Bethuël

Uit Christipedia

Bethuël is in de bijbel de naam van Rebekka's vader en de naam van een plaats in het stamgebied van Simeon.

De naam betekent "huis van God"[1] of "inwoner van God" of “wonende in God” of "man van God" of “God vernietigt"[2]. Of, naar het arabisch, "afgezonderd"[3]. De naam komt 10 x in het Oude Testament voor.

Bethuël is een plaatsnaam en een persoonsnaam:

  1. Bethuël, een stad van de stam Simeon in het zuiden, 1 Kron. 4:30, welke in Joz. 19:4 ‘Bethul’ genoemd wordt.
  2. Bethuël, de vader van Rebekka en Laban. Hij is een zoon van Nahor bij Milka en een neef van Abraham. Gen. 22:22-23; 24:15-47; 25:20; 28:2,5.

Bethuël, de vader van Rebekka, woonde in Paddan-Aram, d. i. het vlakke land van Syrië, Gen. 28:2. Slechts eenmaal komt hij handelend voor, Gen. 24:50. Hij en zijn zoon Laban zeiden tot de knecht van Abraham, die van Gods leiding verteld had en in Rebekka de toekomstige vrouw van Izak zag:
Ge 24:50 Laban en Bethuel antwoordden: Dit komt bij de HEERE vandaan. Wij kunnen tegen u niets meer ten kwade of ten goede zeggen. Ge 24:51 Zie, Rebekka [staat] voor u. Neem [haar] mee en ga heen: laat zij de vrouw van de zoon van uw heer worden, zoals de HEERE gesproken heeft. (HSV)
Opmerking verdient dat Bethuël in vers 50 ná zijn zoon Laban wordt genoemd, terwijl bovendien niet verder van hem, maar steeds van Rebekka’s broer en moeder gesproken wordt (zie vs. 28, 29, 53, 55). Een reden hiervan kan zijn dat Laban verderop in Genesis een belangrijke rol speelt in verband met Jacob. Een tweede reden kan zijn: in het Oosten hadden de eigen broers op de uithuwelijking van hun zussen niet zelden groter invloed dan de vaders[4], Gen. 34; Hoogl. 1:6; 8:8.

Bron

W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Eerste deel A – H. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852. Uit het lemma Bethuël is op 8 juni 2013 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoten

  1. Art. Bethuel, op Wikipedia (Engels), 8 juni 2013.
  2. Aldus Hebreeuws-Nederlands Lexicon, Bible Hebrew Lexicon, onderdelen van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
  3. S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Bethuël. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler. Volgens hem kan Bethuël, indien voor ‘Methuël’ staand, ook ‘man Gods’ betekenen.
  4. Aldus art. ‘Bethuël’, in: W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Eerste deel A – H. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852.