Simeon

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 14 feb 2018 om 09:05 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Simeon''' is in de Bijbel de naam van verschillende mannen en van een der stammen van Israël. 1. tweede zoon van Jakob bij Lea, die wegens de moord, door hem...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Simeon is in de Bijbel de naam van verschillende mannen en van een der stammen van Israël.

1. tweede zoon van Jakob bij Lea, die wegens de moord, door hem en Levi aan de Sichemieten gepleegd, door zijn stervende vader met een mindere zegen dan zijn broers, begiftigd werd.

2. stam Simeon.

2. een der Israëlieten, die vreemde vrouwen genomen hadden;

3. de grootvader van Mattathias, een man van priesterlijk geslacht;

4. Simeon, een godvruchtig man te Jeruzalem, die het kind Jezus, toen het 40 dagen na zijn geboorte in de tempel gebracht werd, in de armen nam en voor de Messias verklaarde. Ten onrechte meent men, dat hij een zoon van Hillel en de vader van Gamaliël was;

5. Simon of Simon Petrus, zie Petrus.

6. bijgenaamd Niger, een van de profeten of leraars te Antiochië;

Simeon, zoon van Jakob

Simeon (Hebr. shimoon, 'gehoord') was de tweede zoon van Jakob en Lea en hoofd van de stam met zijn naam. Met uitzondering van de bloedige vergelding die hij, met zijn broer Levi, over de inwoners van Sichem bracht, en zijn gijzelaarschap in Egypte (door zijn broer Jozef, regent in Egypte, vastgezet als gijzelaar) is er verder niets persoonlijks van Simeon vastgelegd.

Simeon werd door Jozes, nadat deze geweend had, in Egypte vastgebonden, toen hij met zijn broers bij Jozef gekomen was graan te kopen. 

Ge 42:24 Toen wendde hij zich van hen af en huilde. Daarna keerde hij naar hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit hun midden en \@liet\@ hem voor hun ogen vastbinden. (HSV)

Jozef stelde zijn broers daardoor nogmaals hun vroegere handelwijze voor ogen. Hij bond Simeon, want deze was waarschijnlijk de hoofdaanlegger van de aanslag tegen Jozef geweest[1].

Simeon ging later met zijn zes zonen Egypte binnen, met zijn vader Jakob. Bij het verlaten van Egypte telde de stam Simeon 59.300 zielen, maar bij de intocht in het beloofde land waren er, na de veertig jaar omzwervingen, slechts 22.200.

Toen Jakob zijn zonen zegende hij zei:

Ge 49:5 Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld.

'Ge 49:6 Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden.'

'Ge 49:7 Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israel.'

'(NBG51)'

Deze verstrooiing lijkt later aangegeven te worden door de omstandigheid dat Simeon niet werd genoemd toen Mozes de stammen zegende.

Stam Simeon