Specerij

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 25 jun 2017 om 07:41 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Specerij''', specerijen, heten bovenal die voortbrengselen van het plantenrijk (Hoogl. 5: 13), welke tot verspreiding van welriekende geuren dienden. Men bereidd...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Specerij, specerijen, heten bovenal die voortbrengselen van het plantenrijk (Hoogl. 5: 13), welke tot verspreiding van welriekende geuren dienden. Men bereidde er zalven en reukwerken van, die in het dagelijks leven, bij begrafenissen en voor godsdienstige doeleinden aangewend werden.

Het cinnamomum (Statenvertaling kaneel) diende om de heilige zalfolie te bereiden, als reukwater en om het bed te bestrooien (Spr . 7: 17), terwijl bijv. het hout van de aloë en de ceder (zie Artt.) diende als reukwerk en om te balsemen.

Woorden. Het woord “specerij” komt van het Latijnse woord “species”, dat in het latere Latijn verschillende kruiden betekent.

In het Nieuwe Testament is "specerijen" de vertaling van het Griekse woord aromata (Marc. 16: 1; Luc. 23: 56; 24: 1; Joh. 19: 40), het Hebreeuwse woord is besamiem (d. i. reukwerken). In de Statenoverzetting is "specerijen" de vertaling van drie verschillende Hebreeuwse woorden:

  1. nekoth (Gen. 37: 25; 43, 11) d . i . de tragacantgom;
  2. sam (Ex. 25: 6; 30: 34; 35: 8; Lev. 4: 7; Num. 4: 16), een van de bestanddelen om het heilige reukwerk te bereiden
  3. besem of bosem (meervoud besamim), waarmede ons balsem samenhangt (Ex. 25: 6; 30: 23; 35: 8; Ex. 28; 1 Kon. 10: 2; 1 Kon. 25; 2 Kon. 20: 13; 2 Kron. 16: 14; Esth. 2: 12; Hoogl. 4: 10; Jes 3: 24; 39: 2; Ezech. 27: 22), in het Hebreeuws het algemene woord voor reukstoffen, maar in Exodus, in tegenstelling met "sam", bijzonder van de bestanddelen der heilige zalfolie gebruikt.

Invoer. Van deze specerijen werden slechts weinige (vgl . Gen. 37, 25 . 43, 11) in het land van Israël gekweekt; de meeste kwamen uit Arabië en Indië. De koningin van Sjeba bracht veel specerijen mee, toen ze koning Salomo opzocht.

1Kon 10:2 Zij kwam naar Jeruzalem met een zeer groot gevolg, met kamelen, beladen met specerijen, met zeer veel goud, en met edelstenen. Zij kwam bij Salomo en sprak tot hem over alles wat zij op haar hart had. (HSV)

Reukflesje. De Hebreeuwse vrouwen droegen het gewoonlijk aan een lange halsketting hangend reukflesje ook als sieraad.

Heidenen. Reeds in de oudste tijd werden ook bij de heidense tempelfeesten reukwerken en zalven aangewend. In de offerlijsten van het oude Egyptisehe Rijk worden zeven heilige zalven gewoonlijk op de rij af genoemd. Deze zalven dienden op de ledematen van de afgoden (beelden) te bestrijken.

Bron