Wonder: verschil tussen versies

4.797 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 70:
# Wonderen op ''verstandelijk'' gebied. Grijpt de hogere kracht in op het gebied van het menselijk kennen, maakt ze bijvoorbeeld een waarheid bekend, die de mens krachtens zijn natuurlijk vermogen onmogelijk kan weten, dan krijgt het wonder de naam van „openbaring”.
# Wonderen op ''zedelijk'' gebied. Grijpt de hogere kracht in op de werking van ’s mensen vrijen wil, helpt ze hem zedelijke daden verrichten, die ’s mensen natuurlijk vermogen te boven gaan, dan spreekt men van een wonder op zedelijk gebied.
 
== God doet wonderen ==
God is groot, machtig. Hij doet wonderwerken.<blockquote>''Ex 15:11 Wie is als U onder de goden, HEERE? Wie is als U, verheerlijkt in heiligheid, ontzagwekkend in lofzangen, U Die wonderen doet? (HSV)''</blockquote><blockquote>''Ps 86:10 Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. (SV)''</blockquote><blockquote>''Ps 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. (SV)''</blockquote>Gróte wonderen doet alleen God. <blockquote>''Ps 136:4 Die grote wonderen doet, Hij alleen, ... (HSV)''</blockquote><blockquote>''Job 5:9 Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn. (HSV)''</blockquote><blockquote>''Opb 15:3 En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam en zeggen: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Heer, God de Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning van de naties! (TELOS)''</blockquote>
 
== Bij God alles mogelijk ==
Uit onwetendheid omtrent de macht en werking van God kan een wonder door mensen voor een onmogelijke gebeurtenis worden gehouden. De Zoon van God leerde echter dat bij God alles mogelijk is:<blockquote>''Lu 18:27 Hij echter zei: De dingen die onmogelijk zijn bij mensen, zijn mogelijk bij God. (TELOS)''</blockquote><blockquote>''Mt 19:26 Jezus echter keek hen aan en zei tot hen: Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk. (TELOS)''</blockquote><blockquote>''Mr 10:27 Jezus keek hen aan en zei: Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God, want alles is mogelijk bij God.'' (TELOS)</blockquote>God alleen kan als almachtige Opperheer naar believen op de werking der natuurkrachten ingrijpen. De Franse filosoof Rousseau heeft in krasse bewoording gesteld: „het is godslasterlijk, de mogelijkheid van wonderen te loochenen, en die het doet, verdient opgesloten te worden."<ref>Aangehaald in H. Zeller, ''Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk.'' Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Wonder. </ref> 
 
== De mogelijkheid van het wonder ==
Regel 160 ⟶ 157:
 
Zo gaat het alle eeuwen door. ledere eeuw heeft haar wonderen en wonderdoeners<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 24v. verhaalt verscheidene van zulke wonderen.</ref>.
 
== God doet wonderen ==
 
God is groot, machtig. Hij doet wonderwerken.<blockquote>''Ex 15:11 Wie is als U onder de goden, HEERE? Wie is als U, verheerlijkt in heiligheid, ontzagwekkend in lofzangen, U Die wonderen doet? (HSV)''</blockquote><blockquote>''Ps 86:10 Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. (SV)''</blockquote><blockquote>''Ps 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. (SV)''</blockquote>Gróte wonderen doet alleen God. <blockquote>''Ps 136:4 Die grote wonderen doet, Hij alleen, ... (HSV)''</blockquote><blockquote>''Job 5:9 Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn. (HSV)''</blockquote><blockquote>''Opb 15:3 En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam en zeggen: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Heer, God de Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning van de naties! (TELOS)''</blockquote>
 
== Kenbaarheid van het wonder ==
Regel 191 ⟶ 192:
 
== De bewijskracht van het wonder ==
Wonderen kunnen iemands goddelijke zending en hiermede de waarheid van de leer, welke hij als gezant Gods verkondigt, bewijzen of aan het bewijs bijdragen. Dit blijkt uit de Heilige Schrift. In het vierde hoofdstuk van Exodus lezen wij, dat God aan Mozes beval twee wonderen te doen, opdat het volk van Israël zou geloven, dat God hem verschenen was.
„Rabbi”, zo sprak Nicodemus eenmaal tot Christus, „wij weten dat U van God God bent gekomen als leraar." (Joh. 3:2). Op welke grond erkende Nicodemus de Heer Jezus als de door God gezonden leraar? Niet op grond van diens gebrachte leer, maar bepaaldelijk op grond van de wonderwerken die Jezus deed.<blockquote>''Joh 3:2  deze kwam ‘s nachts bij Hem en zei tot Hem: Rabbi, wij weten dat U van God bent gekomen als leraar; <u>want niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is</u>.'' (Telos)</blockquote>Nicodemus volgde hier eenvoudig de uitspraak van zijn gezond verstand. Dat wonderen een bewijs kunnen zijn voor de goddelijke oorsprong en hiermee voor de waarheid van een geloofsleer, voelt iedereen, de ongelovige zo goed als de gelovige. Wie liever niet heeft dat God bestaat, heeft licht wondervrees. Het ongeloof begrijpt dat een enkel goed bewezen wonder aan alle ongeloofstheorieën met één slag de bodem inslaat.
 
Ook De Heer Jezus beriep zich voor de waarachtigheid van zijn zending en van zijn leer herhaaldelijk op zijn wonderen. Toen Hij de jongeman van [[Naïn]] uit de dood had opgewekt, zag het volk daarin alom een bewijs van zijn goddelijke zending. Het verheerlijkte God, zegt de evangelist Lukas, het riep uit: „Een groot profeet is onder ons opgestaan en God heeft zijn volk bezocht.” (Luk. 7:16)
 
Het bericht van dat wonder kwam ook Johannes de Doper, die in de gevangenis zat, ter ore (Luk. 7:18) en hij zond twee van zijn discipelen tot Jezus om Hem te vragen: "Bent u degene die komen zou of hebben wij een ander te verwachten?” Wat antwoordt Jezus nu? Welk bewijs geeft Hij voor zijne zending? Hij wijst eenvoudig op zijn wonderen: „Gaat”, zo zegt Hij, „en boodschapt aan Johannes wat u gehoord en gezien hebt: blinden zien, kreupelen gaan, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt.” (Luk. 7:22) De evangelist tekent hierbij aan, dat Jezus op dat uur velen van hun ziekten en kwalen en boze geesten bevrijdde en aan vele blinden het gezicht gaf (Luk. 7:21).
 
Toen de schriftgeleerden te [[Kapernaüm]] Jezus van godslastering beschuldigden, omdat Hij tot de lamme gezegd had: „Heb goede moed, kind, uw zonden worden vergeven” (Matth. 9:2), liet Jezus, ten bewijs, dat Hij werkelijk de macht van zondenvergeving had, de verlamde van diens bed opstaan. De Heer zei uitdrukkelijk, dat Hij daarom dit wonder deed: „opdat” zij „weten” mochten, „dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde om zonden te vergeven.” (Matth. 9:6)
 
„Rabbi”, zo sprak Nicodemus eenmaal tot Christus, „wij weten dat U van God God bent gekomen als leraar." (Joh. 3:2). Op welke grond erkende Nicodemus de Heer Jezus als de door God gezonden leraar? Niet op grond van diens gebrachte leer, maar bepaaldelijk op grond van de wonderwerken die Jezus deed.<blockquote>''Joh 3:2  deze kwam ‘s nachts bij Hem en zei tot Hem: Rabbi, wij weten dat U van God bent gekomen als leraar; <u>want niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is</u>.'' (Telos)</blockquote>Nicodemus volgde hier eenvoudig de uitspraak van zijn gezond verstand. Dat wonderen een bewijs kunnen zijn voor de goddelijke oorsprong en hiermee voor de waarheid van een geloofsleer, voelt iedereen, de ongelovige zo goed als de gelovige. Wie liever niet heeft dat God bestaat, heeft licht wondervrees. Het ongeloof begrijpt dat een enkel goed bewezen wonder aan alle ongeloofstheorieën met één slag de bodem inslaat.
 
Toen de leerlingen aan Jezus vroegen, of de blindgeborene tot straf van zijn eigene zonden of van die zijn ouders blind was, antwoordde Jezus: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is gebeurd, opdat in hem de werken van God openbaar zouden worden.” (Joh. 9:3)
 
Toen Lazarus gestorven was, zei Christus tot zijn leerlingen, dat Hij blij was, daar niet aanwezig te zijn geweest, zodat men Hem niet had kunnen vragen, Lazarus te genezen. Waarom verheugde Christus zich hierover? Hij zegt het uitdrukkelijk tot zijn leerlingen: om uwentwil, opdat jullie geloven mogen, d.w.z. versterkt worden in uw geloof, door het wonder dat Ik zal wrochten. Op het ogenblik, dat Christus het grote wonder zal volvoeren en Lazarus van de dood opwekken, bidt Hij tot Zijn Vader: „Vader, ik dank U, dat U Mij gehoord hebt. Ik wist wel dat U Mij altijd hoort; maar Ik heb dit gezegd om de menigte, die rondom staat, opdat zij geloven, dat U Mij gezonden hebt.” (Joh. 11:42) gelooven, dat Gij Mij gezonden hebt.” Daaruit namelijk dat het wonderwerk, dat Jezus thans ging verrichten terstond op zijn dankgebed volgde, moest zo helder als de dag blijken, dat Hij door God was gezonden.
 
Op een andere plaats zegt Christus: "De werken, die Ik doe in de naam van Mijn Vader, deze geven getuigenis van Mij” (Joh. 10:25). En: "Indien Ik de werken van Mijn Vaders niet doe, gelooft Mij niet; maar indien Ik ze doe en indien u Mij niet wilt geloven, gelooft aan de werken, opdat u mag kennen en geloven, dat de Vader is in Mij en Ik in de Vader” (Joh. 10:38). „Indien Ik onder hen de werken niet gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zij zouden geen zonden hebben; maar zij hebben die gezien en toch hebben zij Mij en Mijn Vader gehaat.” (Joh. 15:24). „Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is. Zo niet, gelooft dan om de werken.” (Joh. 14:11-12).
 
Dat wonderen een (deel)bewijs kunnen zijn voor de goddelijke oorsprong en hiermee voor de waarheid van een geloofsleer, voelt iedereen, de ongelovige zo goed als de gelovige. Wie liever niet heeft dat God bestaat, heeft licht wondervrees. Het ongeloof begrijpt dat een enkel goed bewezen wonder aan alle ongeloofstheorieën met één slag de bodem inslaat. Wonderen kunnen tot (deel)bewijs van een leer of overtuiging strekken. Dat wonderen (enige) bewijskracht kunnen hebben voor de waarheid van een geloofsleer, wordt dan ook vrij algemeen erkend.
 
Dat de wonderen bewijskracht kunnen hebben voor de waarheid van een geloofsleer, wordt dan ook vrij algemeen erkend. Een bovennatuurlijk wonder heeft op zichzelf echter niet voldoende kracht om te bewijzen dat een leraar of gezant van God komt. Het kan een deel van het bewijsmateriaal zijn. "De wondergave is volstrekt geen afdoend bewijs voor de waarheid der leer, welke iemand verkondigt" (H. Bavinck)<ref>''Gereformeerde Dogmatiek'', deel IV (1901), blz. 40.</ref>. Want een wonder kan ook door de satan of een demon wordt verricht. Bijvoorbeeld, in de toekomst worden satanische 'wonderen van de leugen' (2 Thess. 2:9) verricht, die mensen in de leugen doen geloven. <blockquote>''2Th 2:8  En dan zal de wetteloze geopenbaard worden .... 2Th 2:9  hem, wiens komst naar de werking van de satan is met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen, 2Th 2:10  en met allerlei bedrog van de ongerechtigheid voor hen die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden. 2Th 2:11  En daarom zendt God hun een werking van de dwaling om de leugen te geloven, 2Th 2:12  opdat allen geoordeeld worden die de waarheid niet hebben geloofd, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid.'' (Telos)</blockquote>De Rooms-Katholieke Kerk beroept zich voor de goddelijkheid van haar (afwijkende) leer herhaaldelijk op wonderen<ref name=":2">Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922) blz. 45.</ref>, terwijl protestanten zich beroepen op de Heilige Schrift.
 
Een roomskatholieke apologeet schreef: "Hiertegenover beweren wij, dat het wonder niet alleen een volstrekt afdoend bewijs levert voor de waarheid van een geloofsleer, maar dat het hiervoor ten slotte het enig afdoend bewijs is. Met andere woorden: opdat men redelijkerwijze een leer als door God op bovennatuurlijke wijze geopenbaard, kan aanvaarden, zijn wonderen een volstrekt noodzakelijke voorwaarde."<ref name=":2" /> Een wonder is echter geen afdoend bewijs. Ook schreef hij: "Welnu, wonderen zijn het uitsluitend eigendom Gods. Niemand kan ze verrichten, tenzij God zelf onmiddellijk tussenbeide treedt. Beweert derhalve iemand, door God gezonden te zijn en verricht hij wonderen, dan draagt zijn zending het goddelijk zegel en eveneens de leer, die hij in qualiteit van Gods gezant verkondigt."<ref name=":3">Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922) blz. 46.</ref> Het wonder "waarborgt derhalve de goddelijke zending en de daarmede verbonden leer in de meest volstrekte zin."<ref name=":3" /> Deze bewering is om dezelfde oorzaak onjuist: ook gevallen engelen en demonisch begiftigde mensen kunnen wonderen verrichten.
 
== Wondervolle perioden ==
Regel 543 ⟶ 560:
P.G. Witsen Geysbeek e.a.,'' Algemeen noodwendig woordenboek der zamenleving.'' Deel 6 (Amsterdam: Gebr. Diederichs, 1861) s.v. Wonder
 
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Enige tekst van blz. 5, 7-3950 is onder wijziging verwerkt in september - oktobernovember 2020.
 
== Meer informatie ==