Safan
Safan of Saphan of Sjafan was schrijver van koning Josia van Juda.
Naam. De Hebreeuwse naam is שׁפן, Sjafan = 'konijn'[1].
Safan was de zoon van Azalja (2 Kron. 34:8). Koning Josia gaf Safan en anderen de opdracht om het huis van God te verbeteren. Safan ging naar de hogepriester Hilkia om met hem over de herstelling van de tempel te beraadslagen. Hilkia overhandigde hem het wetboek van God, dat in de tempel gevonden was. Safan las het voor aan koning Josia, die op het gehoorde zijn kleren scheurde, zich vernederde en weende voor Gods aangezicht. Safan ging daarna met Hilkia en anderen naar de profetes Hulda, om door haar God te vragen over het gevonden wetboek van Mozes.
Vier van Safans zonen en een kleinzoon bekleedden onder de laatste koningen van het rijk van Juda aanzienlijke staatsbetrekkingen. Drie van hen drukten de voetstappen van hun godvrezende vader: Ahikam, Gemarja en Elasa. Ook zijn kleinzoon Gedalja, de zoon van Ahikam, wordt geroemd. Zijn vierde zoon Jaäzanja daarentegen ontzag zich niet, ten einde Egypte te believen, aan het plegen van afgoderij deel te nemen.
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Saphan' is op 17 dec. 2018 onder wijziging verwerkt.
Voetnoot
- ↑ S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Saphan. Van Ronkel was hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.