Weiden
Weiden betekent volgens het online woordenboek van Van Dale (2011):
- grazen
- laten grazen, het vee hoeden
De eerste in de Bijbel genoemde persoon die vee weidde was Abel.
Ge 4:2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer. (SV)
Maar ook andere personen, zoals Jacob, Rachel, Jozef, Mozes, David, de Bruidegom en de bruid in het Hooglied, waren herders die hun kudde weidden.
Ge 37:2 … Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen;… (SV)
1Sa 16:11 Voorts zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zeide: De kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen…. (SV)
1Sa 17:15 Doch David ging henen, en kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden te Bethlehem. (SV)
Hoo 1:7 Zeg mij aan, [Gij], Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij [de] [kudde] legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? Hoo 1:8 Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. (SV)
Weiden van mensen
“Weiden” wordt in de Bijbel ook in overdrachtelijk zin voor het voeden van mensen gebruikt. God gebood de richters om Zijn volk Israël te weiden:
1Kr 17:6 Overal, waar Ik gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel een woord gesproken tot een van de richters van Israël, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? (SV)
David werd door God van achter de letterlijke schapen gehaald om de figuurlijke schapen (mensen) van Zijn volk te weiden.
Ps 78:71 Van achter de zogende [schapen] deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis. (SV)
God Zelf is een Herder die zijn kudde (collectief) en afzonderlijke mensen (individueel) weidt. Jacob wist zich in overdrachtelijke zin een schaap door God geweid (gevoed):
Ge 48:15 En hij zegende Jozef, en zeide: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen dag; (SV)
Achter ‘gevoed’ is het Hebreeuwse werkwoord ra’ah, dat “weiden, hoeden, voeden” betekent.
In de bekende psalm 23, van David, zien we God die David weidt, voedt.
Ps 23:1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Ps 23:2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Ps 23:3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. Ps 23:4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Ps 23:5 Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Ps 23:6 Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen.'''''''
Het overdrachtelijke weiden (voeden) kan door woord of kennis.
Spr 10:21 De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand. (SV)
Spr 15:14 Een verstandig hart zal de wetenschap opzoeken; maar de mond der zotten zal met dwaasheid gevoed worden. (SV)
Achter ‘voeden’, ‘gevoed’ is het Hebreeuwse werkwoord ra’ah, dat “weiden, hoeden, voeden” betekent.
Men kan zich ook weiden met nutteloze zaken:
Hos 12:1 (12-2) Efraïm weidt zich met wind, en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. (SV)
Hoewel de herder de taak heeft zijn kudde te weiden, kan hij in zelfzucht zichzelf gaan voeden en het weiden van de kudde verwaarlozen.
Eze 34:2 Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israëls, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? Eze 34:3 Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, [maar] de schapen weidt gij niet. (SV)
In het Nieuwe Testament is sprake van mensen die zichzelf weiden.
Jds 1:12 Dezen zijn de vlekken in uw liefdemalen, als zij zonder vrees bij u brassen en zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden voortgedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld; (Telos)
Toekomst
In de toekomst zal God zijn volk (het herstelde en wedergeboren Israel) weiden gelijk een herder.
Jes 40:9 O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie [hier] is uw God! Jes 40:10 Ziet, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke, en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jes 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. (SV)'''
God zal de Heer Jezus stellen als een Herder die Zijn volk zal weiden.
Eze 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, [namelijk] Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die zal hun tot een Herder zijn. Eze 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen een Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. (SV)
Mic 5:2 (5-1) En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Mic 5:4 (5-3) En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de hoogheid van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde. (SV)
Treffend is dat het Lam zal weiden. Een lam in letterlijke zin is een jong schaap dat zelf geweid wordt. De Heer Jezus is een Lam geworden, dat geleden heeft en geslacht is.
Opb 7:17 want het Lam dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen leiden naar bronnen van levenswateren, en God zal elke traan van hun ogen afwissen. (Telos)
De laatste in het Oude Testament genoemde Herder is de Heer Jezus. Hij wordt voorgesteld als de geslagen Herder.
Zac 13:7 Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. (SV)
De laatste in het Nieuwe Testament genoemde herder is de Heer Jezus. Hij wordt voorgestelde als de verheerlijkte en overste herder:
1Pe 5:4 En wanneer de overste herder is verschenen, zult u de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid ontvangen. (TELOS)
God zal ook herders naar Zijn hart aan zijn volk geven die het volk op een goede manier zullen weiden:
Jer 3:15 En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen u weiden [met] wetenschap en verstand. (SV)
Jer 23:4 En Ik zal herderen over hen verwekken, die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE. (SV)
In de toekomst zullen op aarde voorheen onverenigbare dieren, zoals de koe (vee) en de berin (roofdier), de wolf en het lam, tezamen vreedzaam weiden:
Jes 11:7 De koe en de berin zullen te zamen weiden, haar jongen zullen [te] [zamen] nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. (SV)
Jes 65:25 De wolf en het lam zullen te zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE. (SV)