Jeremia 3: verschil tussen versies

3.202 bytes toegevoegd ,  2 jaar geleden
k
Regel 6:
 
''Jer 2:20  Als Ik van ouds uw juk verbroken, [en] uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende.'' (SV)
 
== 4 ==
Jer 3:4  Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd! (SV)
'''Mijn Vader!''' Zie vs. 19. Vergelijk:
 
''Jer 2:27  Die tot een hout zeggen: Gij zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt mij gegenereerd; want zij keren Mij den nek toe, en niet het aangezicht; maar ten tijde huns kwaads zeggen zij: Sta op en verlos ons.'' (SV)
 
== 6 ==
Jer 3:6  Voorts zei de HEERE tot mij, in de dagen van de koning Josia: Hebt u gezien, wat de afgekeerde Israël gedaan heeft? Zij ging henen op alle hoge berg, en tot onder alle groene boom, en hoereerde aldaar. (CP<ref name=":0">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling. </ref>)
'''De afgekeerde Israël.''' Het tienstammenrijk (zoals uit vers 7 blijkt), voorgesteld als een overspelige vrouw. Zie vs. 8, 1211: "afgekeerde Israël". Vs. 19: "afkerige kinderen".
 
'''Op alle hoge berg, en tot onder alle groene boom.''' Zie ook vs. 13.
Regel 17 ⟶ 23:
== 8 ==
Jer 3:8  En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israël overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook. (SV)
'''De afgekeerde Israël.''' Zie vs. 6, 11, 19.
 
'''Scheidbrief.'''
 
Regel 30 ⟶ 38:
 
Israël is bij Juda vergeleken nog niet zo erg geweest, want Juda heeft meerdere genademiddelen, had de tempel en het wettige koningschap in haar midden, en bovendien een sterk voorbeeld tot waarschuwing voor zich; toch heeft zij het veel erger gemaakt.
 
'''Afgekeerde Israël.''' Zie vs. 6, 8, 19.
 
== 13 ==
Regel 36 ⟶ 46:
 
''Jer 2:20  Als Ik van ouds uw juk verbroken, [en] uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende.'' (SV)
 
== 14 ==
Jer 3:14  Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, een uit een stad, en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion. (SV)
'''Afkerige kinderen.''' Zie vs. 6, 8, 12.
 
'''Een uit een stad, en twee uit een geslacht.''' Al zijn de terugkerenden nog zo weinig, zo zal toch het volk in zijn stammen, geslachten en families bewaard worden.
 
== 18 ==
Jer 3:18  In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israël; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden, in het land, dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb. (SV)
'''Het land van het noorden.''' Waarheen zij verstoten zijn.
 
''Jer 16:15  Maar: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had! want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb. (SV)''
 
''Jer 31:8  Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; [met] een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.'' (SV)
 
== 19 ==
Jer 3:19  Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren. (SV)
'''Het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen.''' Dat is het door God beloofde land, het land Kanaän, dat vroeger door verscheidene heidenvolken bewoond werd.
 
'''Mijn Vader!''' Zie vs. 4. Vergelijk:
 
''Jer 2:27  Die tot een hout zeggen: Gij zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt mij gegenereerd; want zij keren Mij den nek toe, en niet het aangezicht; maar ten tijde huns kwaads zeggen zij: Sta op en verlos ons.'' (SV)
 
'''Niet afkeren.''' Niet langer afkerig zijn. Zie de afkerigheid in vs. 6, 8, 11, 14.
 
== 21 ==
Jer 3:21  Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween [en] smekingen der kinderen Israëls, omdat zij hun weg verkeerd, [en] den HEERE, hun God, vergeten hebben. (SV)
'''De hoge plaatsen.''' Zie vs. 2. Op deze plaatsen werden afgoden aangeroepen.
 
''Jer 2:20  Als Ik van ouds uw juk verbroken, [en] uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende.'' (SV)
 
== 22 ==
Jer 3:22  Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen. Zie, [hier] zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE, onze God! (SV)
'''Afkerige kinderen.''' Zie vs. 6, 8, 12, 14, 19
 
== Bron ==
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Jer. 3:11, 14. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 10-11 sept. 2021.
 
== Andere hoofdstukken ==