Willem Sluiter
Willem Sluiter (1627 — 1673), ook geschreven Willem Sluyter, was een Nederlandse predikant en predikant.
Op 22 maart 1627 werd hij in het dorp Neede geboren. Zijn ouders waren Tileman Sluiter en Geertjen Saalkink, die in 1625 in Neede waren getrouwd. Zijn vader was bierbrouwer en korenkoper. Willems lust in letteroefeningen deed zijn ouders besluiten, hem tot predikant te laten studeren. Daartoe bezocht hij te Zutphen of Deventer de Latijnse scholen en legde zich te Utrecht voornamelijk onder de beroemde theoloog Voetius op de godgeleerdheid toe.
In 1650 tot proponent bevorderd, zag hij zich twee jaren later door de graaf van Limburg Styrum, als heer van de heerlijkheid Borculo, tot predikant te Eibergen aangesteld. Hier ging hij het eerste jaar in de kost, betrok daarna met twee van zijn zussen de pastorie, en nadat deze getrouwd waren, behielp hij zich met een huishoudster, totdat hij in 1662 te Borculo in het huwelijk trad met Margaretha Sibilla Hoornaert. Uit hun huwelijk werden twee kinderen geboren: Charlotte Geertruid en Johannnes.
Niet langer dan twee jaren mocht Sluiter zich in haar bezit verheugen: zij overleed al in oktober 1664, in de leeftijd van 24 jaar[1], kort na de geboorte van hun tweede kind Johannes, die op 15 september het levenslicht zag. Aan zijn korte huwelijksgeluk herinnert zijn ontroerende gedicht Doots-Echt-Scheydinge[2], waarvan hieronder een deel wordt weergegeven:
Mijn troost, de lust en luister van mijn oogen, Mijn best' Iuweel, (wie sal mijn tranen droogen?) Mijn eenig Lam, dat rusted' in mijn schoot. Wordt my ontrukt door d' al te strenge doot. Soo jong' een spruit, van vier-en-twintig jaren, Begeeft my weer (ach!) na haer tweede baren, En weinig na twee jaren in ons' Ee. O korte vreugt, gekeert in soo veel wee! Wy waren wel vernoegt steeds met malkander, En nimmermeer verschilde d'een van d'ander. Wy konden 't al op nemen, vreugt, of druk. Wat GODT ons gaf, geluk, of ongeluk. Wy konden 't al malkander helpen dragen. En sagse my, om eenig leet, verslagen, Dat menigmael ons, in ons' Ampt, ontmoet, Wat maekte sy 't my, met haer troosten, soet! (...) Wy minden haer, maer GODT bemind' haer meerder; Dies heeft hy haer tot hem gehaelt te eerder. Wy volgen vast, d'een vroeg, en d'ander laet. Maer saligh, die tot GODT te vroeger gaet. SY sal niet weer tot ons beneden komen. Wy sullen eens tot haer zijn op-genomen.
Stil en eenzaam was nu wederom zijn leven, terwijl hij de zorg voor zijn twee kinderen aan zijn schoonmoeder toevertrouwde, en zijn tijd aan ambtsbezigheden en dichtoefeningen besteedde. Uit vrees voor de Munsterse benden van de beruchte Christoffel Bernard van Galen (in de Achterhoek nog bekend onder de naam van Berentje van Geulen), die in october 1665 in ons land vielen en schandelijk huis hielden, nam Sluiter, na zijn have en goed zoveel mogelijk in veiligheid gebracht te hebben, de wijk naar Overijssel en Holland.
Op 5 mei 1666 naar zijn gemeente wedergekeerd, begon hij nog meer dan vroeger een eenzaam leven te leiden, daar hij slechts bij dag een vrouw bij hem in huis nam, om het hoogst nodige huiswerk te verrichten. Hoogst naïef en eenvoudig beschreef hij deze levenswijze in zijn: Eenzaam huis en winterleven. Drie jaren hield hij dit leven vol, huurde in 1669 weer een dienstmeid en had nu en dan zijn kinderen bij zich.
Het noodlottige jaar 1672, toen de Munsterse en Franse krijgsmacht Nederland teisterden, noodzaakte Sluiter andermaal de vlucht te nemen, eerst naar Zutphen, vervolgens naar Alkmaar, terwijl hij later in Deventer gedurende een half jaar de predikdienst waarnam. Met goedvinden van de Eiberger gemeente nam hij in 1673 het beroep naar Rouveen aan, waar hij slechts korte tijd werkzaam was.
Hij stierf in december 1673, op 46-jarige leeftijd, te Zwolle, en werd aldaar in de Grote Kerk begraven.
Met onderscheidene dichters, zoals Vollenhove, J. de Dekker, Lodensteyn, H. Sweerts en ook met de Remonstrantse G. Brandt stond hij in vriendschapsbetrekking.
Zijn dichttrant is hoogst eenvoudig, leerzaam en stichtelijk. Zijn werken genoten in de graafschap Zutphen weleer die hoogachting, welke vader Cats elders ten deel viel. Vele godvruchtigen hadden sommige van zijn geestelijke liedjes in hoofd en hart geprent. Hieronder een gedicht van hem.
Op het zingen van den leeuwrik. Met wat snelle, wakkre vlerken Vliegt de kleine leeuwrik op, Vroolijk zingend naar de zwerken, En des hemels hoogen top! 't Aardig beestje rept zijn vleuglen En zijn heldre stem te zaam: 't Kan ze beide niet beteuglen; 't Is hem zelf zoo aangenaam. 't Is, alsof het God daarboven Hartlijk met zijn zoet gezang Tracht te prijzen en te loven; 't Is, alsof 't Hem vrolijk dankt, Omdat Hij nu alle dingen In deez' zoeten lente-tijd Doet met nieuwe vreugd ontspringen Door de wereld breed en wijd.
Een van zijn liederen is opgenomen in de bundel van de Evangelische Gezangen en wel gezang 190, waar Sluiter zingt:
Hoe hijgt ons 't hart, om van dit vleesch ontbonden, Ontbonden van de lasten onzer zonden, In vrije lucht in 't Vaderland daar boven, God voor Zijn troon te aanbidden en te loven: Geen wachter, die bij nacht Met meer verlangen smacht Naar 't licht, eer 't aan komt breken: Geen moe gevloden hert, Dat ooit met grooter smert Verlangt naar waterbeken.
Een bekende dichtregel van Willem Sluiter luidt: ‘Waer yemand duysend vreugden soek, mijn vreugd is in dees’ achter-hoek’. Aan dit Sluiters woord 'achter-hoek' dankt de Gelderse landstreek haar naam 'Achterhoek'.
Meer informatie
Willem Sluyter, nl.wikipedia.org.
Willem Sluiter en een achterhoek die Achterhoek werd, HeerlijkheidBorculo.nl
Genealogische informatie op https://www.geni.com/people/Willem-Sluiter/6000000020865059423
Bron
J. Kuiper, P.J. Kromsigt, Geschiedenis van het godsdienstig en kerkelijk leven van het Nederlandsche volk (100 voor Chr. - 1903). Nijkerk: G.F. Callenbach, 1903. Blz. 244-245. Tekst hiervan is wijziging verwerkt op 19 mei 2020.
Voetnoten
- ↑ De leeftijd wordt in zijn gedicht over haar dood vermeld.
- ↑ Te lezen op: https://www.dbnl.org/tekst/slui006chri03_01/slui006chri03_01_0016.php