Simeon

Uit Christipedia

Simeon is in de Bijbel de naam van verschillende mannen en van een der stammen van Israël.

De naam is van Hebreeuwse oorsprong, Shimoon, en betekent 'gehoord'. In de Bijbel verwijst de naam naar:

1. tweede zoon van Jakob bij Lea, die wegens de moord, door hem en Levi aan de Sichemieten gepleegd, door zijn stervende vader met een mindere zegen dan zijn broers, begiftigd werd. Zie hieronder.

2. stam Simeon. Zie Simeon (stam).

2. een der Israëlieten, die vreemde vrouwen genomen hadden;

3. de grootvader van Mattathias, een man van priesterlijk geslacht;

4. Simeon, een godvruchtig man te Jeruzalem, die het kind Jezus, toen het 40 dagen na zijn geboorte in de tempel gebracht werd, in de armen nam en voor de Messias verklaarde. Zie hieronder.

5. Simon of Simon Petrus, zie Petrus.

6. bijgenaamd Niger, een van de profeten of leraars te Antiochië (Hand. 13:1);

Hnd 13:1 Er waren nu in Antiochie, in de gemeente die daar was, profeten en leraars: Barnabas, Simeon, Niger geheten, Lucius van Cyrene, Manahen, de jeugdvriend van Herodes de viervorst, en Saulus. (TELOS)

Simeon, zoon van Jakob

Simeon (Hebr. shimoon, 'gehoord') was de tweede zoon van Jakob en Lea en hoofd van de stam met zijn naam.

Familie van Jakob
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Terach
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Haran
 
 
Abraham
 
Sara
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Nahor
 
Milka
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Bethuël
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Laban
 
 
 
 
 
 
 
Rebekka
 
Izak
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
LeaZilpa
 
RachelBilha
 
Jakob
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ruben
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Simeon
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Levi
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Juda
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Dan
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Naftali
 
 
 
 
 
 
Gad
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Aser
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Issaschar
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Zebulon
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Dina
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Jozef
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Benjamin
 

Met uitzondering van de bloedige vergelding die hij, met zijn broer Levi, over de inwoners van Sichem bracht, en zijn gijzelaarschap in Egypte (door zijn broer Jozef, regent in Egypte, vastgezet als gijzelaar) is er verder niets persoonlijks van Simeon vastgelegd.

Simeon werd door Jozef, nadat deze in het verborgene geweend had, in Egypte vastgebonden, toen hij met zijn broers bij Jozef gekomen was graan te kopen. 

Ge 42:24 Toen wendde hij zich van hen af en huilde. Daarna keerde hij naar hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit hun midden en [liet] hem voor hun ogen vastbinden. (HSV)

Jozef stelde zijn broers daardoor nogmaals hun vroegere handelwijze voor ogen. Hij bond Simeon, want deze was waarschijnlijk de hoofdaanlegger van de aanslag tegen Jozef geweest[1].

Simeon ging later met zijn zes zonen Egypte binnen, met zijn vader Jakob. 

Nageslacht van Jakob bij Lea
  • Jakob bij Lea:
    • Ruben ⇛ Rubenieten
    • Simeon
      • Jemuël, Nemuël of Nemoeël, ⇛ Nemuëlieten of Nemoeëlieten
      • Jamin, ⇛ Jaminieten
      • Ohad
      • Jachin of Jakin, ⇛ Jachinieten of Jakinieten
      • Zohar, Zerah of Zérach, ⇛ Zerahieten of Zarchieten
      • Saul, Sjaoel ⇛ Saulieten of Sjaoelieten
    • Levi ⇛ Levieten
    • Juda
      • Er
      • Onan
      • Sela of Sjela, ⇛ Selanieten of Sjelanieten
      • Perez of Fares, ⇛ Perezieten of Farsieten
        • Hezron of Esron, ⇛ Hezronietenof Esronieten
        • Hamul of Chamoel, ⇛ Hamulieten of Chamoelieten
      • Zerah of Zara, ⇛ Zerahieten of Zarieten
    • Issaschar, ⇛ Issakarieten
      • Tola of Thola, ⇛ Tolaïeten
      • Pua, of Puva of Poewwa, ⇛ Punieten of Poewwieten
      • Job, Jasub, Jasib of Jasjoeb, ⇛ Jasubieten of Jasjoebieten
      • Simron of Sjimron, ⇛ Simronietenof Sjimronieten
    • Zebulon, ⇛ Zebulonieten of Zabulonieten
      • Séred, ⇛ Seredieten of Sardieten
      • Elon, ⇛ Elonieten
      • Jahleël of Jachleël, ⇛ Jahleëlieten of Jachleëlieten
    • Dina, dochter.

Toen Jakob aan het eind van zijn aardse leven zijn zonen zegende, zei hij:

Ge 49:5 Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Ge 49:6 Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Ge 49:7 Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël. (NBG51)

"Ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen verstrooien onder Israël" (vers 7). Zodat zij niet, gelijk de anderen, ieder een afzonderlijk afgesloten gedeelte land verkrijgen, maar, onder de overige stammen verdeeld, en door het gehele land Kanaän verstrooid, wonen zullen.

Simeon zou reeds bij de tweede volkstelling onder Mozes tot de zwakste van alle stammen weggezonken zijn (Num. 26:14). Tussen de eerste en tweede telling in de woestijn is een verschil op te merken van 3700 zielen. Zo was de stam ingeslonken. Ook vooral om de zonde met de Moabieten. Bij het verlaten van Egypte telde de stam Simeon 59.300 zielen, maar bij de intocht in het beloofde land waren er, na de veertig jaar omzwervingen, slechts 22.200.

In de zegen van Mozes (Deut. 33) werd Simeon geheel voorbijgegaan. Bij de inname van Kanaän kreeg hij geen bepaald land, maar slechts een aantal steden in de stam van Juda (Jozua 19:1-9). Later ging Simeon, toen de meeste geslachten zich slechts weinig uitbreidden, anderen voor een gedeelte wegtrokken en buiten Kanaän woonplaatsen zochten (1 Kron.4), geheel in de stam van Juda op.

Levi verkreeg eveneens geen zelfstandig gebied, maar verschillende steden in elke stam (Levietensteden, zie Jozua 21:42). Voor Levi nam de zaak een andere wending. Zijn heilige toorn voor de eer van God (Exod. 32:35 vv.) rechtvaardigde zijn verkiezing tot het ambt aan de ark van het verbond (Num.18:6). Zo werd zijn verstrooiing onder de stammen een zegen.

Dat Jakob hier aan zulk een omwending in het lot van Levi geenszins denkt, bewijst zo duidelijk de echtheid van het hoofdstuk. Een verdichter uit latere tijden, gelijk sommigen dit hoofdstuk aan zulk een toeschreven, kon onmogelijk van de verstrooiing van de Levieten zo spreken, als hier tot verootmoediging van de stamvader gebeurt; het allerminst ten tijde van David, toen het lot van de Levieten zo schitterend was.[2]

Simon die Jezus in de armen nam

De oude man die baby Jezus in zijn armen nam, was een 'rechtvaardig en godvruchtig' (Luc. 2:25) man te Jeruzalem, die uitzag naar de komst van de Messias.

Veertig dagen na de geboorte van Jezus droegen Jozef en Maria hun zoontje de tempel binnen. Daar nam Simeon, die de Messias, de Verlosser van Israël, verwachtte, het in zijn armen en loofde God. Ook profeteerde hij. Deze gebeurtenis wordt alleen door de evangelist Lucas beschreven:

Lu 2:25 En zie, er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en godvrezend en verwachtte de vertroosting van Israel, en de Heilige Geest was op hem. Lu 2:26 En hij had een Goddelijke aanwijzing ontvangen door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Christus van de Heer had gezien. Lu 2:27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om volgens de gewoonte van de wet met Hem te doen, Lu 2:28 nam hij het in zijn armen en hij loofde God en zei: Lu 2:29 Nu laat U, Heer, uw slaaf in vrede heengaan naar uw woord, Lu 2:30 want mijn ogen hebben uw behoudenis gezien, Lu 2:31 die U bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: Lu 2:32 een licht tot openbaring voor de naties en tot heerlijkheid voor uw volk Israel. Lu 2:33 En zijn vader en moeder verwonderden zich over wat over Hem gesproken werd. Lu 2:34 En Simeon zegende hen en zei tot zijn moeder Maria: Zie, Deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israel en tot een teken dat weersproken wordt Lu 2:35 (en ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan), opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. (TELOS)

Onterecht is de mening dat hij Shimon ben Hillel, een zoon van de Joodse leraar Hillel en de vader van Gamaliël I was.

Bronnen

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Simeon' is op 14 feb. 2018 verwerkt.

Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 49:7. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt.  

Voetnoot

  1. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 42:24.
  2. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 49:7. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt.