Urim en Tummim

Uit Christipedia

Urim en Tummim waren voorwerpen waardoor het God beliefd heeft zijn klare en volmaakte antwoorden[1] te geven aan de hogepriester. Ze dienden om de wil van God in bijzondere gevallen te leren kennen.

Woorden. Urim en Tummim (uitgesproken als Oeriem en Toemiem) zijn Hebreeuwse woorden. Ze betekenen 'Lichten en Volmaaktheden'. In de Nederlandse Bijbelvertalingen worden zij verschillend overgeschreven en gespeld: Urim en Tummim, Urim en Thummim (SV), Oerim en Toemmim (Canisius, WV78, WV95), Oeriem en Toemiem (Naardense Bijbelvertaling). De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt door 'orakelstenen'.

Bewaarplaats. Ze waren in of aan de borsttas geplaatst (Ex. 28:30; Lev. 8:8) die de Hogepriester op zijn schort (efod) droeg.

Ex 28:30  Gij zult ook in den borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aaron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aaron dat gericht der kinderen Israels geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN. (SV)

Soort voorwerpen. Wat waren de Urim en Tummim? Aan de borsttas waren de twaalf edelstenen bevestigd, die God aan de twaalf stammen van Israël herinnerden. Maar wat de Urim en Tummim zijn geweest, is onzeker. Zeker is dat het stoffelijke voorwerpen waren. Men leest nergens in de Schrift dat God Mozes bevolen heeft ze te maken. Hoe of waarvan ze gemaakt zijn, is uit de Schrift ook onbekend.

Het bijbelcommentaar Tekst voor tekst zegt 'men denkt aan twee steentjes'[2]. Volgens Van Lingen[3] waren het waarschijnlijk twee stenen, die God zelf aan Mozes gaf, gelijk de beide door Hem beschreven tafels van de wet (Ex 31:18).

Gebruik. De voorwerpen werden door de hogepriester gebruikt bij de raadpleging van God:

Nu 27:21 En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE. Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten met hem, heel de gemeenschap.

1Sa 28:6 En Saul raadpleegde de HEERE, maar de HEERE antwoordde hem niet; niet door dromen, niet door de urim, [en] ook niet door de profeten.

Ne 7:65 En Zijne Excellentie zei tegen hen dat zij niet van de allerheiligste dingen mochten eten totdat er een priester zou aantreden met [de] urim en [de] tummim. (HSV)

Over het gebruik van de Lichten en Volmaaktheden schrijft Van Lingen: “De ondervraging door de hogepriester, die in Nu 27:21 voor moeilijke gevallen, die het gehele volk aangingen, bevolen wordt, geschiedde geenszins op die wijze, dat er met de Urim en Tummim geworpen werd, zodat er door deze als door dobbelstenen een ja of nee kwam; maar de met de borstlap en het licht en recht bekleedde hogepriester had de roeping, om van God uitspraak en beslissing te vragen. De Heere wilde dan door verlichting van Zijn Geest aan de Hogepriester als opperste vertegenwoordiger van de Theocratie het recht te kennen geven."[3] Onder de uit de Babylonische ballingschap teruggekeerde Joden waren er geslachten die niet konden aantonen dat ze nakomelingen van de eerste hogepriester Aäron waren. Alleen zulke nakomelingen mochten het priesterambt bekleden. Daarom werd besloten te wachten totdat met de urim en de tummin uitsluitsel gegeven kon worden.

Ezr 2:62 Dezen zochten naar hun inschrijving onder hen die in het geslachtsregister waren ingeschreven, maar zij werden niet gevonden; [daarom] werden zij als onrein van het priesterschap geweerd. Ezr 2:63 En Zijne Excellentie zei tegen hen dat zij niet van de allerheiligste dingen mochten eten, totdat er een priester zou aantreden met [de] urim en met [de] tummim. (HSV)

Een hogepriester moest met de Urim en Tummim uitmaken of deze geslachten inderdaad priesterrechten hadden. De toenmalige hogepriester Jesua had ze kennelijk niet. Volgens de joodse overlevering zijn Urim en Tummim na de Babylonische ballingschap niet meer in het bezit geweest van de hogepriester.

Voetnoten

  1. 'Klare en volmaakte antwoorden' is een treffende omschrijving door de Kanttekeningen bij de Statenbijbel.
  2. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht. Boekencentrum, 1987. Commentaar op Ezra 2:63.
  3. 3,0 3,1 Zie het commentaar van Dächsel, Van Lingen en Griethuijsen bij Ex. 28:30. Dit bijbelcommentaar is onderdeel van de Online Bible.