Terafim
Terafim (meervoudsvorm van Hebr. rapha = genezen, helen, geneesheer) waren beeldjes van huis- of familiegoden van menselijke gedaante. Men beschouwde ze als uitdelers van huiselijk geluk en vraagde hen in moeilijke gevallen om raad (Richt.18:2; 1 Sam.19:13, Zach.10:2).
Trefwoorden: afgodsbeeld, afgodsbeeldjes, huisgoden, godenbeelden, godenbeeldjes.
Het woord terafim komt in de Bijbel de eerste maal voor in Gen. 31:19.
Ge 31:19 Laban nu was gegaan, om zijn schapen te scheren; zo stal Rachel de terafim, die haar vader had. (SV)
Laban noemt de Terafim “mijn goden”.
Ge 31:30 En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zo zeer begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen? (SV)
In Kanaän reinigde Jacob zijn huisgezin van alle dergelijke afgodsbeelden.
Ge 35:2 Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen; (SV)
In het boek Richteren vinden we een man, Micha, die terafim maakte.
Ri 17:5 En de man Micha had een godshuis; en hij maakte een efod, en terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware. (SV)
De koning van Babel vroeg de terafim om leiding.
Eze 21:21 Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding staan, aan het hoofd van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken; hij zal zijn pijlen slijpen; hij zal de terafim vragen, hij zal de lever bezien.
De profeet Hosea voorzegde dat het volk Israël vele dagen zonder terafim zou zijn.
Hos 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
Het volk Israël heeft al eeuwenlang geen terafim meer.