en/of bij God.

Ro 4:2 Want als Abraham op grond van werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. (TELOS)

De apostel Paulus was de roem van de gelovigen te Corinthe, en zij waren zijn roem. Hij had roem over hen tegenover of bij anderen.

2Co 1:14 zoals u ook ten dele ons hebt erkend dat wij uw roem zijn, evenals u ook de onze bent op de dag van onze Heer Jezus. (TELOS)

2Co 5:9 Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, Hem welbehaaglijk te zijn. (...) 2Co 5:12 Wij bevelen niet opnieuw onszelf bij u aan, maar geven u aanleiding tot roem over ons, opdat u die hebt tegenover hen die in het uiterlijk roemen en niet in het hart. (TELOS) 2Co 8:24 Toont hun dan tegenover de gemeenten het bewijs van uw liefde en van onze roem over u. (TELOS)

2Co 9:1 Want wat de dienst aan de heiligen betreft, is het overbodig dat ik u schrijf. 2Co 9:2 Want ik ken uw bereidheid, waarom ik roem over u bij de Macedoniërs, dat Achaje sinds verleden jaar gereed is; en uw ijver heeft de meesten aangespoord. 2Co 9:3 Maar ik heb de broeders gezonden, opdat onze roem over u in dit opzicht niet ongegrond blijkt, opdat u, zoals ik gezegd heb, gereed bent; 2Co 9:4 opdat niet misschien, als er Macedoniers met mij komen en zij u niet gereed vinden, wij - om niet te zeggen: u - beschaamd worden in dit vertrouwen. (TELOS)

De gelovige Thessalonicensen waren de "kroon van de roem" voor Paulus tegenover de Heer Jezus bij Diens komst.

1Th 2:19 Want wat is onze hoop of blijdschap of kroon van de roem? Bent u niet juist tegenover onze Heer Jezus bij zijn komst? 1Th 2:20 U bent immers onze heerlijkheid en blijdschap. (TELOS)

Bron

Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908), s.v. Eer — glorie — luister — naam — roem.